Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:208

Zaaknummer

240104

Inhoudsindicatie

Artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Afwijzing door deken een advocaat aan te wijzen. Het hof verklaart het beklag tegen deze beslissing ongegrond. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een succesvol beroep op herroeping zou kunnen doen.

Uitspraak

Beslissing van 29 juli 2024 in de zaak 240104      naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager      tegen:

de deken

1    DE PROCEDURE

Bij de deken 1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. 

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen bij beslissing van 2 april 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd: ⦁    dat MKB C in het tv-programma Radar wordt gezien als oplichters is onvoldoende bewijs dat in de zaak van klager sprake is geweest van dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden of wanprestatie bij het sluiten van de overeenkomst, waardoor het onbetaald laten van de facturen gerechtvaardigd was; ⦁    er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten om met succes een verzoek tot herroeping in te dienen (artikel 383 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Klager heeft niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin: a) het vonnis berust op bedrog dat door de wederpartij in het geding is gepleegd; b) het vonnis berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of vastgesteld; of c) de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen, die door de wederpartij waren aangehouden.

Bij het hof 1.3    Klager heeft op 2 april 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). 

1.4    Verder bevat het dossier: ⦁    het verweer van de deken ⦁    de repliek van klager.

1.5    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1    Tussen klager en MKB C is op 5 november 2019 een overeenkomst tot stand gekomen voor de duur van 24 maanden, waarbij P zich, tegen betaling door klager van € 220,- per maand, verbonden heeft om gedurende die periode internetdiensten ten behoeve van de onderneming van klager te leveren.

2.2    Klager heeft de schriftelijke overeenkomst ondertekend en achter zijn handtekening de letters “ovb” geplaatst. 

2.3     In de maanden november en december 2019 hebben klager en MKB C overleg gevoerd over de wijze van uitvoering van de overeenkomst door P. Op 12 december 2019 heeft P vijf door haar ontwikkelde internetpagina’s geplaatst op de website van klager.

2.4      Op 23 december 2019 heeft P andere onderdelen van de overeenkomst tot uitvoering gebracht, nadat zij door klager bij e-mailbericht van diezelfde datum was benaderd met de vraag wanneer zij de website zou afmaken. Klager heeft acht door P aan hem verzonden facturen onbetaald gelaten (tot een bedrag van € 1.064,80).

2.5      Na aanmaning door P heeft klager zich op het standpunt gesteld dat P niet heeft geleverd wat was afgesproken en zich op dwaling beroepen. Bij brief van 20 maart 2020 heeft P de overeenkomst tussen partijen wegens een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van klager ontbonden en de contractueel overeengekomen vergoeding ter hoogte van de resterende termijnbedragen gevorderd.

2.6     MKB C heeft een vordering ingesteld bij de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland en gevorderd dat klager wordt veroordeeld tot betaling van de achterstallige facturen en de resterende 20 maandtermijnen. Klager heeft een tegenvordering ingesteld en heeft betaling door MKB C gevorderd van een bedrag van € 137.000,- . Klager heeft hieraan ten grondslag gelegd dat MKB C stilzwijgend akkoord is gegaan met een alternatief contract, op grond waarvan MKB C met  ingang van 1 januari 2020 een dagvergoeding van € 500,- is verschuldigd. 

2.7    De kantonrechter heeft in het vonnis van 3 maart 2021 klager in conventie onder meer veroordeeld tot betaling aan MKB C van een bedrag van € 5.476,28. De kantonrechter heeft de vordering van klager in reconventie afgewezen.

2.8    Klager heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en heeft drie grieven naar voren gebracht. Bij arrest van 22 maart 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.  

2.9    Klager heeft op 26 maart 2023 de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet. Hij heeft aangegeven dat hij een advocaat zoekt om een verzoek tot herziening in te dienen in de kwestie waarin het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2022 arrest heeft gewezen. De deken heeft dit verzoek afgewezen. 

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag 3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens hem heeft hij wel  degelijk overtuigend bewijs aangeleverd van het feit dat MKB C strafbare feiten pleegt en rechtvaardigt dit bewijs een herziening van [het hof begrijpt:] het arrest van het hof van 22 maart 2022. Het bewijs bestaat uit een uitzending van het Tv-programma Radar en verklaringen van honderden gedupeerde kleine ondernemers. Klager verzoekt alsnog zo spoedig mogelijk een advocaat toegewezen te krijgen in deze zaak, in ieder geval voordat de driemaandentermijn is verstreken en klager geen enkel recht meer kan verkrijgen in deze volgens hem nare zaak tegen overduidelijke oplichters. 

Verweer 3.2    De deken heeft aangevoerd dat hij in het beklag van klager nog steeds onvoldoende onderbouwing voor zijn verzoek heeft gevonden. Dat MKB C er mogelijk niet al te zuivere methodes op nahoudt, zegt nog niet dat er in de situatie van klager sprake is geweest van dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden of wanprestatie. Dat is met de stukken van klager (citaten en klachten van andere gedupeerden) ook niet aangetoond. 

4    BEOORDELING

Toetsingskader 4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Oordeel van het hof   4.2    Het hof is op basis van de stukken van oordeel dat de deken op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat een herzieningsverzoek geen redelijke kans van slagen heeft en dat er in dit geval gegronde redenen aanwezig zijn om geen advocaat toe te wijzen en wel op grond van het volgende.  4.3    Op grond van artikel 382 Rv kan een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij worden herroepen indien: a.    het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd; b.    het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld; of c.    de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van zijn wederpartij waren achtergehouden. Op grond van artikel 383 Rv moet het rechtsmiddel herroeping worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

4.4    Met de deken is het hof van oordeel dat klager ook in de beklagprocedure onvoldoende heeft aangevoerd op grond waarvan hij van mening is dat sprake is van één van de hierboven genoemde drie situaties. De door klager overgelegde stukken betreffen verklaringen van derden die volgens klager eveneens door MKB C zijn gedupeerd, alsmede een fragment van het Tv-programma Radar over MKB C. Deze stukken hebben echter geen betrekking op bedrog door MKB C in het geding met klager gepleegd, het zijn geen stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld en ook geen stukken van beslissende aard die door toedoen van MKB C zijn achtergehouden. Daarmee heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij een succesvol beroep op herroeping zou kunnen doen.  4.5       In de beklagprocedure is daarmee niets naar voren gekomen waaruit een andere conclusie dan de conclusie van de deken getrokken zou moeten worden. Het beklag van klager dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 2 april 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.

griffier     voorzitter

De beslissing is verzonden op 29 juli 2024.