Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:134

Zaaknummer

24-310/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht van de eigen cliënt over onbereikbaarheid gegrond. Verweerster is door persoonlijke omstandigheden maandenlang onbereikbaar geweest voor klaagster. Verweerster heeft dit ook erkend en toegelicht. Gezien de erkenning, excuses en toelichting ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 juli 2024 in de zaak 24-310/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 14 december 2023 (ontvangen op 2 januari 2024) heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 30 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/41 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 35.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagsters heeft zich tot verweerster gewend voor bijstand bij een zaak tegen ABN AMRO Bank.  2.3    Bij brief van 14 december 2023 (ontvangen op 2 januari 2024) heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 2.4    Naar aanleiding van de klacht heeft de deken mr. G aangewezen om de zaak van klaagster over te nemen van verweerster. 2.5    Op 27 februari 2024 heeft een bespreking plaatsgevonden op het ordebureau, waarbij klaagster en verweerster aanwezig waren. De deken heeft in een e-mail van diezelfde datum aan partijen onder meer geschreven: “Duidelijk is geworden dat [mr. G] een andere strategie in het dossier tegen ABN AMRO Bank voorstelt dan [verweerster] had voorgesteld. [Klaagster] wenst – om haar moverende redenen – de strategie van [verweerster] te volgen. (…) Afgesproken is dat [verweerster] op een zo kort mogelijke termijn contact opneemt met [mr. G] en bij hem polst of hij bereid zou zijn een door [verweerster] op te stellen (kort) bericht aan de ABN-AMRO-bank te versturen.” 2.6    Op 6 maart 2024 heeft verweerster de deken en klaagster geïnformeerd en onder meer geschreven: “Ik heb vorige week woensdag telefonisch overleg gehad met [mr. G]. (…) Samengevat hebben we besproken: dat [klaagster] behoefte heeft dat haar dossier spoedig wordt opgepakt, in ieder geval door middel van een mailbericht naar de ABN AMRO met daarin de opmerking dat het rekening nummer van de zus zichtbaar was bij de aangifte inkomstenbelasting en dat de schade verder wordt begroot. Ik heb voorgesteld deze mail vooruit te schrijven zodat hij het concept kan gebruiken, maar [mr. G] gaf aan dat dat niet nodig was. (…)  Tot slot heb ik met [mr. G] besproken dat hij contact opneemt met [klaagster] voor een definitief akkoord op verdere werkzaamheden. Ik ga ervan uit dat zij spoedig contact hebben zodat de mail naar de ABN AMRO eruit kan. Zaak inhoudelijk heeft [mr. G] alle stukken en daar zijn nu geen onduidelijkheden meer over.” 2.7    Op 8 maart 2024 heeft klaagster in een e-mail aan verweerster en de deken onder meer geschreven: “In het gesprek dat we bij de Orde van Advocaten hadden op 26 februari 2024, hadden we afgesproken dat u de brief met het voorstel voor ons alsnog zou opstellen. (…) We willen dat het op de juiste manier wordt overgenomen. Vandaar de vraag of u het gedeelte van het concept met het voorstel van de schadevergoeding voor ons kunt schrijven. Gezien u onze zaak wel begrijpt.” 2.8    Op 11 maart 2024 heeft de (toenmalig) deken in een e-mail aan klaagster en verweerster onder meer geschreven:  “Het komt op mij over dat [verweerster] heeft gedaan wat wij afspraken.”  2.9    Bij e-mail van 20 maart 2024 heeft klaagster de deken bericht dat zij van het Bureau van de Orde niet, zoals afgesproken, een advocaat heeft toegewezen gekregen die haar zaak begrijpt. Ook was de afspraak met de deken dat verweerster een concept voor mr. G. opstellen.  2.10    De (huidige) deken heeft in zijn dekenvisie van 12 april 2024 geschreven dat verweerster zich niet heeft gehouden aan de tijdens de bespreking gemaakte afspraken: “Afgesproken was dat [verweerster] een (kort) bericht aan de bank op zou stellen en zij haar concept met [mr. G] zou bespreken. Zij heeft op dit onderdeel van uw klacht niet gehandeld conform de gemaakte afspraken”

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster is maanden niet bereikbaar geweest voor klaagster. Zij heeft e-mails niet beantwoord en heeft de telefoon niet opgenomen. Klaagster is meerdere keren bij haar kantoor langs geweest en heeft terugbelverzoeken achtergelaten.  Klaagster stelt dat verweerster nergens op heeft gereageerd, wat vertraging van klaagsters zaak heeft opgeleverd. Klaagster heeft hierdoor maandenlang in spanning gezeten. Ze was bang dat de zaak ging verjaren. De maandenlange spanning heeft grote impact gehad op klaagsters gezondheid.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft in reactie op de klacht erkend dat zij door een burn-out klaagsters belangen niet heeft behartigd zoals dat had gemoeten. Verweerster had door haar gezondheidsklachten bovendien moeite om hier adequaat over te communiceren. Verweerster heeft excuses aangeboden voor het niet bereikbaar zijn en het niet snel genoeg overdragen van klaagsters zaak. 

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Beoordeling klacht 5.2    De klacht is dat verweerster maandenlang onbereikbaar is geweest voor klaagster. Verweerster heeft het verwijt erkend. De klacht is daarmee gegrond. 5.3    Voor zover klaagster verweerster ook verwijt dat zij zich niet heeft gehouden aan de tijdens het bemiddelingsgesprek van de deken van 27 februari 2024 gemaakte afspraken, overweegt de raad als volgt. Uit de e-mail van de deken van diezelfde datum blijkt dat de afspraak was dat verweerster contact zou opnemen met mr. G en bij hem zou polsen of hij bereid zou zijn een door verweerster op te stellen bericht te versturen. Dat heeft verweerster ook gedaan, zo blijkt uit haar e-mail van 6 maart 2024. Kennelijk stelde mr. G geen prijs op een door verweerster opgesteld bericht, maar dat is niet aan verweerster te wijten. Zij heeft zich aan de gemaakte afspraak met de deken gehouden, hetgeen de (toenmalige) deken ook heeft bevestigd in zijn e-mail van 11 maart 2024. Dat de (opvolgend) deken in zijn visie van 12 april 2024 hier iets anders over schrijft, maakt dit niet anders. 

6    MAATREGEL 6.1    Verweerster is maandenlang onbereikbaar geweest voor klaagster, zowel per e-mail als telefonisch. Klaagster is meermalen op verweersters kantoor langs geweest, maar verweerster niet gesproken. Verweerster heeft niet gereageerd op klaagsters verzoeken om contact met haar op te nemen. Klaagster heeft hierdoor lang in onzekerheid gezeten over het verloop van haar zaak.  6.2    Verweerster heeft haar excuses aangeboden en toegelicht dat zij een burn-out heeft gehad, waardoor zij niet meer in staat was om contact met klaagster te onderhouden. Zij heeft gezocht naar een advocaat die klaagsters zaak kon overnemen, maar dit bleek lastig vanwege onder meer  het privacy-element van de zaak. Zij heeft verder aangevoerd dat, ondanks dat er enkele maanden niets is gebeurd in de zaak van klaagster, dit geen processuele gevolgen heeft gehad en hier geen schade uit is voortgekomen anders dan dat klaagster terecht opmerkt dat zij hier stress van heeft ondervonden. 6.3    Hoewel een waarschuwing in beginsel passend zou zijn, ziet de raad in de bijzondere omstandigheden van dit geval aanleiding af te zien van het opleggen van een maatregel. Verweerster heeft daarom ook verzocht. Zij heeft het verwijt erkend, excuses aangeboden en haar persoonlijke situatie toegelicht waarbij zij inzicht heeft getoond in haar handelen. De raad vindt dat het opleggen van een maatregel in deze omstandigheden geen redelijk doel heeft.  

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    Nu de raad afziet van het opleggen van een maatregel, is er gelet op artikel 48ac lid 1 Advocatenwet geen grond voor het opleggen van een kostenveroordeling. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. W.R. Arema en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.