Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:178

Zaaknummer

23-781/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad heeft geoordeeld dat verweerder – in strijd met de gedragsregels – schriftelijk contact heeft opgenomen met de wederpartij, terwijl hij wist dat die wederpartij door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechtelijk is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing op zijn plaats is.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 29 juli 2024

in de zaak 23-781/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

vertegenwoordiger

over

verweerder

gemachtigde

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 maart 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/43 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 april 2024. Daarbij waren de vertegenwoordiger van klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Op 23 februari 2023 heeft verweerder aan de vertegenwoordiger van klaagster een aangetekende e-mail gestuurd met de volgende inhoud:

1. Tot mij heeft zich gewend [X], hierna: cliente, ter zake het navolgende.

2. Met betrekking tot de tussen cliente en u gesloten koopovereenkomst heeft er reeds in twee instanties een gerechtelijke procedure plaatsgevonden. Zowel de kantonrechter als het Gerechtshof heeft uw (vermeende) vordering afgewezen. Een snelle lezing van beide uitspraken wijst uit dat u in rechte uw vermeende vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Daarmee is niet gezegd - en dat standpunt houdt cliente er ook niet op na - dat u in het geheel geen vordering hebt. Het is aan u om één en ander te onderbouwen, zoals cliente reeds veelvuldig heeft aangegeven, maar u niet voor elkaar hebt gekregen (zie vonnis en arrest) en thans kennelijk nog steeds niet voor elkaar krijgt.

3. In plaats van dat u zich focust op het bovenstaande, is gebleken dat u diverse vermeende vorderingen uit handen hebt gegeven aan [Y][ omdat deze vorderingen volgens uw eigen administratie kennelijk open zouden staan. Los van de vraag of dat daadwerkelijk zo is, ontgaat cliente de noodzaak en relevantie van deze actie volledig, aangezien de gelden linksom (rechtstreeks van de klant) of rechtsom (doordat u het moet doorbetalen o.g.v. de overeenkomst) aan cliente toe dienen te komen.

4. Nu een concreet belang ontbreekt, komt cliente dan ook tot de conclusie dat u de actie enkel en alleen hebt ingezet om cliente te schaden. Dat u daar op uit bent blijkt ook wel uit de berichten die u aangaande cliente de wereld in slingert. De uitlatingen betreffen onder meer de volgende: 'De rechter heeft beslist dat [X] jegens [Z] onrechtmatig heeft gehandeld door het achterhouden van deze gelden, derhalve heeft u niet bevrijdend betaald' [en] 'Dit is een onrechtmatige daad jegens [Z]'. Verder beticht u cliente van 'het leidinggeven aan een criminele organisatie', het zijn van 'een dief' en van 'verduistering' en 'misleiding', etc.

5. Uw uitlatingen zijn onrechtmatig jegens cliente. Cliente wordt in haar eer en goede naam aangetast, te meer daar deze uitlatingen in strijd zijn met de waarheid. Door uw onrechtmatige uitlatingen lijdt cliente bovendien reputatieschade.

Namens cliente eis ik dan ook dat u per omgaande de aansprakelijkheid jegens mijn cliente erkent en de uitlatingen over cliente per omgaande rectificeert, waarvan u het bewijs dient te tonen. Daarnaast maakt cliente aanspraak op vergoeding van de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.

Ik zie uw inhoudelijke reactie uiterlijk binnen 1 week na heden tegemoet. Indien u geen gevolg geeft aan mijn sommatie, dan zal ik namens cliente rechtsmaatregelen treffen bestaande uit het starten van een kortgedingprocedure, teneinde één en ander af te dwingen op straffe van een forse dwangsom.

2.2 Daarna heeft verweerder op dezelfde dag dezelfde e-mail aan de advocaat van klaagster en nogmaals aan de vertegenwoordiger van klaagster gestuurd.

2.3 Vervolgens heeft verweerder namens zijn cliënte een dagvaarding rechtstreeks aan de gemachtigde van klaagster laten betekenen.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de vertegenwoordiger van klaagster (in strijd met gedragsregel 25) rechtstreeks te benaderen. Daarnaast heeft verweerder de dagvaarding in persoon aan klaagster betekend, terwijl klaagster werd bijgestaan door een advocaat.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1 De tuchtrechter moet bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. 

5.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.3 Gedragsregel 25 lid 1 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Gedragsregel 25 lid 2 bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij mag doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet.

5.4 Op grond van de stukken en het verhandelde op de zitting van de raad staat vast dat verweerder zich door middel van zijn e-mail van 23 februari 2023 in verbinding heeft gesteld met klaagster (de wederpartij van de cliënte van verweerder), terwijl verweerder wist dat klaagster op dat moment door een advocaat werd bijgestaan en terwijl die advocaat daarvoor geen toestemming had gegeven. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de raad in strijd met gedragsregel  25 lid 1 gehandeld.

5.5 Verweerder heeft hierover betoogd dat de e-mail een aanzegging met rechtsgevolg bevat en ook dat een brief aan de advocaat van klaagster niet zou hebben volstaan. Verweerder heeft daarmee een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling van gedragsregel 25 lid 2. De raad volgt verweerder niet in deze stelling. De brief van verweerder aan klaagster bevat immers ook een uitgebreide toelichting en is dus geenszins beperkt tot een enkele aanzegging met rechtsgevolg. Bovendien is de raad van oordeel dat verweerder het beoogde rechtsgevolg ook had kunnen bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van de wederpartij te sturen. Op grond van de door verweerder aangevoerde omstandigheden - dat uit de feiten zou blijken dat klaagster volledig haar eigen plan trekt en zich van niet en niemand iets lijkt aan te trekken - kan niet de conclusie worden getrokken dat met een brief aan (alleen) de advocaat van klaagster het door verweerder beoogde rechtsgevolg niet zou zijn bereikt. Van de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde uitzondering is dan ook geen sprake. Het voorgaande betekent dat verweerder tuchtrechtelijk heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht wordt daarom gegrond verklaard.

5.6 De raad is met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de dagvaarding aan de (vertegenwoordiger van) klaagster is betekend, van oordeel dat er geen (tuchtrechtelijke) regel bestaat die het een advocaat verplicht om een dagvaarding aan de advocaat van de wederpartij te betekenen. Van tuchtrechtelijk verwijt handelen is dus geen sprake. Dit gedeelte van de klacht is daarom ongegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerder – in strijd met de gedragsregels – schriftelijk contact heeft opgenomen met de wederpartij, terwijl hij wist dat die wederpartij door een advocaat werd bijgestaan. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Mede gelet op de omstandigheid dat verweerder niet eerder door de tuchtrechtelijk is veroordeeld, is de raad van oordeel dat de oplegging van een waarschuwing op zijn plaats is.  

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

€ 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van €  50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht op één onderdeel gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, Y.M. Nijhuis, A.W. Siebenga, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden: 29 juli 2024