Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:201
Zaaknummer
230305
Inhoudsindicatie
Klacht over optreden eigen advocaat bij ontbinding arbeidsovereenkomst. De raad verklaarde de klacht grotendeels gegrond met voorwaardelijke schorsing van vier weken. De termijn voor indiening verweerschrift was al verstreken toen verweerder de oproepbrief ontving, in zoverre verklaart het hof de klacht alsnog ongegrond. Verweerder is tekort geschoten in de zorg voor de cliënt: geen opdrachtbevestiging en vastlegging afspraken, ontbreken regie, indienen verweerschrift zonder voorafgaande goedkeuring van de cliënt. Maatregel wordt gematigd tot berisping.
Uitspraak
Beslissing van 12 juli 2024 in de zaak 230305 naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 INLEIDING
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen klager en zijn werkgever. De klachten van klager zien op de (informatievoorziening ter) voorbereiding van de mondelinge behandeling en op het verweerschrift, dat één dag voor de zitting is ingediend zonder dat het aan klager ter goedkeuring is voorgelegd. De raad heeft de klacht grotendeels gegrond verklaard en verweerder een voorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd. In hoger beroep is nog de beoordeling van vier klachtonderdelen aan de orde, evenals de opgelegde maatregel.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline 2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-265/A/A) een beslissing gegeven op 25 september 2023. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) tot en met d) gegrond verklaard en is klachtonderdeel e) ongegrond verklaard. Aan verweerder is een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:182 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline 2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 25 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - de e-mail van klager van 18 december 2023 en de reactie van de griffie daarop van 19 december 2023; - de e-mail van klager van 28 december 2023 en de reactie van de griffie daarop van 29 december 2023. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 mei 2024. Daar zijn verweerder en zijn gemachtigde mr. B.J. Den Hartog verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager was verwikkeld in een arbeidsrechtgeschil met zijn inmiddels ex-werkgever (hierna: de werkgever). Klager heeft zich in eerste instantie laten bijstaan door mr. S. Omdat mr. S niet op toevoegingsbasis bijstand verleende, is klager door het Juridisch Loket naar het kantoor van verweerder verwezen. Klager heeft verweerder op 20 oktober 2022 een e-mail gestuurd met een toelichting op het geschil met zijn werkgever.
3.3 De werkgever heeft op 24 oktober 2022 een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingediend. Tussen klager en verweerder heeft op 25 oktober 2022 een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking heeft verweerder klager het verzoekschrift met bijlagen van de werkgever gegeven dat verweerder van zijn kantoorgenoot had gekregen. Zij had het van de advocaat van de werkgever ontvangen. Klager en verweerder spraken af dat zij de stukken zouden bestuderen en dan een vervolggesprek zouden voeren.
3.4 Op 15 november 2022 heeft verweerder een uitnodiging van de rechtbank ontvangen - gedagtekend op 11 november 2022 - voor een mondelinge behandeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 23 november 2022 bij de rechtbank. In de uitnodiging staat dat klager tot tien dagen voor de zitting een verweerschrift kon indienen. Verweerder heeft de uitnodiging aan klager doorgezonden.
3.5 Op 16 november 2022 heeft tussen klager en verweerder een tweede bespreking plaatsgevonden.
3.6 Op 22 november 2022 heeft verweerder namens klager een verweerschrift bij de rechtbank ingediend en dit verweerschrift tegelijkertijd aan klager en de wederpartij gestuurd.
3.7 Op 23 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verweerder en klager hadden een kwartier voor aanvang van de behandeling afgesproken om de zaak te bespreken. Omdat klager op de verkeerde plek in de rechtbank stond, heeft dit overlegmoment niet gedurende een kwartier vlak voor aanvang van de behandeling plaatsgevonden, maar korter.
3.8 Klager heeft op 28 november 2022 bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3.9 Bij beschikking van 12 december 2022 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen klager en zijn werkgever ontbonden met ingang van 1 februari 2023 met toekenning van de transitievergoeding aan klager.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) verweerder heeft klager niet juist geïnformeerd over de planning van de mondelinge behandeling; b) verweerder heeft pas op 22 november 2022, slechts één dag voor de mondelinge behandeling van 23 november 2022, een verweerschrift naar de rechtbank gestuurd, zonder dit eerst in concept aan klager te sturen. In het verweerschrift staan veel spelfouten en inhoudelijke fouten met betrekking tot de zaak; c) verweerder heeft het verweerschrift niet tijdig naar de rechtbank gestuurd. De termijn bleek al lang te zijn verstreken; d) verweerder heeft de mondelinge behandeling onvoldoende met klager voorbereid; e) (…)
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard met de volgende overwegingen. Het is de taak van een advocaat de cliënt voorafgaand aan een procedure gedegen voorlichting te geven over de aanpak en inhoud van de zaak. De advocaat moet zich er bovendien van vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen aanpak en procedure voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Onduidelijkheid over gemaakte afspraken komt bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van de advocaat. Verweerder heeft niet aan deze taakomschrijving voldaan. Allereerst bevat het dossier geen opdrachtbevestiging waarin staat waarvoor klager verweerder om bijstand heeft verzocht en wat klager van verweerders bijstand kon verwachten. Evenmin heeft verweerder de met klager gevoerde besprekingen schriftelijk vastgelegd. Hoewel verweerder stelt dat hij klager wel degelijk heeft geïnformeerd over zaken als de planning en de termijn waarop klager een mondelinge behandeling kon verwachten, is gebleken dat klager zich niet realiseerde dat er haast geboden was, dat hij op korte termijn input moest leveren en dat er maar enkele weken de tijd was om de zaak voor te bereiden en een verweerschrift op te stellen. De oproep van de rechtbank voor de zitting op 23 november 2022 kwam voor klager als een onaangename verrassing. Klager dacht van verweerder te hebben begrepen dat de mondelinge behandeling niet voor januari 2023 gepland zou worden. Verweerder heeft gesteld dat het ondenkbaar is dat de mondelinge behandeling pas in het nieuwe jaar gepland zou worden, maar uit niets blijkt de raad dat hij dit duidelijk aan klager heeft gecommuniceerd. Dat verweerder tijdens de bespreking van 25 oktober 2022 tegen klager zou hebben gezegd dat er haast bij was, geldt niet als duidelijke communicatie over de termijnen waarmee hij rekening moest houden. 5.2 De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel d) overwogen dat verweerder tekortgeschoten is in het degelijk voorbereiden van de mondelinge behandeling met klager. Dat verweerder hiervoor slechts een kwartier voor de zitting heeft uitgetrokken, duidt er op dat verweerder zich onvoldoende heeft gerealiseerd wat de zaak voor klager betekende. Dit geldt temeer nu verweerder een dag voor de mondelinge behandeling het verweerschrift had ingediend zonder dit voorafgaand in concept aan klager voor te leggen en verweerder dus nog niet wist wat klager van het verweerschrift vond. Dat er nog veel te bespreken viel, blijkt ook uit het feit dat klager niet had begrepen dat verweerders vraag over de hoogte van de billijke vergoeding zag op de subsidiaire vordering, voor het geval dat de primaire vordering - afwijzing van het ontbindingsverzoek - niet zou worden toegewezen. Klager heeft ter zitting van de raad gesteld dat het leek alsof verweerder de zaak niet serieus nam en de raad kan goed begrijpen dat klager die indruk heeft gekregen, gelet op verweerders houding en gedragingen. 5.3 De raad heeft met betrekking tot de klachtonderdelen b) en c) het volgende overwogen. Verweerder kon op het moment dat hij de oproep voor de mondelinge behandeling ontving niet meer voldoen aan de termijn voor indiening van het verweerschrift. Wel heeft verweerder door het verweerschrift pas één dag voor de mondelinge behandeling in te dienen een onnodig risico genomen dat de rechtbank het verweerschrift niet meer zou accepteren. Dit risico had verweerder gemakkelijk kunnen ondervangen door met de rechtbank te overleggen over de termijn waarbinnen hij zijn verweerschrift uiterlijk moest indienen. Verweerder heeft dit niet gedaan. Verweerders opmerking dat het late indienen van het verweerschrift geen probleem was omdat de rechtbank het heeft geaccepteerd, getuigt van verweerders laconieke en tuchtrechtelijk verwijtbare houding ten opzichte van de zaak en ten opzichte van klager die het verweerschrift eerder en in concept had willen ontvangen. Ook klagers verwijt dat verweerder het verweerschrift heeft ingediend zonder het eerst in concept aan klager voor te leggen, is terecht. Verweerders stelling dat dit mede zo is verlopen omdat klager niet direct bereid was af te spreken, slaagt niet, omdat het overleg slechts één dag is uitgesteld. Bovendien had klager op 20 oktober 2022 al een uitgebreide e-mail aan verweerder gestuurd met de feiten over zijn zaak, beschikte verweerder sinds 24 oktober 2022 over het verzoekschrift van de werkgever en hadden klager en verweerder op 25 oktober 2022 ook al overleg gevoerd over de zaak. Verweerder had in ieder geval een begin kunnen maken met het verweerschrift en het eerder had kunnen afronden, zodat er nog tijd was om het in concept aan klager voor te leggen. Verweerder had klager zijn visie moeten laten geven op de inhoud van het verweerschrift. 5.4 Met betrekking tot de maatregel heeft de raad overwogen dat het verweerder ernstig wordt aangerekend dat hij geen opdrachtbevestiging met plan van aanpak naar klager heeft gestuurd en heeft nagelaten belangrijke afspraken en termijnen schriftelijk aan klager te bevestigen. Klager wist hierdoor niet dat de mondelinge behandeling op korte termijn zou plaatsvinden en heeft zich niet goed op zijn zaak kunnen voorbereiden. Verweerder heeft bovendien het verweerschrift zonder dit vooraf ter goedkeuring aan klager voor te leggen bij de rechtbank ingediend. Al deze gedragingen getuigen van een gebrek aan zorg en inzet voor klagers zaak. Verweerders dienstverlening voldoet daarmee niet aan de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder de ernst van de gemaakte verwijten beseft. Verweerder betoogde dat hij een goed resultaat voor klager heeft behaald, zonder (zichtbaar) op zijn eigen gedrag te reflecteren. Daarom heeft de raad verweerder de maatregel opgelegd van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder 6.1 Verweerder erkent dat er veel verkeerd gegaan is, maar meent dat de door de raad opgelegde maatregel disproportioneel is. Hij betwist dat hij zich van de ernst onvoldoende bewust is. Hij heeft getracht zich te verweren en aan te tonen dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
6.2 Verweerder voert aan dat de raad van een aantal onjuiste veronderstellingen is uitgegaan en beschrijft daarbij de achtergrond van de zaak. Verweerder heeft de zaak overgenomen van een kantoorgenoot. De eerste afspraak met klager was op 25 oktober 2022. Klager bleek toen de hem toegezonden stukken niet te kennen. Hij heeft deze vervolgens ontvangen en zou weer contact opnemen zodra hij ze bestudeerd had, maar dat deed hij pas na drie weken, terwijl verweerder in die periode geen contact met hem kon krijgen. De raad verwijt hem dat hij geen uitstel heeft gevraagd op het verzoek van klager om meer tijd om zich op zijn verweer te kunnen voorbereiden. Dat is niet juist en verweerder had dan onwaarheid tegen de rechtbank moeten spreken. Klager wilde uitstel van de mondelinge behandeling, omdat hij dan langer zou worden doorbetaald. Er was genoeg tijd om het verweerschrift op te stellen, maar klager heeft de geplande bespreking van 15 november 2022 afgezegd en er is een nieuwe bespreking op 16 november 2022 gepland. Alles is toen doorgenomen en verweerder had genoeg informatie voor het verweerschrift, maar de resterende tijd was krap geworden. Op 22 november 2022 was het verweerschrift gereed. Verweerder kon klager toen niet telefonisch bereiken en heeft toen besloten het verweerschrift in te dienen zonder het eerst voor goedkeuring aan klager te sturen. Het was voldoende om de zaak voor de zitting nog een kwartier door te nemen. Het verweerschrift was een uitwerking van hetgeen al uitgebreid (gedurende twee uur op 16 november 2022) met klager was besproken. Voor klager, die weinig meewerkend was, heeft verweerder een resultaat bereikt dat in orde is.
6.3 Met betrekking tot de klachtonderdelen a) en d): het is pertinent onjuist dat verweerder klager heeft gezegd dat de mondelinge behandeling pas in 2023 zou plaatsvinden. Verweerder heeft gezegd dat het binnen en paar weken zou zijn en heeft klager gevraagd na bestudering van de stukken zo snel mogelijk weer contact op te nemen. Verweerder heeft klager dus niet onjuist over de zitting geïnformeerd. Wel erkent verweerder dat hij de zaak strakker moeten aanpakken en een opdrachtbevestiging had moeten sturen. Verweerder werd alleen ingeschakeld voor het verweer in de procedure en ging er daarom, misschien ten onrechte, van uit dat klager van de gang van zaken op de hoogte was.
6.4 Klachtonderdeel c) is als zelfstandige klacht niet relevant, omdat de termijn van 10 dagen al voorbij was, voordat verweerder de uitnodiging voor de zitting ontving. Met betrekking tot de klachtonderdelen b) en c) geeft verweerder toe dat toezending van het verweerschrift anders had gemoeten, maar het is onjuist dat het verweerschrift fouten bevatte die betrekking hadden op de kern van de zaak.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf 7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De klachtonderdelen a), b) en d): de zorg ten aanzien van de client
7.2 Het hof ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder tekort geschoten is in de zorg voor zijn cliënt. In ieder geval had verweerder klager een opdrachtbevestiging moeten sturen en hetgeen hij met klager heeft besproken op 25 oktober en 16 november 2022 schriftelijk aan klager moeten bevestigen. Hij heeft dat evenwel niet gedaan. Het hof kan dus niet vaststellen welke afspraken verweerder met klager heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij ook het risico genomen dat misverstanden tussen klager en hem konden ontstaan over (het verloop van) de procedure, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Zo heeft het hof niet kunnen vaststellen dat verweerder met klager duidelijk heeft gecommuniceerd over de termijn waarop de zaak zou worden behandeld bij de rechtbank en wanneer het verweer moest zijn ingediend. Evenmin kan worden vastgesteld dat is gesproken over een te voeren strategie of over (het verloop van) de mondelinge behandeling.
7.3 Verder heeft verweerder zich te passief opgesteld in de aanloop naar de mondelinge behandeling en nagelaten de regie te nemen. Het had immers op de weg van verweerder gelegen om met klager af te spreken welke informatie klager op welke termijn bij verweerder moest hebben ingediend ten behoeve van het verweer, zowel op schrift als ter zitting. Hij heeft dit nagelaten en ook met klager niet goed afgesproken wanneer het verweerschrift in concept gereed zou zijn, opdat dit nog wel tijdig met klager besproken had kunnen worden. De beroepsgronden van verweerder met betrekking tot de klachtonderdelen a), b) en d) falen dan ook. Het hof sluit zich in het bijzonder aan bij de overwegingen van de raad met betrekking tot de klachtonderdelen a) en d). Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in dit geval mocht worden verwacht.
Klachtonderdeel c): tijdstip van indienen van het verweerschrift
7.4 De door verweerder tegen de beslissing van de raad aangevoerde grond op klachtonderdeel c) slaagt wel. De termijn voor indiening van het verweerschrift was al verstreken op het moment dat verweerder de uitnodiging voor de zitting ontving, waarin deze termijn was vermeld. Alleen al daarom kon het verweerschrift niet meer binnen deze termijn bij de rechtbank worden ingediend. Het was beter geweest als verweerder hierover contact zou hebben opgenomen met de rechtbank om zeker te stellen dat het verweerschrift alsnog kon worden ingediend, maar dat is niet de klacht. Bovendien heeft de termijnoverschrijding geen gevolgen gehad. Klachtonderdeel c) is op grond hiervan ongegrond.
Slotsom 7.5 Conclusie uit het voorgaande is dat de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel c) zal worden vernietigd en dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard. Met betrekking tot de klachtonderdelen a), b) en d) wordt de beslissing van de raad bekrachtigd.
8 MAATREGEL
8.1 Verweerder heeft de zaak te veel op zijn beloop gelaten en de regie niet genomen. Het ontbreken van een opdrachtbevestiging en schriftelijke bevestiging van de met klager gemaakte afspraken valt verweerder serieus tuchtrechtelijk aan te rekenen en is laakbaar, evenals de indiening van het verweerschrift zonder dit vooraf met klager te bespreken. Verweerder ziet in dat hij op deze punten tekort geschoten is in zijn zorg voor klager. Van een laconieke houding van verweerder is het hof echter niet gebleken. Gelet op het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de maatregel van berisping.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; b) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 25 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-265/A/A, voor zover klachtonderdeel c) gegrond is verklaard en voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en doet opnieuw recht:
10.2 verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
10.3 legt verweerder de maatregel op van berisping;
10.4 bekrachtigt de beslissing van 25 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-265/A/A, voor het overige;
10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 juli 2024.