Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:127

Zaaknummer

24-122/A/NH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in alle onderdelen ongegrond. Alhoewel het, gelet op de algemene “nazorg” die van een advocaat wordt verwacht, wel op de weg van verweerder had gelegen om klager desondanks kort te informeren over de inhoud van het vonnis, is het naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden te rechtvaardigen dat hij hiervan heeft afgezien. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond. Ten aanzien van het onder b) gemaakte verwijt van klager dat verweerder op zijn website ten onrechte stelt dat hij is aangesloten bij de Geschillencommissie, is de raad van oordeel dat deze omissie niet van een zodanige aard is dat verweerder hierdoor als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt of kan worden gezegd dat verweerder klager heeft misleid. Klachtonderdelen c) en d) zijn door klager onvoldoende onderbouwd en door verweerder gemotiveerd betwist.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2024  in de zaak 24-122/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 2 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.  1.2    Op 20 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/2255476 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 26 februari 2024 en van de nagezonden stukken van verweerder van 10 maart 2024.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    De VOF van klager en zijn partner (hierna: mevrouw B) heeft een geschil met DL Boats, een botenbouwbedrijf (hierna: DL), vertegenwoordigd door de heer L. Het geschil ziet op de bouw van een zogenaamde “houseboat”. Verweerder heeft klager in het geschil bijgestaan.  2.3    Bij e-mailbericht van 3 oktober 2021 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:   “Ik bevestig de ontvangst van uw mail. U heeft door de heer [L] een house boat laten bouwen, uitgaande van een bestaand model, maar geheel naar uw eigen wensen aangepast en kennelijk groter en meer aangekleed dan de bestaande modellen. U voorziet kennelijk een procedure. (…) Maar een procedure als deze wordt een gecompliceerde zaak. Maar als wij een procedure willen beginnen, moeten wij eerst goed in kaart brengen wat u [de heer L] verwijt en vooral waarom. (…) Maar dan zullen wij eerst moeten aantonen wat u mocht verwachten, dus wat u heeft afgesproken, wat daarop aan aanvullende afspraken is gemaakt en hoe je dat mag interpreteren. Dat zal ik eerst precies moeten uitdiepen, voordat ik een dagvaarding kan schrijven. Vervolgens zullen wij elke fout die u [de heer L] verwijt moeten toetsen aan dat verwachtingspatroon. Dat is manier, waarop een rechter een zaak beoordeeld. Bouw je het niet zo op, dan loopt zo’n procedure niet goed af, zeker in een zaak waar je technische problemen aan een (doorgaans) niet technische rechter moet uitleggen. (…) Mijn eerste indruk is dat (….) Dan moeten wij geen schadeclaim tegen hem indienen, want dan riskeren wij dat de zaak eindigt met een duur vonnis, waar [de heer L] eenvoudig niet aan kan voldoen. (…) Mijn aanpak zou zijn, wel een klinkende sommatie te schrijven, maar meteen daarna wel aansturen op een overleg om te komen tot een werkplan om de house boat alsnog in goede staat te krijgen. Het voorgaande is een heel voorlopige inschatting op basis van enkele dingen die ik tussen de lijnen van de ingebrekestelling en uw brief meen te ontwaren. Omdat hoe dan ook nodig zal zijn dat ik mij eerst goed verdiep in de vraag wat u van [de heer L] mocht verwachten, stel ik voor dat wij eerst eens een bespreking hebben, waarin ik, aan de hand van de overeenkomst, met u kan doornemen hoe een en ander is gelopen en dat wij dan een nader plan maken, hoe wij de zaak gaan aanpakken. Ik hoor graag of u het met deze benadering eens bent. In dat geval zouden wij een afspraak kunnen maken. Ik stuur u vast mijn kantoorbrief mee. Daarin staat hoe mijn kantoor werkt. Omdat ik voorzie dat dit een zaak kan worden, waarin vrij veel tijd gaat zitten, stel ik u een tarief voor van € 145 (ex BTW) per uur. Een inschatting van een aantal uren is, zeker in deze fase, nog niet te maken.” 2.4    In een bij voornoemde e-mail gevoegde kantoorbrief (van april 2020) wordt de werkwijze van het kantoor van verweerder beschreven. Hierin staat onder meer dat, tenzij anders afgesproken, verweerder een basistarief van € 220,- per uur zakelijk en van € 165,- per uur particulier hanteert. Ook staat in de brief dat verweerder voor de communicatie vooral gebruik maakt van mail en dat een cliënt bij niet tevredenheid dit aan verweerder kenbaar kan maken, overeenkomstig de kantoorklachtenregeling zoals gepubliceerd op de website. Indien een cliënt niet tevreden is over de afwikkeling van de klacht, kan de klacht ter bindende beslissing worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur te Den Haag.  2.5    Op de website van het kantoor van verweerder staat, voor zover relevant:  “(…) De advocaat heeft in de algemene voorwaarden opgenomen bij welke onafhankelijke partij of instantie een klacht die na behandeling niet is opgelost kan worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur te Den Haag ter verkrijging van een bindende uitspraak en heeft dit bij de opdrachtbevestiging kenbaar gemaakt. (…)” 2.6    Bij e-mailbericht van 6 oktober 2021 schrijft verweerder aan klager en mevrouw B, voor zover relevant:  “Vanmorgen hadden wij een bespreking. Ik heb daarvan de volgende aantekeningen gemaakt. Loopt u het wel even nauwkeurig na, want dit zijn de uitgangspunten van waaruit ik ga werken. (…) Ik heb u gezegd dat de juridische basis wat gammel is. (…) Dus het is geen zaak die mooi rondloopt. Procederen is niet ons doel, maar als het ervan zou komen, moet hetgeen wij nu doen, wel aan de eisen van een procedure voldoen. Zouden wij beslag willen leggen, dan moet er ook een procedure gestart worden. Ik moet dus wel vanuit de grondslag voor een rechtsvordering werken. (…)Wij hebben afgesproken dat ik zal beginnen met een sommatie. Daarvoor noteerde ik de volgende aandachtspunten: (…) Wij spraken af dat ik nu eerst de al van u ontvangen stukken ga bestuderen en dat ik dan –dat zal wel in het weekeinde worden– een sommatie ga opstellen. Mocht ik nog documenten nodig hebben, dan laat ik u dat nog weten. In ieder geval ontvang ik graag nog even de overeenkomst (het A4-tje). Ik had u al een tarief van € 145 (ex BTW) voorgesteld. Ik heb u uitgelegd dat wij dat niet bij [de heer L] kunnen terughalen. (…) Voor zoveel wij betaling van [de heer L] vorderen, kunnen daar, maar pas als hij niet wil betalen, incassokosten over gerekend worden, maar voor het overige blijven mijn kosten voor uw rekening. (…)” 2.7    Bij e-mailbericht van 8 december 2022 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:  “(…) Vanmiddag ontving ik van de Rechtbank bericht dat de hoorzitting zal plaatvinden op 4 april 2023, vanaf 13:30 uur. (…) Eerder gaf ik u al aan dat ik in het voorjaar van 2023 enige weken in het buitenland zal zijn. De data staan nog niet precies vast, maar waarschijnlijk zal dat ongeveer tussen 5 en 25 maart zijn. Dat betekent dat stukken die (tenminste) tien dagen voor de zitting ingediend moeten worden, wel eind februari verstuurd moeten worden. Ik zou dat toch tijdig willen doen, om het verwijt voor te zijn dat wij belangrijke stukken op het laatste moment zouden hebben ingediend. Omgekeerd hebben wij tussen 25 maart en 4 april nog voldoende tijd om kennis te nemen van stukken die de tegenpartij misschien wel precies tien dagen voor de zitting instuurt. Ik stuur de brief mee die ik vanmiddag van de Rechtbank ontving. (…)” 2.8    De rechtbank heeft vervolgens vonnis gewezen in het geschil tussen klager/de VOF en DL. De VOF is in het ongelijk gesteld door de rechtbank. 2.9    In een mailbericht van 8 maart 2023 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:  “(…) Ik had eerder al uitgelegd, dat wij niet zomaar vorderingen kunnen bijvoegen. Dan overladen wij de Rechter. De watertank-deksels is een kansloze vordering. Als wij die aan de vordering toevoegen, maken wij ons hele betoog minder sterk. Voor de bolderschade kan ik nog geen vordering indienen, omdat de schade nog niet vaststaat. (…) Alleen voor de motor vermeerder ik de vordering. Juridisch is dat een kort en helder verhaal en over de motor komen wij, in het kader van het vaarpakket, toch uitvoerig te spreken. Ik heb het in de acte meegenomen. Dat had ik u eerder ook al aangekondigd. (…)" 2.10    Bij brief van 29 juni 2023 stuurt verweerder het vonnis aan klager door. Verweerder schrijft daarbij, voor zover relevant:  “(…) Zojuist heb ik het vonnis ontvangen. Ik zend u in bijlage een scan. Nu u duidelijk heeft gemaakt daar geen prijs op te stellen, geef ik geen toelichting op het vonnis." 2.11    Bij mailberichten van 29 juni en 2 juli 2023 schrijft klager aan verweerder dat het zijn fout is dat hij de zaak heeft verloren.  2.12    Bij mailbericht van 2 juli 2023 reageert verweerder hierop met, voor zover relevant:  "Uw brief van donderdagavond (29 juni 2023; 19:57 uur) had ik inderdaad nog niet beantwoord; daar wilde ik mij in het weekeinde over beraden. Uw brief van vanmorgen (11:16 uur) geeft mij reden om, naar aanleiding van uw beide brieven, eerst extern advies in te winnen. Dat zal ik morgen (maandag) in gang zetten. Daarna zullen beide brieven beantwoord worden. Dat zal dus enige dagen kunnen duren." 2.13    In een (ander) e-mailbericht van 2 juli 2023 schrijft verweerder aan klager, voor zover relevant:  “(…)Op mijn brief van 29 juni 2023 vul ik voor de volledigheid wel vast aan dat tegen het vonnis van de Rechtbank hoger beroep openstaat. De termijn daarvoor is drie maanden. Dat betekent dat het beroep ingesteld zal moeten zijn voor 28 september 2023. Het beroep kan alleen worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Ik zal dat in ieder geval niet voor u in behandeling nemen. (…)” 2.14    Op 28 juli 2023 heeft verweerder klager van een inhoudelijke reactie voorzien.  2.15    Op 2 augustus 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  2.16    Op 1 september 2023 schrijft de Geschillencommissie aan klager, voor zover relevant: “(…) Wij hebben uw melding bij de Geschillencommissie ontvangen en bekeken. Na beoordeling van de door u aangereikte gegevens is gebleken dat de aanbieder niet aangesloten is bij De Geschillencommissie. Dit is een voorwaarde, hetgeen betekent dat wij uw klacht nu niet kunnen behandelen. (…)”.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:  a)    niet klantgericht is en niet samenwerkt; b)    onbetrouwbaar is en cliënten misleidt; c)    onvoldoende juridische kennis heeft; d)    excessief declareert.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

klachtonderdeel a) 5.2    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij niet klantgericht is en niet samenwerkt. Verweerder heeft zijn werkwijze laten prefereren boven de wensen van de cliënt. Ook heeft verweerder het vonnis op 29 juni 2023 zonder enige toelichting aan klager doorgestuurd.  5.3    De raad is van oordeel dat klachtonderdeel a) niet slaagt. Het verwijt van klager dat verweerder ongestructureerd, zonder planning en enkel als het hem uitkomt werkt, heeft klager niet nader onderbouwd. Daarbij is het een advocaat vanuit de onder 5.1 genoemde en aan hem toekomende verantwoordelijkheid om te bepalen met welke strategie hij de belangen van zijn cliënt het beste kan dienen. Zoals verweerder heeft toegelicht, konden de door klager genoemde uitbreidingen van de vordering niet met bewijsstukken worden onderbouwd. Verweerder achtte deze uitbreiding daarom niet in het belang van klager. Verweerder heeft hier toen vanaf gezien en dit ook zo aan klager kenbaar gemaakt in zijn mailbericht van 8 maart 2023. De raad is van oordeel dat deze handelwijze van verweerder past binnen de aan hem als advocaat toekomende vrijheid en dat hem op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor wat betreft het zonder toelichting doorzenden van het vonnis, stelt de raad vast dat verweerder in het betreffende mailbericht van 29 juni 2023 aan klager heeft uitgelegd dat hij van een toelichting afzag, omdat klager hem te kennen had gegeven hierop geen prijs te stellen. Alhoewel het, gelet op de algemene “nazorg” die van een advocaat wordt verwacht, wel op de weg van verweerder had gelegen om klager desondanks kort te informeren over de inhoud van het vonnis, is het naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden te rechtvaardigen dat hij hiervan heeft afgezien. Daarbij heeft verweerder klager in een hierna verstuurd bericht op 2 juli 2023 alsnog geïnformeerd over de mogelijke procedurele vervolgstappen voor klager. 5.4    De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat klachtonderdeel a) ongegrond is.  klachtonderdeel b)  5.5    Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gereageerd op een negatieve evaluatie van klager over de werkwijze van verweerder. Ook heeft verweerder in zijn kantoorklachtenregeling opgenomen dat hij zou zijn aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur, terwijl dit niet het geval is. Verweerder is daarom onbetrouwbaar en misleidt zijn cliënten, aldus klager.  5.6    Op grond van artikel 6.28 van de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda) dient elke advocaat over een kantoorklachtenregeling te beschikken en conform die regeling te handelen. Volgens artikel 6.28 lid 2 van deze regeling dient de advocaat/ klachtenfunctionaris binnen vier weken na ontvangst van de klacht inhoudelijk op de klacht te reageren.  5.7    De raad stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat klager eerst op 29 juni 2023 aan verweerder heeft laten weten dat hij niet tevreden was over zijn werkwijze. Deze mail kan naar het oordeel van de raad worden beschouwd als een klacht van klager tegen verweerder. Verweerder heeft op 2 juli 2023 op dit bericht gereageerd met de mededeling dat hij eerst extern advies moest inwinnen en dat hij vervolgens zou reageren. Dit heeft verweerder uiteindelijk op 28 juli 2023 ook gedaan. Gelet op onder 5.6 genoemde artikelen had verweerder binnen vier weken op de klacht van klager behoren te reageren; verweerder heeft na vier weken en één dag gereageerd. Alhoewel dit weliswaar een overschrijding van één dag betekent, is deze overschrijding zodanig beperkt dat dit naar het oordeel van de raad niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden beschouwd. Ten aanzien van het verwijt van klager dat verweerder op zijn website ten onrechte stelt dat hij is aangesloten bij de Geschillencommissie, overweegt de raad als volgt. Waar advocaten voorheen automatisch gebruik maakten van de Geschillencommissie, moeten zij zich hiervoor sinds januari 2022 zelf actief aanmelden bij deze commissie. Verweerder had dit dus ook moeten doen en hetgeen hij hierover op zijn website heeft vermeld, is, gelet op het bericht van 1 september 2023 van de Geschillencommissie, in ieder geval onjuist. De raad acht deze omissie echter niet van een zodanige aard dat verweerder hierdoor als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt of kan worden gezegd dat verweerder klager heeft misleid. De raad weegt hierin mee dat deze verplichte aanmelding voor advocaten -redelijk- recent is ingevoerd en verweerder hiervan daarom mogelijk nog niet goed op de hoogte was. In ieder geval was dit nog niet goed op zijn website aangepast.  5.8    De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel b) is ongegrond.  klachtonderdeel c)  5.9    In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij niet over de juiste juridische kennis en deskundigheid beschikt. De door verweerder ingezette procedures hebben niets opgeleverd en het lange pleidooi van verweerder heeft enkel in het nadeel van klager gewerkt. De door de wederpartij ter zitting voorgestelde schikking heeft verweerder resoluut afgewezen, zonder hierbij om bedenktijd te vragen. Het beschikbare bewijs en de bestaande informatie zijn door verweerder niet goed ingezet, aldus klager.  5.10    De raad is van oordeel dat klager zijn in klachtonderdeel c) gemaakte verwijt richting verweerder onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de inhoud van het klachtdossier heeft verweerder naar het oordeel van de raad in ieder geval de juiste vragen aan klager gesteld en op basis daarvan een risicoanalyse gemaakt en de risico’s ook aan klager laten weten. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat verweerder klager vooraf goed heeft geïnformeerd over de te volgen stappen. In de mailberichten van 3 en 6 oktober 2021 heeft verweerder daarbij meteen duidelijk aan klager kenbaar gemaakt dat het een “gecompliceerde” zaak betrof die “niet mooi rond was”. Het feit dat de rechter het betoog van verweerder uiteindelijk niet heeft gevolgd en dat klager in de procedures in het ongelijk is gesteld, betekent in ieder geval niet dat daaruit kan worden afgeleid dat verweerder over onvoldoende juridische kennis zou beschikken en dat hij (dus) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een inhoudelijke beoordeling over het geschil is aan de civiele rechter en het is niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven. Wat betreft het door verweerder afwijzen van het ter zitting gedane schikkingsvoorstel van de wederpartij, stelt de raad vast dat klager hierbij aanwezig was en dat uit niets blijkt dat klager op dat moment of nadien hierover zijn ongenoegen jegens verweerder heeft geuit.  5.11    Klachtonderdeel c) is op grond van het voorgaande eveneens ongegrond.  klachtonderdeel d) 5.12    In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij 104 uren aan klager heeft gedeclareerd tegen een zeer hoog uurtarief, zonder dat hij vooraf een prijsindicatie aan klager had opgegeven. Verweerder heeft door zijn “wollige” manier van werken onnodig veel tijd nodig gehad voor de zaak, waardoor klager is gedupeerd. 5.13    Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de raad dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Het door verweerder in de brieven van 3 en 6 oktober 2021 (direct genoemde) gehanteerde uurtarief van € 145,- is niet onredelijk. Daarbij had verweerder dit uurtarief reeds gematigd ten opzichte van het in zijn kantoorbrief genoemde gebruikelijke uurtarief van €165,-. Dat verweerder onnodig veel uren aan de zaak van klager zou hebben besteed, heeft klager niet onderbouwd en dit wordt door verweerder gemotiveerd betwist. Daarbij blijkt uit het klachtdossier niet dat klager eerder zijn ongenoegen over de hoogte van de declaraties aan verweerder heeft geuit.  5.14    Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande eveneens ongegrond. 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 15 juli 2024