Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:139

Zaaknummer

24-228/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Klacht van een advocaat over een advocaat in een erfrechtkwestie. Voor zover verweerder wordt verweten onvoldoende deskundig te zijn om zijn cliënte bij te staan, betreft dit een kwestie die speelt tussen verweerder en zijn cliënte. De wederpartij - en al helemaal de advocaat van de wederpartij (in dit geval klager) - staat hier buiten. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang. Voor zover verweerder wordt verweten zijn schadeclaim kracht te hebben bijgezet door te dreigen met een tuchtklacht, geldt dat - hoewel deze zaken in één e-mail zijn opgenomen - niet gebleken is dat verweerder tussen beide zaken een verband heeft gelegd. De klacht is in zoverre ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 19 augustus 2024  in de zaak 24-228/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier van 15 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Op 22 november 2023 heeft klager zijn klacht onderbouwd.  1.2    Op 26 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2280086/JS/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is advocaat in Haarlem. Hij heeft twee dochters bijgestaan in een erfrechtgeschil met hun stiefmoeder (hierna: de stiefmoeder). De stiefmoeder is op 25 februari 2020 gehuwd met de vader van de dochters (hierna: erflater). Erflater is op 6 maart 2020 overleden. Erflater was eerder gehuwd met de moeder van de dochters, die ook overleden is.  2.3    De dochters hebben de stiefmoeder in 2021 gevraagd om inzage in de aangifte erfbelasting en de afhandeling daarvan. Nadat een reactie van de stiefmoeder uitbleef, hebben de dochters klager in de arm genomen die namens hen de stiefmoeder bij brief van 5 november 2021 heeft aangeschreven. Op 7 januari 2022 heeft klager de stiefmoeder een rappelbrief gestuurd en haar (nogmaals) om inzage in de financiële administratie van erflater gevraagd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat de dochters nog een vordering hadden op de nalatenschap inzake de erfenis van hun moeder en heeft hij om bepaalde concrete gegevens verzocht.   2.4    Op 17 januari 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij in het geschil voor de stiefmoeder optrad. Hij schrijft voor zover relevant: “[De stiefmoeder] heeft mij gevraagd of ik haar kan bijstaan in het voorkomen van een geschil. Om reden dat familie- en erfrecht niet mijn specialiteit is zal ik niet – mocht het onverhoopt daartoe komen – in rechte optreden namens [de stiefmoeder], maar een ter zake gespecialiseerde advocaat. Maar goed, ik ga ervan uit dat partijen met uw en mijn hulp inderdaad een geschil in rechte moeten kunnen voorkomen. De relatie tussen [de stiefmoeder] en [de dochters] was ooit zeer warm en het is het streven van [de stiefmoeder] dat die relatie weer herstel[t]. (…)” 2.5    Op 19 januari 2022 heeft verweerder namens de stiefmoeder inhoudelijk gereageerd op de brief van klager van 7 januari 2022 en hem informatie over de afhandeling van de erfenis verstrekt. Verweerder schrijft daarbij voor zover relevant: “Alvorens bewijs over te leggen van bovenstaande stellingen en bedragen, dient eerst vastgesteld te worden of, en zo ja in hoeverre, [de dochters] daadwerkelijk een vordering hebben op de nalatenschap van [erflater] uit hoofde van de nalatenschap van hun moeder. (…)” 2.6    Op 25 januari 2022 hebben verweerder en klager telefonisch en per e-mail contact met elkaar gehad. Verweerder heeft daarna een e-mail aan klager gestuurd. Daarin staat onder meer het volgende:  “Bijgaand treft u aan: aanslag erfbelasting (…) afschrift bankrekening (…) kopie afrekening koopwoning (…) (…) Als voorts de toelichting van [de stiefmoeder] in twijfel wordt getrokken dan houdt het ook een beetje op - en zie ik geen goed startpunt voor een regeling in der minne. Daarbij komt dat u jegens mij heeft uitgesproken dat u ook mij 'professioneel' wantrouwt. Dat is op verschillende niveaus zorgelijk, maar als ik mij beperk tot deze casus dan dient een familierecht advocaat - als ik mij niet vergis – juist deëscalerend te werk te gaan. Wantrouwen werkt dan contra-productief. Hoewel ik geen gespecialiseerd familierecht advocaat ben, acht ik een deëscalerende aanpak wel wenselijk in deze casus en zal ik mij in ieder geval op die manier opstellen. 2.7    Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft klager op voornoemde e-mail gereageerd en schrijft hij, onder meer, het volgende: “Dank voor de toezending van de stukken, die ik met cliënte zal bespreken. Overigens heb ik mij verbaasd over de laatste alinea van uw e-mail. Er is geen sprake van dat ik u professioneel zou wantrouwen en ik sta ook een de-escalerende aanpak voor. Het is wel mijn taak om mijn cliënten zorgvuldig te adviseren op basis van gegevens waar ik mij zelf in heb verdiept.” 2.8    Bij e-mail van 11 februari 2022 heeft klager vervolgens, onder meer, om een boedelbeschrijving per overlijdensdatum en om bescheiden met betrekking tot het verloop van het vermogen van erflater gevraagd. Klager heeft in dat verband meegedeeld dat aan de hand daarvan wellicht in gesprek kan worden gekomen over een afwikkeling in der minne. Verweerder heeft hier diezelfde dag op gereageerd en onder meer meegedeeld dat een boedelbeschrijving bij de rechtbank ter inzage ligt en dat de bankafschriften waaruit het verloop van het vermogen van erflater blijkt, niet relevant is voor de afwikkeling van de nalatenschap. 2.9    Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft klager verweerder geschreven, voor zover relevant: “Bij het boedelregister is niets bekend over een boedelbeschrijving. Bent u in staat om namens uw cliënte informatie te verschaffen? Als daar niet binnen een week na heden duidelijkheid over is zal ik cliënten adviseren om zonder nadere aankondiging rechtsmaatregelen te treffen.” 2.10    Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerder als volgt gereageerd, voor zover relevant: “Naar aanleiding van uw mail heb ik navraag bij [de stiefmoeder] gedaan. [De stiefmoeder] heeft op 16 januari 2022 de boedelbeschrijving ingediend bij de rechtbank, maar is vergeten de verklaring ten behoeve van het boedelregister bij te voegen. Gisteren heeft zij die verklaring alsnog ingediend.(…) Tenslotte staat het [de dochters] vrij om rechtsmaatregelen te treffen, maar het is mij nu niet duidelijk welke vordering dat dan zou zijn. Belangrijker, het zou ook de ooit zo warme relatie volledig teniet doen. Ik kan mij niet voorstellen dat u dat zou adviseren. [De stiefmoeder] wil graag weer op goede voet komen met [de dochters]. Laten we ons daarop richten. Kortom, wellicht dat [de dochters] eens met een constructief voorstel kunnen komen? Laat ik eraan toevoegen dat juridische verhandelingen achterwege mogen blijven. Niet alleen is een regeling juist los van ieders rechtspositie en ook zullen partijen elkaar op dat punt toch niet overtuigen.” 2.11    Op 26 april 2022 heeft klager de stiefmoeder namens de dochters gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland, sector civiel, locatie Haarlem. De stiefmoeder heeft zich in deze procedure laten bijstaan door mr. Van L, een advocaat gespecialiseerd in het familierecht.  2.12    Op 7 juni 2022 heeft mr. Van L het Centraal Testamenten Register (hierna: CTR) geraadpleegd. Daaruit bleek dat erflater in 1997 een testament had laten opmaken ten tijde van zijn eerste huwelijk. In dat testament heeft erflater de echtgenote uit zijn eerste huwelijk en de dochters als enig erfgenaam aangewezen. Mr. Van L informeert de stiefmoeder hierover bij e-mail van 7 juni 2022 en schrijft het volgende: “Terwijl ik bezig was met het opstellen van de conclusie van antwoord, heb ik een uittreksel uit het CTR (centraal testamentenregister) opgevraagd. Het viel mij namelijk op dat dit uittreksel niet als productie bij de dagvaarding van [klager] zat. Nu volgt uit het uittreksel CTR dat [erflater] op 2 september 1997 een testament heeft opgesteld, welke is gepasseerd door [de notaris]. Bijgaand tref jij het uittreksel aan. Gelet op jouw mededelingen aan mij ga ik ervan uit dat jij hiermee nog niet bekend was en dus de inhoud van het testament niet kent. Daarnaast staat ook uitdrukkelijk in de dagvaarding van [klager] onder alinea 20. dat [erflater] geen testament zou hebben opgemaakt. Echter, nu blijkt dat [erflater] dus wel een testament heeft opgesteld. (…)” 2.13    Mr. Van L heeft ook klager op de hoogte gesteld van het testament en verzocht in te stemmen met uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord.  2.14    Bij e-mail van 13 juni 2022 heeft klager ingestemd met vier weken uitstel en verder geschreven: “Bij mijn weten is het CTR diverse malen geraadpleegd zonder hit. Ik krijg nu echter ook een testament vermeld. Wij hebben wel overleg over deze bijzondere wending.” 2.15    Op 27 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak bij de rechtbank plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter een voorlopig oordeel gegeven over de zaak. Partijen zijn op basis daarvan een afwikkeling van de nalatenschap overeengekomen. 2.16    Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft verweerder zich namens de stiefmoeder tot klager gewend. Hij schrijft het volgende, voor zover relevant: “[De stiefmoeder] heeft recentelijk contact met mij opgenomen en mij verzocht u als volgt te berichten. U stond de dames [de dochters] bij in de kwestie ten aanzien van de nalatenschap van de wijlen [erfater]. Ik begrijp dat de kwestie tijdens de comparitie is afgerekend volgens het voorlopig oordeel van de rechter. Terugkijkend op de hele gang van zaken heeft [de stiefmoeder] moeite met de wijze waarop u als advocaat hebt gehandeld en spreekt u daarop aan. civielrechtelijk [de stiefmoeder] meent dat u in eerste instantie onnodig een procedure bent begonnen omdat u niet eerst het centraal testamenten register (CTR) heeft geraadpleegd. In de ogen van [de stiefmoeder] kwalificeert het entameren van een dergelijke procedure zonder eerst het CTR te raadplegen als een fout. Wellicht zelfs als een beroepsfout; zeker omdat u zich op uw website profileert als erfrecht advocaat. Bovendien heeft u in correspondentie aangegeven dat u het CTR (meermaals) heeft geraadpleegd. Extra wrang – en misschien ook wel cruciaal in de beoordeling van uw (beroeps)fout – is dat de bedragen aan de hand waarvan de afrekening die tijdens de comparitie heeft plaatsgevonden exact dezelfde waren die [de stiefmoeder] twee jaar eerder al presenteerde. [De stiefmoeder] heeft door uw nalatigheid als wederpartij dus nodeloos (extra) juridische kosten moeten maken. De kosten van juridische bijstand zijdens [de stiefmoeder] beloopt een totaal van circa € 20.000,- [De stiefmoeder] wenst door u te worden gecompenseerd voor de nodeloos gemaakte extra kosten. Wellicht bent u bereid een schikkingsvoorstel te doen, zodat een gang naar de rechter niet nodig zal zijn. tuchtrechtelijk (…) gedragscode voor de vFAS advocaat (…) [De stiefmoeder] meent dat u zich niet aan die gedragscode heeft gehouden. (…) Ook in het geval u geen lid bent van vFAS meent [de stiefmoeder] dat u in strijd met gedragsregels 5, 6 en 7 Gedragsregels voor de advocatuur heeft gehandeld. Ik kan mij zo voorstellen dat oprechte excuses de kans op een tuchtrechtelijke klacht en de gang naar de raad van discipline zal verkleinen. Ik verneem van u. Mocht ik uiterlijk 17 februari 2023 niet van u hebben vernomen dan acht [de stiefmoeder] zich vrij rechtsmaatregelen jegens u te treffen en/of een tuchtklacht in te dienen. (…)” 2.17    Bij e-mail van 16 februari 2023 heeft klager op voornoemde e-mail geantwoord, voor zover relevant: “Naar ik begrijp wil [de stiefmoeder] van mij een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten in de procedure [dochters/stiefmoeder] omdat de procedure onnodig zou zijn opgestart. Ik deel deze visie niet; er is juist lang gewacht op informatie die niet kwam alvorens een procedure te starten (…) In die procedure heeft [de stiefmoeder] ook al vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten gevorderd op grond van dezelfde redenering. In de reactie daarop namens [de dochters] is gemotiveerd uiteengezet dat en waarom daarvoor rechtens geen aanleiding bestond. (…) Bovenstaande brengt met zich mee dat ik van mening ben mijn werk naar behoren te hebben gedaan, zodat er geen aanleiding is voor excuses, en al evenmin voor schadevergoeding of tuchtrechtelijke klachten tegen mij.” 2.18    Diezelfde dag heeft verweerder op klagers e-mail gereageerd en schrijft hij onder meer: “U lijkt in de veronderstelling te verkeren dat [de stiefmoeder] aanspraak maakt op een proceskostenveroordeling voor de kwestie met [de dochters]. Dat doet [de stiefmoeder] niet. Die kwestie is afgehandeld. (…) [De stiefmoeder] spreekt u persoonlijk, in uw hoedanigheid van advocaat, aan voor onnodige kosten die [de stiefmoeder] zich heeft getroost omdat u een (beroeps)fout heeft gemaakt door niet vóór het entameren van de procedure het CTR te raadplegen. [De stiefmoeder] spreekt u aan op grond van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). (…) Wellicht dat bovenstaande toelichting u beter inzicht geeft en bent u bereid een schikkingsvoorstel te doen. Mocht u volharden in uw standpunt dan acht [de stiefmoeder] zich na 17 februari 2023 vrij (conservatoire) rechtsmaatregelen jegens u te treffen.” 2.19    Bij e-mail van 21 februari 2023 heeft klager verweerder laten weten dat zijn standpunt zoals verwoord in zijn e-mail van 16 februari 2023 onveranderd is.  2.20    Op 15 maart 2023 heeft verweerder namens de stiefmoeder een klacht over klager ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland. Op 25 juli 2023 is de klacht aan de raad doorgezonden, waar het is geregistreerd onder het kenmerk 23-520/A/NH. Bij beslissing van 29 december 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:249) heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard (op grond van onnodig grievende uitlatingen) en aan klager een waarschuwing opgelegd. 2.21    Op 15 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a)    verweerder heeft een zaak behandeld op een rechtsgebied (erfrecht) waarin hij, ook naar eigen zeggen, niet gespecialiseerd is en heeft daarmee een nodeloze procedure uitgelokt, met kosten voor alle betrokkenen van dien;  b)    verweerder heeft door het dreigen met, en vervolgens indienen van, klachten tegen klager willens en wetens een ongegronde civiele claim kracht bijgezet.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    Het algemene uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij veel vrijheid heeft om te doen wat in het belang van zijn cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. De advocaat mag zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mag de advocaat niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot hoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Hij moet zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze middelen tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2    In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de partijen. Van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen. Klachtonderdeel a) 5.3    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in deze zaak heeft opgetreden, terwijl hij niet gespecialiseerd is op het gebied van het erfrecht. Dat heeft verweerder zelf ook erkend. Verweerder had klager namelijk meegedeeld dat wanneer het onverhoopt tot een procedure zou komen niet hij maar een ter zake gespecialiseerde advocaat namens de stiefmoeder zou optreden. Verweerder miskent daarmee dat ook in de voorfase van een procedure de nodige deskundigheid vereist is. Zo had verweerder het CTR niet geraadpleegd waaruit later bleek dat erflater een testament had waaruit volgt dat de dochters enig erfgenaam waren. De stiefmoeder had gelet hierop een nalatenschap afgewikkeld waartoe zij in het geheel niet gerechtigd bleek te zijn. Een bekwaam en deskundig advocaat had dit boven tafel moeten krijgen. Door een gebrek aan kennis van het erfrecht en/of een gebrek aan distantie en kritisch vermogen, heeft verweerder de stiefmoeder niet tegen zichzelf in bescherming genomen. Daarmee heeft verweerder gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en onafhankelijkheid, waardoor ook klager en de dochters schade hebben geleden. Het optreden van verweerder laat bovendien de indruk achter dat hij persoonlijk zeer bevriend is met de stiefmoeder. Hij nam kritiekloos al haar stellingen over en betrachtte ook daardoor onvoldoende distantie tot zowel zijn cliënte als tot de zaak. 5.4    De raad overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt alleen toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.  5.5    Naar het oordeel van de raad betreft de vraag of verweerder voldoende deskundig was om de stiefmoeder bij te staan in dit erfrechtgeschil een kwestie die speelt tussen verweerder en zijn cliënte. De wederpartij - en al helemaal de advocaat van de wederpartij (in dit geval klager) - staat hier buiten. Klager heeft ter zitting gesteld een financieel belang te hebben bij dit klachtonderdeel. Als verweerder namelijk in het CTR had gecheckt of de stiefmoeder erfgenaam was, dan was al meteen duidelijk geweest dat er een testament was die de dochters (enig) erfgenamen van erflater maakten en niet de stiefmoeder. Het voeren van een procedure was dan niet nodig geweest. Klager heeft voor deze onnodige procedure uren gemaakt die hij niet heeft kunnen declareren bij de dochters en heeft daardoor naar zijn zeggen financiële schade geleden. De raad overweegt hierover dat nog afgezien van het feit dat ook hiermee naar het oordeel van de raad geen rechtstreeks belang is gegeven, geldt dat op verweerder geen verplichting rust jegens klager om de claim van klagers cliënten, de dochters, tegen de stiefmoeder (de cliënte van verweerder) te helpen onderbouwen. Voor zover klager verweerder verwijt een gebrek aan distantie en kritisch vermogen te hebben betracht en de stiefmoeder niet tegen zichzelf in bescherming te hebben genomen, ontbreekt eveneens een rechtstreeks eigen belang voor klager. Deze verwijten hebben namelijk eveneens betrekking op de rechtsverhouding tussen verweerder en zijn cliënte, en raken klager niet rechtstreeks in zijn belang. Klachtonderdeel a) is daarom niet-ontvankelijk.   Klachtonderdeel b) 5.6    Klager verwijt verweerder dat hij met zijn brief van 9 februari 2023 (weergegeven onder r.o. 2.16) zijn schadeclaim kracht heeft bijgezet door onder meer te dreigen met een tuchtklacht. Volgens klager legt verweerder in deze brief een rechtstreeks verband tussen het indienen van een tuchtklacht en het vragen om geld. Door dat te doen heeft verweerder ongeoorloofde druk op klager uitgeoefend en daarmee in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit.   5.7    De raad volgt klager niet in dit standpunt en overweegt het volgende. In de brief van verweerder van 9 februari 2023 stelt verweerder twee van elkaar losstaande zaken aan de orde. Verweerder onderscheidt deze zaken van elkaar met twee kopjes ‘civielrechtelijk’ en ‘tuchtrechtelijk’. In het kader van de civielrechtelijke kwestie heeft verweerder namens de stiefmoeder een compensatie van klager gevraagd voor de door de stiefmoeder onnodig gemaakte kosten als gevolg van een beroepsfout die klager volgens verweerder heeft gemaakt. In het kader van de tuchtrechtelijke kwestie heeft verweerder namens de stiefmoeder voor klagers handelen excuses van klager gevraagd. Deze excuses zouden de kans op een tuchtrechtelijke klacht verkleinen, aldus de brief. Tussen beide zaken is naar het oordeel van de raad geen direct verband gelegd en het indienen van een tuchtklacht is niet afhankelijk gesteld van de betaling van de compensatie. Het is de raad dan ook niet gebleken dat verweerder onder dreiging van het indienen van een klacht getracht heeft klager te bewegen tot het erkennen van de beroepsfout en het betalen van de kosten die gevorderd zijn. Van het ongeoorloofd uitoefenen van druk op klager, is geen sprake. Klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.     

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;  -    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 augustus 2024