Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:183

Zaaknummer

230304

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Het hof vernietigd de beslissing van de raad, omdat het hof anders dan de raad van oordeel is dat verweerster zich niet op onbetamelijke wijze heeft uitgelaten tegen klager. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerster haar opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd aan klager en hem ook niet voldoende heeft geïnformeerd over zijn mogelijke aanspraak op een toevoeging. Omdat het hof een van de twee klachtonderdelen ongegrond acht, valt de maatregel lager uit, berisping.

Uitspraak

Beslissing van 8 juli 2024 in de zaak 230204 naar aanleiding van het hoger beroep van: 

 

verweerster

gemachtigde: mr. R. Sanders, advocaat te Leiden

         tegen:     

 

klager

gemachtigde: mr. S. van Buuren, advocaat te Strijen

 

1    INLEIDING

 

1.1    Klager verwijt verweerster dat zij belangrijke (financiële) afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd en niet heeft gewezen op de mogelijkheden van bijstand op toevoegingsbasis. Hij verwijt klaagster ook dat zij zich in e-mails niet professioneel en onbetamelijk heeft uitgelaten. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

 

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-276/DH/RO) een beslissing gewezen op 25 september 2023. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:201 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift met bijlagen van verweerster tegen de beslissing is op 25 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 13 mei 2024. Daar zijn verweerster en haar gemachtigde verschenen. Het standpunt van verweerster is toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klager heeft verweerster op 21 september 2020 verzocht om bijstand bij de afhandeling van de erfenis van zijn overleden vader. Op diezelfde datum heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerster.  3.3    Na deze bespreking heeft verweerster op diezelfde datum aan klager per e-mail het volgende bericht: “Ik heb toegezegd even een mail te sturen naar aanleiding van het gesprek van hedenmiddag: Ik zal deze week nog contact opnemen met de notaris, naar aanleiding daarvan zal ik uw stiefmoeder berichten, u ontvangt van ieder schrijven eerst een concept. Ik zal ook gefinancierde rechtshulp aanvragen.” 3.4    Per e-mail van 1 oktober 2020 heeft verweerster aan klager het volgende bericht: “De Raad voor Rechtsbijstand heeft het verzoek om gefinancierde rechtsbijstand afgewezen, op grond van het feit dat de Raad meent dat het een zaak betreft waar u geen advocaat bij nodig heeft. Dat is helaas tegenwoordig vaak een afwijzingsgrond. U kunt zo u wenst bezwaar maken binnen zes weken maar dat resultaat zal dubieus zijn, anders dan indien het over de hoogte van het inkomen gaat dat is gebaseerd op feiten, afwijzing als een advocaat is niet nodig, de maatstaven die daarvoor worden aangehouden zijn erg onduidelijk. Wat wilt u verder, onze tarieven zijn € 245,00 per uur exclusief btw, wilt u de zaak voor eigen rekening voortzetten.” 3.5    Op 26 mei 2021 heeft in het kader van de afwikkeling van de erfenis van de vader van klager wederom een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.  3.6    Per e-mail van 6 juni 2021 heeft verweerster aan klager een declaratie met urenstaat gezonden. Daarbij heeft zij vermeld: “gezien uw deel uit de nalatenschap boven de € 10.000,00 gaat uitkomen, komt u niet meer in aanmerking voor gefinancierde rechtshulp.” 3.7    Klager heeft de factuur van 6 juni 2021, groot € 667,01, onbetaald gelaten. 3.8    Per e-mail van 29 augustus 2021 heeft verweerster aan klager laten weten zijn dossier naar de deurwaarder te hebben gezonden voor inning van de onbetaalde declaratie.  3.9    Op 30 september 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand voor dezelfde erfrechtkwestie op aanvraag van een andere advocaat aan klager een toevoeging verleend. Deze toevoeging is na de resultaatsbeoordeling in stand gebleven.  3.10     Verweerster heeft klager per e-mail van 3 april 2022 het volgende bericht: “Ik geef u nog éénmaal de kans uw declaratie vrijwillig te voldoen, ik heb de correspondentie tussen u en de deurwaarder met verbazing gevolgd, uw houding tegenover ons is uiterst respectloos, dat moet u zelf ook wel begrepen hebben. Bij gebreke van enige betaling kunt u op korte termijn een dagvaarding verwachten, waarbij alle kosten op u verhaald zullen worden en u ook vrij zeker tot de kosten van de procedure veroordeeld zult worden. Indien u betalingsproblemen heeft kunt u een betalingsvoorstel doen, maar ik ben zeker niet van plan dit te laten rusten.  Ik verneem binnen uiterlijk vijf dagen van u, waarna wij vrij zijn zonder verdere waarschuwing u in rechte te betrekken.” 3.11     Verweerster heeft in verband met het onbetaald laten van de declaratie klager gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. Klager heeft zich in die procedure verweerd met de stelling dat tussen hem en verweerster geen overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen.  3.12     De kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen klager en verweerster wel een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen en heeft klager bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 9 december 2022 veroordeeld tot betaling van de declaratie van verweerster en hem daarbij in de proceskosten veroordeeld, in totaal € 1.342,32.  3.13     Verweerster heeft klager per e-mail van 11 december 2022 te 11.08 uur het volgende bericht: “Ik ga ervan uit dat u kennis heeft genomen van het vonnis, u dient het bedrag binnen één week te voldoen (…), bij gebreke waarvan we een deurwaarder zullen inschakelen wat voor u nogmaals kostenverhogend werkt. Voorts viel mij iets merkwaardigs op, er stond vandaag plotseling een review op Google onder de naam “Shamona Corona” zijnde een niet bestaande cliënte, ik heb Google verzocht het bericht te willen verwijderen, voorts laat ik even uitzoeken wie er achter zit waarna ik een strafrechtelijke aangifte wegens laster zal doen, ik mag toch zeker niet hopen dat mijn vermoeden juist is.” 3.14     Op 11 december 2022 te 17.24 uur heeft klager onderhavige klacht ingediend. 3.15     In reactie op de hiervoor geciteerde e-mail van verweerster d. 11 december 2022 heeft klager per e-mail van 14 december 2022 aan verweerster het volgende bericht:     “Gefeliciteerd met uw overwinning. Betekenen van het vonnis is niet nodig, ik heb het reeds in mijn bezit. Helaas kan ik niet aan uw betaalverzoek voldoen, daar heb ik de financiële middelen namelijk niet voor. Dit zou u niet onbekend moeten voorkomen. Bijgevoegd mijn inkomen, beslagvrije voet, extra medische kosten per maand en aflossing belastingdienst, blijft er weinig over om te betalen. Desalniettemin sta ik open voor een redelijk voorstel met betrekking tot een betaalregeling.”  3.16     In reactie op deze e-mail heeft verweerster klager diezelfde dag als volgt bericht: “U voldoet binnen de gestelde tijd aan het vonnis, zo niet dan schakel ik de deurwaarder verder in, er valt echt nog wel wat te beslaan, u heeft immers ook € 30.000,00 uit de erfenis ontvangen zo liet u de rechter weten, dat had uw volgende advocaat voor u geregeld, toch ??? Ik wil nog wel een betalingsregeling met u treffen, mits u morgen de klacht bij de Deken intrekt, het geeft mij uitsluitend werk en daar zit ik niet om te springen, u heeft wederom verdergaande ongefundeerde klachten ingediend evenals u dat bij de rechter, u moest weten dat u die dan wel moet onderbouwen, verder is morgen het review van het fake account “Samona Corona” verdwenen. Ik heb de NAW gegevens opgevraagd bij Google, voldoet u niet dan bent u voorlopig niet van mij af en gaat alles naar de deurwaarder. De keus is aan u.” 3.17     Verweerster heeft uiteindelijk aan de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van 9 december 2022 ten uitvoer te leggen.

 

4    KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: 

a)    klager zonder opdrachtbevestiging een declaratie te sturen voor haar werkzaamheden en de betaling daarvan in een procedure af te dwingen.  In zijn toelichting stelt klager dat hij duidelijk naar verweerster heeft gecommuniceerd niet over financiële middelen te beschikken en dat hij het opmerkelijk vindt dat verweerster stelt dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, terwijl de tweede door hem aangezochte advocaat direct een toevoeging heeft verkregen; b) in de correspondentie met klager onbetamelijke taal te bezigen.

 

5    BEOORDELING RAAD

 

Ten aanzien van klachtonderdeel a) 

5.1    De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster niet voldaan aan de verplichting om afspraken schriftelijk vast te leggen in een opdrachtbevestiging.  5.2    Daarnaast heeft verweerster klager onjuist en onvolledig geïnformeerd over de mogelijkheden van het verkrijgen van een toevoeging. De raad heeft in dit verband het volgende overwogen: 5.5    Voorts is duidelijk dat verweerster na die tweede afspraak geen toevoeging heeft aangevraagd. In haar e-mail van 6 juni 2021 stelt zij dat klager vanwege het door hem te behalen resultaat van meer dan € 10.000,- niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. De raad merkt op dat die informatie feitelijk onjuist is. De grens van het bedrag dat is vrijgesteld voor resultaatsbeoordeling (en waarbij de toevoeging dus in stand blijft) lag in 2021 namelijk bij een bedrag van € 15.670,-. Ook houdt verweerster ten onrechte geen rekening met de mogelijkheid dat geen resultaat zou worden behaald of de vordering oninbaar zou blijken (en de toevoeging dus in stand zou blijven).   5.6    Ter zitting heeft verweerster nog opgemerkt dat zij niet bij de Raad voor Rechtsbijstand voor het specialisme erfrecht staat ingeschreven. Op de vraag van de raad waarom ze dan geen Lichte Advies Toevoeging heeft aangevraagd, heeft verweerster geantwoord dat dat teveel gedoe oplevert.   5.7    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster klager gelet op dit alles niet alleen niet voldaan aan de verplichting afspraken schriftelijk vast te leggen maar tevens onjuist en onvolledig geïnformeerd over de mogelijkheden van het verkrijgen van een toevoeging.

Ten aanzien van klachtonderdeel b) 

5.3    De raad heeft ook klachtonderdeel b) gegrond verklaard. De raad heeft als volgt geoordeeld. 

5.9    Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met haar uitlatingen jegens klager in haar correspondentie met hem over het onbetaald laten van haar declaratie en de – volgens haar – valse review, onvoldoende professionele distantie betracht en de grenzen van het betamelijke overschreden. Ook als haar boosheid terecht wordt verondersteld, dan had zij zich in haar hoedanigheid als advocaat niet door haar emoties moeten laten leiden en zakelijk moeten (blijven) corresponderen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

 

6.1    Verweerster heeft gesteld dat bij de beoordeling van klachtonderdeel a de werkelijke opdrachtrelatie tussen klager en verweerster onvoldoende in ogenschouw is genomen. De Raad heeft daarbij op onjuiste gronden overwogen dat verweerster klager ten aanzien van de toevoeging niet juist heeft voorgelicht. 

6.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerster gesteld dat de raad ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat verweerster door haar woordkeuze en toonzetting in haar correspondentie met klager de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden.

6.3    Verweerster verzoekt het hof tot slot de opgelegde maatregel te verlichten. 

6.4    De stellingen die verweerster ter onderbouwing van haar beroep naar voren heeft gebracht worden hierna, voor zover van belang, verder besproken. 

6.5    Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om schriftelijk verweer te voeren in beroep en is ook niet verschenen op de zitting bij het hof. 

 

7    BEOORDELING HOF

 

Maatstaf

7.1    Als uitgangspunt geldt dat een advocaat gehouden is een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende (financiële) voorwaarden schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. De advocaat dient daarbij onder andere inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. De achtergrond van deze schriftelijke vastlegging is het voorkomen van onduidelijkheden en misverstanden over hetgeen is afgesproken. Ook mag van een advocaat in beginsel verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden en waarschuwt wanneer hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk had ingeschat. Voorts dient een advocaat ook alle (andere) belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en in voorkomend geval ook een gegeven advies of informatie schriftelijk vast te leggen. Wanneer de advocaat dat nalaat, komen de eventuele gevolgen daarvan voor zijn risico.

Oordeel hof

Klachtonderdeel a

7.2    Verweerster heeft erkend dat zij klager ten onrechte geen opdrachtbevestiging heeft gezonden. In zoverre verzet zij zich niet tegen het oordeel van de raad. Haar beroep tegen klachtonderdeel a richt zich tegen het oordeel van de raad dat zij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden tot het verkrijgen van een toevoeging. Verweerster heeft gesteld dat de raad bij de beoordeling van klachtonderdeel a de werkelijke opdrachtrelatie tussen klager en verweerster onvoldoende in ogenschouw heeft genomen.

7.3    Het hof begrijpt dat verweerster zich op het standpunt stelt dat het klager na haar bericht van 1 oktober 2020 voldoende duidelijk was dat hij niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Desondanks meldde hij zich toch bij haar voor nader advies en gaf klager verweerster in dat verband ook een opdracht. Verweerster stelt dat zij er gelet op een en ander van uit mocht gaan dat klager ook in 2021 afzag van de mogelijkheid van een toevoeging. 

7.4    Het hof ziet dit anders. Het hof is met de raad van oordeel dat verweerster klager met haar berichten van 1 oktober 2020 en 6 mei 2021 onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden voor het verkrijgen van een toevoeging. De berichten geven een uiterst summiere uitleg over de mogelijkheden van een toevoeging. Het bericht van 6 juni 2021 geeft bovendien onjuiste informatie. Het vrijgestelde bedrag bedroeg in 2020 en 2021 niet € 10.000,-, zoals verweerster stelt, maar € 15.423,- in 2020 en € 15.670,- in 2021, zoals ook door de raad terecht is vastgesteld . Verder houdt verweerster ten onrechte geen rekening met de mogelijkheid dat geen resultaat zou worden behaald of de vordering oninbaar zou blijken en de toevoeging dus in stand zou blijven. Het hof neemt bij zijn oordeel over dit punt in aanmerking dat op een later moment alsnog een toevoeging is verleend ten behoeve van klager, voor dezelfde kwestie. 

7.5    Verweerster heeft erop gewezen dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen haar en klager een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat klager aan haar betaling verschuldigd is. Verweerster verbindt daaraan de conclusie dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat het verwijtbaar is dat zij zonder opdrachtbevestiging een declaratie heeft gestuurd voor haar werkzaamheden. Het hof deelt deze conclusie niet. Zoals hiervoor al overwogen, is een advocaat gehouden om belangrijke afspraken, zoals een opdrachtbevestiging, schriftelijk vast te leggen. Als een advocaat dit nalaat kan dat in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar zijn. Het oordeel van een civiele rechter, dat in civielrechtelijke zin een overeenkomst tot stand is gekomen, doet daar niet aan af. 

7.6    Uit het voorgaande volgt dat het beroep van klaagster tegen klachtonderdeel a niet slaagt. Het hof zal het oordeel van de raad over dit klachtonderdeel bekrachtigen. 

Ten aanzien van klachtonderdeel b)  7.7    Verweerster heeft gesteld dat uit de beslissing van de raad niet blijkt met welke passages of bewoordingen zij de betamelijkheidsgrens in haar communicatie jegens klager zou hebben overschreden. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het haar vrijstaat aanspraak te maken op betaling van de door haar gedeclareerde bedragen, dat zij zich van rechtmatige en geoorloofde middelen heeft bediend en dat haar woordkeuze en toonzetting in de kern zakelijk is gebleven en in elk geval niet de grenzen van de betamelijkheid heeft overschreden. 

7.8    Het hof overweegt dat klachtonderdeel b ziet op de berichten van verweerster van 11 en 14 december 2022. Hoewel de raad dat niet expliciet heeft genoemd in de beslissing, is dat naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk. Anders dan de raad is het hof echter van oordeel dat verweerster zich in deze berichten van 11 en 14 december 2022 weliswaar wat onhandig, stevig en minder zakelijk dan had gekund, heeft uitgelaten jegens klager, maar dat de toonzetting van deze berichten niet de conclusie rechtvaardigt dat verweerster zich onbetamelijk heeft uitgelaten. Het beroep van verweerster tegen klachtonderdeel b slaagt in zoverre. Het hof zal dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaren. 

 

8    MAATREGEL

 

8.1    Omdat het hof slechts een van de twee klachtonderdelen gegrond acht zal de opgelegde maatregel worden gematigd. Het hof zal voor het verzuim van verweerster om de afspraken met klager schriftelijk te bevestigen en om hem daarbij deugdelijk te informeren over de mogelijkheid van een toevoeging een berisping opleggen. Wat het hof bij het bepalen van deze maatregel zorgen baart, is dat sprake is van eerdere (recente) tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerster voor vergelijkbare en andere gedragingen. 

 

9    PROCESKOSTEN

 

9.1     Omdat het hof een maatregel oplegt/bekrachtigt [of: een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd], zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:    

a) € 50,- kosten  van klager (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

9.3     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

10    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

10.1    vernietigt de beslissing van 25 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-276/DH/RO, voor zover klachtonderdeel b gegrond is verklaard en voor wat betreft de opgelegde maatregel;

en doet opnieuw recht:

10.2    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

10.3    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

10.4    bekrachtigt de beslissing van 25 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-276/DH/RO, voor het overige;

10.5    veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 10.6     veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en Chr. Van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.   

griffier    voorzitter    

        

De beslissing is verzonden op 8 juli 2024.