Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:227

Zaaknummer

240089

Inhoudsindicatie

Verzet tegen afwijzing van de voorzitter om een klacht over verweerster te verwijzen naar een andere deken voor onderzoek en afhandeling. Het verzet is afgewezen omdat de voorzitter op goede gronden heeft geoordeeld dat klaagster misbruik maakt van klachtrecht. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 augustus 2024 in de zaak 240089

naar aanleiding van het verzet  tegen de beslissing van de voorzitter van het hof  van 4 april 2024 in de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    DE PROCEDURE 

1.1    Met de beslissing van 4 april 2024 heeft de voorzitter van het hof het verzoek van klaagster tot verwijzing van de klacht tegen verweerster afgewezen. Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:100 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2    Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter is op 9 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Behalve het verzetschrift bevat het dossier de stukken die in verband met het verwijzingsverzoek aan het hof zijn verstrekt. Het dossier bevat daarnaast het verweer van verweerster. 

1.3    Het hof heeft het verzet behandeld in raadkamer. 

2    HET VERZET

De gronden van verzet

2.1    Klaagster heeft aan het verzet ten grondslag gelegd dat de voorzitter heeft miskend dat haar klacht tegen verweerster gerechtvaardigd is en behandeld dient te worden. De voorzitter heeft ook miskend dat verweerster nalatig is geweest om noodzakelijke spoedmaatregelen te treffen in relatie tot het wangedrag en strafbare gedrag van mr. L. Klaagster verzoekt het hof daarom de zaak te heroverwegen en de klacht tegen verweerster ter beoordeling voor te leggen aan een andere deken. 

Het verweer

2.2    Verweerster heeft tegen het verzet aangevoerd dat de klacht van klaagster tegen mr. L is ingediend en de door klaagster ter zake die klacht als bewijs gepresenteerde informatie door mr. L wordt betwist. Verweerster sluit zich aan bij het oordeel van de voorzitter van 4 april 2024. Verweerster stelt zich op het standpunt, zo begrijpt het hof,  dat er vanwege het ontbreken van bewijsmateriaal voor de stellingen van klager geen grond bestaat voor het nemen van spoedmaatregelen in de klachtprocedure van klaagster tegen mr. L. 

3    BEOORDELING 

Verzet mogelijk?

3.1    De beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld ziet op de situatie als bedoeld in artikel 46c lid 5 Advocatenwet. In dit artikel is bepaald dat de voorzitter klachten tegen een deken verwijst naar een deken van een andere orde om de klacht te onderzoeken en behandelen als bedoeld in artikel 46c Advocatenwet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van afwijzing van het verzoek en ook niet in een rechtsmiddel tegen een afwijzing. Het hof is echter van oordeel dat verzet mogelijk moet zijn als de voorzitter afwijzend heeft beslist op het verwijzingsverzoek. Om die reden heeft het hof de mogelijkheid van verzet tegen afgewezen verwijzingsverzoeken vastgelegd in artikel 13 van het procesreglement.

3.2    Het verzet is tijdig ingediend, zodat klaagster in haar verzet ontvankelijk is. 

Maatstaf

3.3    Een verzet is gegrond als de voorzitter met zijn beslissing de klacht niet te verwijzen ten onrechte artikel 46c lid 5 Advocatenwet buiten toepassing heeft gelaten. Daarvan is geen sprake als de klager met de klacht(en) misbruik van procesrecht/klachtrecht maakt. Misbruik van klachtrecht kan slechts in (hoogst) uitzonderlijke gevallen worden aangenomen (vgl. artikel 3:13 BW). Dat kan onder meer het geval zijn als de tuchtrechtelijke procedure wordt gebruikt op een wijze of voor een doel waarvoor deze niet is bedoeld. Daarvan kan sprake zijn bij het herhaaldelijk indienen van kennelijk ongegronde of kennelijk niet-ontvankelijke klachten tegen dezelfde persoon. Terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht/klachtrecht bij de beoordeling van een verwijzingsverzoek is temeer geboden, omdat een onderzoek naar de klacht ten tijde van de beoordeling van het verzoek tot verwijzing nog niet heeft plaatsgevonden (zie HvD 6 mei 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:136). 

Oordeel van hof

3.4    De voorzitter heeft in de beslissing waartegen het onderhavige verzet zich richt onder meer overwogen: 

“2.2 Uit het bericht van klaagster blijkt dat zij ontevreden is over het optreden van verweerster in de klachtzaak tegen mr. L. Een klacht tegen verweerster is echter geen middel is om de handelwijze en de visie van de deken in een klacht tegen een andere advocaat ter discussie te stellen.   2.3 Een klager kan een klacht tegen de andere advocaat, na afronding van het onderzoek van de deken en na betaling van het griffierecht, immers voorleggen aan de raad van discipline en laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van die procedure kan een klager naar voren brengen op welke punten de visie van de deken volgens hem niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen. Het is vervolgens de tuchtrechter die de klacht beoordeelt en, bij gegrondheid ervan, beslist of een maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke. 

2.4 De voorzitter begrijpt uit het bericht van klaagster verder dat het haar wens is dat verweerster een procedure instelt tot het spoedshalve schorsen van mr. L. Het al dan niet starten van zo’n procedure behoort echter tot de discretionaire bevoegdheden van een deken. Een tuchtklacht kan niet worden gebruikt als middel om een in dit verband genomen beslissing ter discussie te stellen.” 

3.5    Het hof is van oordeel dat klaagster met haar klacht over het onderzoek van verweerster naar de klacht tegen mr. L en verweersters visie daarop het klachtrecht gebruikt voor een doel waarvoor het niet is bedoeld. Klaagster maakt aldus misbruik van klachtrecht. De voorzitter heeft het verzoek tot verwijzing op die grond terecht afgewezen en het verzet is daarom ongegrond.    3.6    Het hof is verder van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat het tot de discretionaire bevoegdheid van een deken behoort om ten aanzien van een advocaat spoedmaatregelen te treffen. Dat laat onverlet dat een klager de gelegenheid moet hebben om de keuze van een deken om geen spoedmaatregelen te treffen te laten toetsen door de tuchtrechter. Dit kan echter slechts in uitzonderlijke gevallen. De klager zal aannemelijk moeten maken dat de keuze van de deken om geen spoedmaatregelen te treffen in strijd is met hetgeen van een redelijk handelend deken verwacht mag worden.

3.7    Naar het oordeel van het hof is van zo’n uitzonderlijk geval geen sprake. Een eerdere klacht van klaagster tegen mr. L is op 13 november 2023 door het hof ongegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2023:201). Het ernstige verwijt dat mr. L zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag en strafbare feiten heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd. Klaagster heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid van verweerster verwacht moest worden dat spoedmaatregelen getroffen zouden worden. Persoonlijk ongenoegen over de beslissing van de deken om geen spoedmaatregelen te treffen is daartoe onvoldoende.

4    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. K. van Dijk, B.J.R. van Tongeren, J.M. Louwrier en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Tijs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024. 

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 30 augustus 2024.