Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:93
Zaaknummer
24-425/DB/MN/W
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzoek tot wraking. Niet gebleken is dat op grond van de wijze waarop de gewraakte tuchtrechter de zitting heeft geleid de rechterlijke onafhankelijkheid in twijfel moet worden getrokken. Dat sprake van subjectieve vooringenomenheid en/of partijdigheid ten opzichte van een van de partijen dan wel het voorliggende geschil is de wrakingskamer ook niet gebleken. Verzoeker heeft evenmin feiten en omstandigheden genoemd, die hem in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is. Ook van de schijn daarvan is niet gebleken. Tot slot heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen dat er anderszins zodanig is gehandeld dat daarmee geen recht is gedaan aan een eerlijk proces. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Bij gebreke van door verzoeker gestelde feiten die kunnen leiden tot inwilligen van het verzoek en waarover onduidelijkheid bestaat is een nader onderzoek ter zitting zinledig. Artikel 4.1 van het wrakingsprotocol raden van discipline laat als uitzondering op de hoofdregel toe dat bij kennelijk ongegronde verzoeken zonder zitting wordt beslist. De door verzoeker gestelde feiten kunnen niet leiden tot inwilliging van het verzoek. De conclusie is dat het verzoek tot wraking zonder zitting kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 8 juli 2024
in de zaak 24-425/DB/MN/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoeker
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 23-709/AL/MN met verzoeker als klager. Het door verzoeker als klager tegen de in de klachtzaak 23-709/AL/MN gegeven voorzittersbeslissing ingediende verzetschrift is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2024 door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, A.W. Siebenga, M.M. Strengers, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok, als griffier.
1.2 Bij e-mail met bijlage van 4 juni 2024 heeft verzoeker de wraking verzocht van bovenvermelde voorzitter.
1.3 Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de wrakingskamer, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De griffier van de wrakingskamer heeft de gewraakte tuchtrechter verzocht op het wrakingsverzoek te reageren.
1.4 De gewraakte tuchtrechter heeft de wrakingskamer per e-mail met bijlage van 13 juni 2024 bericht niet in de wraking te berusten.
1.5 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoek tot wraking d.d. 4 juni 2024, het verweer van de gewraakte tuchtrechter van 13 juni 2024 en het proces-verbaal van de zitting van de raad d.d. 27 mei 2024. De wrakingskamer heeft voorts kennis genomen van de e-mail met bijlage van verzoeker van 20 juni 2024, voor zover hij daarin heeft gereageerd op het verweer van de gewraakte tuchtrechter en het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2024. De drie documenten waarnaar verzoeker via de in zijn e-mail van 20 juni 2024 vermelde link verwijst, heeft de wrakingskamer niet kunnen raadplegen nu deze niet op de juiste wijze zijn ingediend. De wrakingskamer verwijst naar het bepaalde in artikel 2.4.6 van het landelijk procesreglement. De in de e-mail gegeven toelichting bij deze documenten, behoort wel tot het dossier. De wrakingskamer heeft tot slot kennis genomen van de e-mail van verzoeker van 26 juni 2024.
1.6 De wrakingskamer heeft gelet op het voorgaande hoor en wederhoor toegepast en acht zich voldoende voorgelicht.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
2.3 Het wrakingsverzoek heeft betrekking op het optreden van de gewraakte tuchtrechter ter zitting van 27 mei 2024. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gewraakte tuchtrechter (1) blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of de schijn van partijdigheid heeft gewekt (2) het recht op een eerlijk proces heeft belemmerd (3) ongelijkheid tussen partijen heeft bewerkstelligd en (4) inconsistentie in het proces heeft bewerkstelligd. Verzoeker heeft ter onderbouwing van het voorgaande naar voren gebracht dat hij is belemmerd in zijn spreektijd, meerdere malen is onderbroken, enkel nieuwe informatie mocht verstrekken, vanwege de afwezigheid van zijn wederpartij ongelijk is behandeld en, anders dan in de oproepingsbrief was vermeld, geen tien minuten spreektijd heeft gekregen.
2.4 De gewraakte tuchtrechter heeft aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en heeft de door verzoeker geschetste gang van zaken ter zitting weersproken. De gewraakte tuchtrechter heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De gewraakte tuchtrechter heeft weersproken dat verzoeker is belemmerd in zijn spreektijd. De gewraakte tuchtrechter heeft naar voren gebracht dat hij ter zitting aan verzoeker heeft voorgehouden dat de raad vanzelfsprekend had kennis genomen van de uitvoerige verzetschriften van verzoeker als klager en heeft daarbij aangegeven dat het louter herhalen van standpunten niet nodig was. Toen bleek dat verzoeker toch standpunten uit het verzetschrift herhaalde, heeft de gewraakte tuchtrechter verzoeker enkele malen onderbroken met de vraag of hij ook zaken naar voren zou brengen die niet reeds in de verzetschriften waren vermeld. Nadat verzoeker de ruimte had gekregen om bepaalde zaken uit te lichten of nader te onderbouwen, heeft de gewraakte tuchtrechter aan verzoeker kenbaar gemaakt dat de raad zich voldoende voorgelicht achtte. Verzoeker heeft daar ter zitting niet tegen geprotesteerd. De gewraakte tuchtrechter heeft tot slot naar voren gebracht dat hij niet tegen verzoeker heeft gezegd dat hij enkel nieuwe feiten en omstandigheden naar voren mocht brengen, maar dat het enkel herhalen van hetgeen reeds door verzoeker aan het papier was toevertrouwd niet nodig was, hetgeen ook in lijn is met de instructie in de uitnodigingsbrief van 22 april 2024.
2.5 De wrakingskamer overweegt als volgt. Verzoeker gaat ervan uit dat hij tijdens de zitting het recht zou hebben op tien minuten spreektijd die hij zou mogen invullen op een wijze die hem goeddunkt. Iedere inbreuk daarop ziet hij als een grond tot wraking. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit uitgangspunt onjuist. Zoals in de uitnodigingsbrief staat, krijgt verzoeker de gelegenheid om een korte toelichting te geven van maximaal tien minuten. Het is evenwel aan de voorzitter om, in lijn met het Landelijk Procesreglement voor klachten bij de raden van discipline, ter zitting de regie te voeren en de zitting in goede banen te leiden. Het op enig moment onderbreken van een partij in diens pleidooi omdat deze partij de spreektijd benut om de inhoud van een eerder door hem/haar ingediend stuk (of de inhoud van een e-mail) te herhalen, is onderdeel van deze taak van de voorzitter. Verzoeker heeft niet betwist dat sprake was van herhaling. Het onderbreken van één van de partijen vormt als zodanig dan ook geen reden om de rechterlijke onafhankelijkheid in twijfel te trekken. Het is de wrakingskamer overigens niet gebleken dat verzoeker onvoldoende spreektijd is gegund, noch dat hij enkel nieuwe informatie mocht verstrekken.
2.6 Verzoeker heeft in zijn reactie aangegeven dat het proces-verbaal van de zitting onvolledig is geweest. Een proces-verbaal houdt een zakelijke samenvatting in van het verhandelde ter zitting. Het is dus geen volledig verslag. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt opgenomen wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling relevant is. Gelet hierop vormt de inhoud van het proces-verbaal geen reden om te twijfelen aan de rechtelijke onafhankelijkheid van de gewraakte tuchtrechter.
2.7 Dat verzoeker vanwege de afwezigheid van zijn wederpartij ongelijk is behandeld, heeft de wrakingskamer evenmin kunnen vaststellen. In deze zaak is de wederpartij niet verschenen en heeft geen gebruik gemaakt van het recht op het geven van een toelichting op zitting. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat sprake is van een ongelijke behandeling. Immers, ook de wederpartij was door de raad uitgenodigd voor de zitting.
2.8 Niet gebleken is dat op grond van de wijze waarop de gewraakte tuchtrechter de zitting heeft geleid de rechterlijke onafhankelijkheid in twijfel moet worden getrokken. Dat sprake van subjectieve vooringenomenheid en/of partijdigheid ten opzichte van een van de partijen dan wel het voorliggende geschil is de wrakingskamer ook niet gebleken. Verzoeker heeft evenmin feiten en omstandigheden genoemd, die hem in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is. Ook van de schijn daarvan is niet gebleken. Tot slot heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen dat er anderszins zodanig is gehandeld dat daarmee geen recht is gedaan aan een eerlijk proces. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechter schade zou kunnen lijden.
2.9 Bij gebreke van door verzoeker gestelde feiten die kunnen leiden tot inwilligen van het verzoek en waarover onduidelijkheid bestaat is een nader onderzoek ter zitting zinledig. Artikel 4.1 van het wrakingsprotocol raden van discipline laat als uitzondering op de hoofdregel toe dat bij kennelijk ongegronde verzoeken zonder zitting wordt beslist. De door verzoeker gestelde feiten kunnen niet leiden tot inwilliging van het verzoek. De conclusie is dat het verzoek tot wraking zonder zitting kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
BESLISSING
De wrakingskamer :
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 juli 2024