Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:233
Zaaknummer
230342
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over de handelwijze van verweerder om klager te dwingen af zien van de restitutie van proceskosten die klagers in eerste aanleg hebben betaald aan verweerders cliënte, waarbij verweerder een niet bepleitbaar standpunt heeft ingenomen en daarbij ook nog oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op klager. Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
Beslissing van 2 augustus 2024 in de zaak 230342
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen
klager
1 INLEIDING
1.1 Het gaat in deze tuchtzaak over een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De klacht ziet op de handelwijze van verweerder om klager te dwingen af zien van de restitutie van proceskosten die klagers in eerste aanleg hebben betaald aan verweerders cliënte. Het gerechtshof had in hoger beroep de proceskostenveroordeling in eerste aanleg vernietigd, de cliënte van verweerder alsnog in het ongelijk gesteld en in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld, en in hoger beroep de proceskosten gecompenseerd. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft de klacht gegrond verklaard omdat verweerder gelet op de overwegingen van het gerechtshof een niet bepleitbaar standpunt heeft ingenomen en daarbij ook nog oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op klager. Aldus heeft verweerder zonder redelijk doel de belangen van klager geschaad. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-448/DB/OB) een beslissing gewezen op 30 oktober 2023. In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:122 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 27 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: ⦁ de stukken van de raad; ⦁ het verweerschrift van klager. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 juni 2024. Daar zijn klager en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot, mevrouw mr. C. Weebers, verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Tussen de erven H en de Stichting X (hierna: de Stichting) is sprake van een geschil over de uitleg van een terugkoopregeling die is opgenomen in een erfpachtakte van een woning. Over de kwestie is in twee instanties geprocedeerd. De Stichting is bijgestaan door verweerder. Klager is een van de erven H, tevens boedelgemachtigde.
3.3 In eerste aanleg heeft de rechtbank Rotterdam bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 10 maart 2022 de Stichting in het gelijk gesteld en de erven H veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 2.591,38. Klager heeft de proceskostenveroordeling voldaan.
3.4 De erven H hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het gerechtshof Den Haag, (hierna: het gerechtshof), heeft bij arrest van 3 januari 2023 het vonnis in conventie vernietigd en de vorderingen van de Stichting alsnog afgewezen. Het hof overwoog in dit arrest onder meer als volgt:
“(6.33) Ten aanzien van de in eerste aanleg in conventie gemaakte proceskosten geldt dat [de Stichting] moet worden geacht in conventie in het ongelijk te zijn gesteld. Het hof zal het vonnis daarom eveneens vernietigen op het punt van de kostenveroordeling en [de Stichting] alsnog in de proceskosten in conventie veroordelen.”
3.5 Het gerechtshof heeft voorts bepaald:
“Het hof: - vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2021 en opnieuw rechtdoende: - wijst de vorderingen van [de Stichting] af; - veroordeelt [de Stichting] in de aan de zijde van [de erven H] gemaakte proceskosten, aan de zijde van [de ervan H] bepaald op € 304,-- aan verschotten en € 1.689,-- aan salaris advocaat; - (….) - (….) - Compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt; - (…).
3.6 Bij brief d.d. 19 januari 2023 heeft klagers advocaat verweerder aangeschreven met het verzoek aan de Stichting om het bedrag van € 1.993,-- vermeerderd met nakosten, aan klager te voldoen, alsook het uit hoofde van de door de rechtbank bepaalde proceskostenveroordeling door klager betaalde bedrag van € 2.591,38 aan klager te restitueren.
3.7 Bij brief d.d. 25 januari 2023 heeft verweerder aan klagers advocaat medegedeeld dat niet valt in te zien wat de grondslag is voor al het meerdere, dat door klager naast het bedrag van €1.993,-- werd gevorderd. Verweerder heeft klagers advocaat daarnaast als volgt bericht:
“Totdat [klager] schriftelijk en ter finale kwijting aan mij bevestigt akkoord te gaan met het bovengenoemde bedrag zal door cliënte niet tot betaling worden overgegaan. [Klager] heeft het dus zelf in de hand. Tot slot nog het navolgende. Mocht [klager] menen op basis van het misleidende probeersel uit uw brief van 19 januari 2023 tot incasso over te gaan, dan zal ik namens cliënte verweer voeren en in de reconventie vergoeding van de door cliënte gemaakte kosten vorderen. Voor die gelegenheid zal mijn uurtarief aangepast worden naar € 350,-- /uur exclusief BTW en verschotten. Aan deze kwestie heb ik inmiddels al 2 uur moeten besteden. Het lijkt mij goed als u dat nog even uitdrukkelijk aan [klager] voorhoudt.”
3.8 Klager heeft de Stichting doen dagvaarden en betaling gevorderd. De Stichting heeft het bedrag van € 2.591,38 en het bedrag van € 1.993,-- voldaan.
3.9 Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 10 november 2023 is voor recht verklaard dat de Stichting terecht € 3.196,03 aan klager heeft betaald.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft middels afpersing of daarmee gelijk te stellen methodiek geprobeerd om klager te dwingen om af te zien van de restitutie van het door klager aan verweerders cliënte betaalde bedrag van € 2.591,38, uit hoofde van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Verweerder heeft dit gedaan door de betaling van de proceskosten van € 1.993,-- waartoe zijn cliënte door het gerechtshof is veroordeeld, op te schorten totdat klager verweerder heeft laten weten tegen finale kwijting bereid te zijn genoegen te nemen met enkel het bedrag van € 1.993,--. Klager heeft het handelen van verweerder, dat onbetamelijk en een advocaat onwaardig is, ervaren als uitoefening van dwang. Verweerder heeft verregaand onbetamelijk en een advocaat onwaardig gehandeld door het bedrag van € 2.591,38 niet op eerste verzoek te restitueren.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft ten aanzien van de klacht het volgende overwogen:
Verweerder heeft namens zijn cliënte het standpunt verwoord dat zijn cliënte niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38. Gelet op de inhoud en strekking van r.o. 6.33 en het dictum van het arrest van 3 januari 2023 van het gerechtshof is de raad van oordeel dat, zonder nadere toelichting, die ook desgevraagd ter zitting niet is gegeven, niet is gebleken dat dit standpunt een pleitbaar standpunt was, terwijl de belangen van de wederpartij van verweerders cliënte door het innemen van dit standpunt wel werden geschaad.
Door niet alleen het standpunt te verwoorden dat zijn cliënte niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38 maar bij brief d.d. 25 januari 2023 ook de betaling van het bedrag van € 1.993,--, waartoe verweerders cliënte bij arrest van 3 januari 2023 van het gerechtshof was veroordeeld, afhankelijk te stellen van een verklaring van klager dat deze tegen finale kwijting genoegen zou nemen met dit bedrag en afstand zou nemen van de aanspraak op restitutie van het door klager aan verweerders cliënte betaalde bedrag van € 2.591,38 heeft verweerder naar het oordeel van de raad oneigenlijke druk uitgeoefend op klager.
Met dit alles heeft verweerder zonder redelijk doel klagers belangen geschaad. Verweerder heeft aldus de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft in zijn beroepschrift de omstandigheden geschetst die hebben gespeeld in de kwestie met klager. De onderhavige klachtprocedure gaat inhoudelijk over exact hetzelfde als de civielrechtelijke procedure bij de kantonrechter (die heeft geleid tot het vonnis van 10 november 2023). Het stond verweerder niet vrij om tijdens de mondelinge behandeling van de klacht bij de raad inhoudelijk in te gaan op de vragen van de voorzitter over het al dan niet verschuldigd zijn van de proceskosten, omdat de kwestie over de betaling van de proceskosten op dat moment nog onder de kantonrechter was. Verweerder had op dat moment het belang van zijn cliënt te dienen en niet dat van klager. Zijn cliënte was er niet mee gebaat klager mogelijk argumentatie in handen te spelen om tijdens de mondelinge behandeling bij de rechter tegen de cliënte van klager te gebruiken.
Voor zover de wijze van communiceren een grondslag biedt voor een berisping, moet hierbij de ‘tone of voice’ van klager in de correspondentie en processtukken worden meegewogen.
Verweer klager
6.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Klager stelt voorop dat verweerder niet is opgekomen tegen het oordeel van de raad dat verweerder met de oneigenlijk druk die hij heeft uitgeoefend zonder redelijk doel de belangen van klager heeft geschaad en daarmee de grenzen van de hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.
Verder heeft klager aangevoerd dat verweerder miskent dat de civielrechtelijke procedure en de tuchtrechtelijke procedure niet exact dezelfde inhoud en strekking hadden. De zaak bij de kantonrechter betrof de terugvordering van het door klager in eerste aanleg onverschuldigd aan de Stichting betaalde bedrag van € 2.591,38 terwijl de onderhavige klachtprocedure ziet op het naar klagers oordeel onbetamelijke en een advocaat onwaardig gedrag van verweerder om zijn vermeende gelijk te willen afdwingen door de betaling van de proceskosten ad € 1.993,--, waartoe verweerders cliënte bij arrest van 3 januari 2023 van het gerechtshof was veroordeeld, afhankelijk te stellen van een verklaring van klager dat deze tegen finale kwijting genoegen zou nemen met dit bedrag en afstand zou doen van de aanspraak op restitutie van het door klager aan verweerders cliënte betaalde bedrag van € 2.591,38.
Volgens klager heeft verweerder de zaak meteen op scherp gezet.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
7.2 Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van verweerder. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de raad. Het hof sluit zich ten aanzien van de klacht aan bij de overwegingen en beslissing van de raad en neemt die over. Verweerder heeft in zijn beroepschrift geen nieuwe gezichtspunten opgenomen die tot een andere beoordeling leiden. Het hof voegt daar nog aan toe dat de onbetamelijkheid van het handelen van verweerder ziet op de oneigenlijke druk die verweerder heeft uitgeoefend op klager ten aanzien van een onhoudbaar standpunt over de restitutie van de proceskosten die klager in eerste aanleg had betaald en niet op de reden van zijn terughoudendheid om ten overstaan van de raad een toelichting op zijn standpunt te geven.
7.3 Ter zitting in hoger beroep heeft verweerder alsnog een toelichting gegeven op zijn standpunt dat zijn cliënte niet gehouden was tot restitutie van het door klager betaalde bedrag van € 2.591,38. Verweerder heeft daarover verklaard dat hij dat standpunt ook intern heeft getoetst (en ook met de bedrijfsjurist van de Stichting heeft besproken) en dat achteraf is gebleken dat dit standpunt vanuit een tunnelvisie is ontstaan, omdat verweerder en zijn cliënte het niet eens waren met de inhoud van het arrest van het gerechtshof. Deze omstandigheden werken evenwel niet verzachtend. Het laat onverlet dat verweerder zich had dienen te onthouden van de wijze waarop hij zijn standpunt jegens klager heeft uitgedragen, waarmee hij zonder redelijk doel de belangen van klager heeft geschaad. In de door de raad opgelegde maatregel kan het hof zich dan ook vinden.
7.4 Het voorgaande betekent dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van 30 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-448/DB/OB.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen en F.C. van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 augustus 2024