Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:209

Zaaknummer

230252

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij in een procedure tegen de echtgenoot van klager. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad dat klager in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van een eigen belang. Ook het oordeel van de raad dat het verweerder vrij stond om aangifte te doen tegen klager wordt door het hof bekrachtigd. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen, waarin klager verweerder onder meer de ernstige verwijten maakt van het doen van valse aangifte, laster en intimidatie, bevestigt het hof ook het oordeel van de raad dat deze door klager niet feitelijk zijn onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van 24 juni 2024 in de zaak 230252

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. B.D.W. Martens, advocaat te ’s-Gravenhage  

 

 

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze zaak over een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De klacht ziet op het optreden van verweerder in de procedure tussen verweerders cliënten en klagers echtgenote en op verweerders betrokkenheid bij de invordering van de proceskosten. De raad heeft ten aanzien van deze klachtonderdelen geoordeeld dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen vanwege het ontbreken van een eigen belang. Daarnaast heeft verweerder (in privé) aangifte gedaan tegen klager wegens stalking.  De vraag die in dit verband in hoger beroep voorligt is of verweerder door het doen van aangifte, dat niet aan klager te melden en de aangifte na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst niet in te trekken, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en waarom het hof oordeelt dat de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) wordt bekrachtigd.  

 

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-044/DB/LI) een beslissing gewezen op 14 augustus 2023. In deze beslissing is de klacht van klager voor zover deze ziet op het optreden van verweerder in de procedure tussen klagers echtgenote en de cliënten van verweerder en op verweerders betrokkenheid bij de invordering van de proceskosten, niet-ontvankelijk verklaard en is de klacht voor het overige ongegrond.  

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:97 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 13 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 april 2024. Daar zijn klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van verweerder heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

3.1    Verweerder heeft de heer en mevrouw S bijgestaan in een civiele procedure tegen mevrouw M, klagers echtgenote. Klager was in die procedure geen partij. 3.2    Klager is in een (eigen) procedure op enig moment bijgestaan door mr. R, die klager bij e-mail van 8 mei 2020 heeft bericht dat zij zich genoodzaakt zag om de behandeling van een zaak neer te leggen, omdat zij door verschillende personen was benaderd dat bij voortzetting van de bijstand aan klager een klacht tegen haar zou worden ingediend.   3.3    Verweerder heeft op 2 september en 9 oktober 2021 aangifte tegen klager gedaan bij de politie. Verweerder is in de strafzaak tegen klager bijgestaan door mr. P, advocaat. Verweerder heeft ter onderbouwing van de aangifte tegen klager aan de politie correspondentie tussen klager en verweerder overgelegd. Mr. P heeft in de strafzaak tegen klager op 14 april 2022 namens verweerder bij het Openbaar Ministerie een vordering benadeelde partij ten bedrage van € 1.089,00 ingediend. Klager is opgeroepen voor de strafzitting van 7 juli 2022.   3.4    Naast de onderhavige klacht middels klachtformulieren van 30 juni en 6 juli 2022, heeft ook klagers echtgenote M bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klachtzaak was bij de deken bekend onder kenmerk K20-070.  3.5    Klager heeft reeds eerder bij de deken klachten ingediend over verweerder. Deze klachtzaken waren bij de deken bekend onder kenmerken K21-082 en K21-090. Bij e-mail van 28 september 2021 heeft klager aan verweerder verzocht om een bedrag van € 6.000,-- aan hem te voldoen, waarna klager de klacht zou intrekken. Verweerder heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven. Nadat verweerder de gegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager had verstrekt heeft klager in het dossier met kenmerk K21-090 op 21 oktober 2021 aan de deken medegedeeld dat die klacht werd ingetrokken.  

 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: 

1)     Verweerder heeft voortgezet onrechtmatig, crimineel en schadeveroorzakend gehandeld; 

2)    Verweerder heeft een valse aangifte ingediend;

3)    Verweerder heeft zich een proceskostenveroordeling toegeëigend en de ontvangst stelselmatig ontkend; 

4)    Verweerder heeft onrechtmatig schadevergoeding gevorderd;

5)    Verweerder heeft onwaarheden verkondigd bij de deken;

6)    Verweerder heeft een advocaat geïntimideerd waarna deze haar opdracht tot dienstverlening heeft beëindigd;

7)    Verweerder heeft een klachtaangifte wegens stalking ingediend door e-mailcorrespondentie uit een eerdere klachtzaak te overleggen;

8)    Verweerder heeft vertrouwelijke stukken doorgespeeld aan derden en mr. C;

9)    Verweerder heeft laster verkondigd;

10)     Verweerder heeft derden aangezet tot het doen van klachtaangiften om een bewuste beschadigingscampagne te voeren;

11)     Verweerder heeft valse aangifte gedaan waarbij een brigadier en een BOA medewerker op onjuiste wijze zijn geïnformeerd.

 

5    BEOORDELING RAAD

T.a.v. van de klachtonderdelen die betrekking hebben op het optreden van verweerder in de procedure tegen de echtgenote van klager en invordering van proceskosten

5.1     Naar het oordeel van de raad is uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht niet gebleken dat klager door het door hem gestelde handelen van verweerder in de procedure tussen klagers echtgenote en de cliënten van verweerder en/of in de op die procedure volgende executie rechtstreeks in zijn eigen belang is getroffen. Nu het klachtrecht uitsluitend in het leven is geroepen voor degene die door het vermeend handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is getroffen, heeft de raad de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard. 

T.a.v. de aangifte 

5.2    Ten aanzien van de aangifte die verweerder tegen klager heeft gedaan, overweegt de raad als volgt. Het staat eenieder, die van mening is dat sprake is van een gepleegd strafbaar feit, vrij om daarvan aangifte te doen bij de politie. In de onderhavige zaak heeft verweerder naar het oordeel van de raad in privé aangifte gedaan bij de politie. Dit stond verweerder vrij. Daarbij merkt de raad op dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of de aangifte al dan niet terecht is. Nu er op dit punt geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelend door verweerder, heeft de raad de klacht in zoverre ongegrond verklaard.  

T.a.v. de overige klachtonderdelen 

5.3    De raad stelt vast dat klager verweerder allerlei ernstige verwijten maakt, waaronder de verwijten dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangifte, laster en intimidatie. Klager heeft deze verwijten niet nader toegelicht en ook niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Enig (begin van) bewijs voor de juistheid van klagers verwijten ontbreekt dan ook. Ten aanzien van de door klager overgelegde e-mail van mr. R van 8 mei 2020 overweegt de raad verder dat op basis van deze e-mail, noch uit andere stukken uit het dossier, is gebleken dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie. Verweerder heeft weliswaar erkend dat hij contact heeft gehad met mr. R., maar hij heeft ook verklaard dat hij haar niet onder druk heeft gezet en dat sprake was van een goede onderlinge verstandhouding. Nu een feitelijke grondslag voor de overige klachtonderdelen ontbreekt, heeft de raad deze ongegrond verklaard.

 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

6.1    Klager verzoekt het hof om de beslissing van de raad te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren, met oplegging van een maatregel en een proceskostenveroordeling. Klager schetst daartoe de achtergrond van de zaak en brengt ter onderbouwing samengevat naar voren: a.  Klager heeft in verband met het onrechtmatig beslag op aan klager toekomende gelden veelvuldig gecorrespondeerd met verweerder. Dit stond hem vrij. Klager en verweerder hebben vervolgens afspraken met elkaar gemaakt, in die zin dat verweerder de kwestie zou melden bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, waarna klager de klacht tegen verweerder zou intrekken. Klager heeft dit ook gedaan. Verweerder heeft daarbij niet vermeld dat hij aangifte had gedaan tegen klager, zonder dit vooraf aan hem te melden. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. b. Volgens klager heeft verweerder de aangifte gedaan in zijn hoedanigheid van advocaat en niet in privé. Klager meent dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de aangifte te handhaven en nadien zelfs schadevergoeding te eisen. 

Verweer verweerder 

6.2    Verweerder heeft niet schriftelijk gereageerd op het hoger beroep. Wel heeft (de gemachtigde van) verweerder ter zitting verweer gevoerd en het hof verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren. 

 

7    BEOORDELING HOF

Omvang hoger beroep 

7.1    De beoordeling in hoger beroep is in beginsel beperkt tot de klachtomschrijving, zoals die aan de raad is voorgelegd in eerste aanleg, en hetgeen in hoger beroep wordt ingebracht tegen het oordeel van de raad daarover. Nieuwe verwijten en klachten over verweerder moeten eerst worden ingediend bij de deken (art. 46c lid 1 Advw), zodat de deken daarnaar onderzoek kan doen voordat de klacht aan de tuchtrechter wordt voorgelegd. Daar waar klager aanvullende klachten tegen verweerder heeft geformuleerd of ingediend, zoals bijvoorbeeld het verwijt dat verweerder niet transparant zou zijn geweest tegenover de deken, zal het hof deze aanvullende klachten buiten beschouwing laten. In zoverre is het beroep van klager niet-ontvankelijk.     Maatstaf

7.2    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Overwegingen hof

7.3    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen. 

 

8    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het hoger beroep voor zover daarin nieuwe klachten zijn geformuleerd niet-ontvankelijk; -    bekrachtigt de beslissing van 14 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort –‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-044/DB/LI. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024 2024.  

griffier    voorzitter             

 

 

De beslissing is verzonden op 24 juni 2024.