Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:126
Zaaknummer
23-905/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij deels gegrond. Verweerder heeft in meerdere processtukken de gedragsregels 7 en 8 geschonden en de belangen van klager met zijn handelen onnodig en onevenredig geschaad. De raad acht alles overziend een maatregel van een berisping op zijn plaats.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2024 in de zaak 23-905/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. E.A. Buziau
over:
verweerder gemachtigde: mr. L. Rammeloo
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 4 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1856781/JS/FS van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klager met zijn gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 16 januari 2024 en 17 mei 2024 en van de nagezonden stukken van verweerder van 17 januari 2024 en 17 mei 2024.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 DEM is een vennootschap die in 1995 is opgericht door -onder andere- de heer C (hierna: C) en de heer N (hierna: N), met daarbij N als enig bestuurder. 2.3 Tussen N en C is een geschil ontstaan. 2.4 Op 28 april 2016 is N na een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer (hierna: de OK) geschorst als bestuurder wegens wanbeleid bij DEM. Klager is als tijdelijk bestuurder aangesteld. DEM werd in deze procedure bijgestaan door mrs. E en V. 2.5 Op 15 maart 2019 heeft klager als tijdelijk bestuurder van DEM een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) met C gesloten. Op grond van deze VSO heeft C zijn minderheidsbelang aan DEM verkocht. 2.6 Sman Business Value (hierna: Sman) heeft, in opdracht van C en DEM, een indicatieve prijs van de aandelen vastgesteld. N is, na de aandelenverkoop en samen met de overige aandeelhouders van DEM, (hierna samen te noemen: JKS c.s.) 100% aandeelhouder van DEM geworden. 2.7 Bij beschikking van de OK van 8 juli 2019 heeft de OK het verzoek van JKS c.s. om de uitvoering van de VSO te verbieden, afgewezen. Ook heeft de OK in deze beschikking bepaald dat klager bevoegd is tot het nemen van enkele in de beschikking genoemde conceptbesluiten zonder dat daarin kennelijk onredelijk handelen valt te zien. 2.8 Op 25 juli 2019 is de enquêteprocedure op verzoek van alle partijen beëindigd. Hiermee eindigde ook de aanstelling van klager als tijdelijk bestuurder. N werd hierna weer de bestuurder van DEM. 2.9 In augustus 2019 heeft verweerder de advisering van DEM van mrs. E en V overgenomen. 2.10 Op 10 september 2019 heeft mr. E het dossier aan verweerder gestuurd. 2.11 Verweerder vertegenwoordigt naast DEM ook JKS c.s. 2.12 Op 13 maart 2020 heeft verweerder namens JKS c.s. een dagvaarding tegen DEM uitgebracht in de zogenaamde “vernietigingsprocedure”. In deze dagvaarding heeft verweerder namens JKS c.s. de vernietiging van zes, door klager in zijn hoedanigheid van tijdelijk vertegenwoordiger, genomen besluiten gevorderd op grond van artikel 2:15 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). 2.13 Op 2 september 2020 heeft verweerder namens JKS c.s in de vernietigingsprocedure een akte overlegging (aanvullende) producties ingediend. 2.14 Verweerder op bij brief van 20 oktober 2020 de advocaat van C geïnformeerd over de dagvaarding. 2.15 In december 2020 heeft er tussen klager en verweerder een overleg plaatsgevonden. 2.16 Op 12 mei 2021 heeft verweerder een akte in de vernietigingsprocedure ingediend. 2.17 Klager heeft op 12 mei 2021 een incidentele conclusie tot voeging ingediend om zich in de vernietigingsprocedure als partij te voegen. 2.18 Op 25 augustus 2021 heeft verweerder namens JKS c.s. onder meer Sman gedagvaard bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de Sman procedure). 2.19 De vordering tot voeging van klager in de vernietigingsprocedure is op 23 juni 2021 door de rechtbank toegewezen. 2.20 Op 15 september 2021 heeft klager een conclusie van antwoord ingediend in de vernietigingsprocedure. 2.21 Op 6 oktober 2021 is mr. S tot onafhankelijk vertegenwoordiger van DEM benoemd. 2.22 Op 27 oktober 2021 heeft mr. S namens DEM een conclusie van antwoord ingediend in de vernietigingsprocedure. 2.23 Op 16 februari 2022 heeft klager als zelfstandige partij verweer gevoerd in de vernietigingsprocedure en in een conclusie van eis na tussenkomst vorderingen tegen JKS c.s. ingediend, waaronder een verbod tegen JKS c.s. om bepaalde stellingen over klager te betrekken en een vordering tot vergoeding van schade. 2.24 Op 24 maart 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken. 2.25 Op 8 april 2022 heeft een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden. Dit heeft niet tot intrekking van de klacht geleid. 2.26 Op 13 april 2022 heeft verweerder, namens JKS c.s., een conclusie van antwoord inzake eis na tussenkomst ingediend in de vernietigingsprocedure. Hierin heeft verweerder onder meer uiteen gezet dat geen sprake is van “valse en smadelijke verwijten” door JKS c.s. en dat er ook geen sprake is van een verzonnen complottheorie. 2.27 Op 20 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in de Sman procedure. De vorderingen van JKS c.s. zijn door de rechtbank deels niet-ontvankelijk verklaard en deels afgewezen. 2.28 Met ingang van 1 mei 2022 is verweerder niet meer als advocaat werkzaam. 2.29 In oktober 2022 is namens verweerder opnieuw verzocht om bemiddeling in de onderhavige klachtprocedure. Klager heeft op 2 januari 2023 laten weten de voorkeur te geven aan een voortzetting van de procedure. 2.30 Op 20 september 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de vernietigingsprocedure. De rechtbank Noord-Holland heeft de vordering van JKS c.s. tot vernietiging van de besluiten afgewezen en JKS c.s veroordeeld in de proceskosten. Een vordering van klager tot het opleggen van een verbod aan JKS c.s. tot het innemen van enkele in het vonnis genoemde stellingen is door de rechtbank toegewezen. De rechtbank overweegt in het vonnis, voor zover relevant: 7.6. “[Klager] c.s. stellen voorts dat JKS c.s. in de dagvaarding en (met name) in de akte van 12 mei 2021 (hierna: de akte) een verzonnen complottheorie hebben weergegeven die eruit bestaat dat: (…)” 7.8 “De rechtbank stelt vast dat JKS c.s. de onder 7.6 weergegeven stellingen inderdaad hebben ingenomen in de dagvaarding en met name de akte. Die stellingen betreffen vérgaande beschuldigingen aan het adres van [klager] en [Z] die - als ze ongegrond zijn - niet alleen in strijd zijn met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, maar ook de eer en goede naam van [klager] en [Z] als OK-functionarissen aantasten en zodanig onzorgvuldig zijn dat sprake is van onrechtmatig handelen. (…)” 7.10 Behalve het schetsen van een onjuiste voorstelling van zaken is het de rechtbank ook gebleken dat JKS c.s. in deze procedure stellingen hebben ingenomen waarvoor geen enkel bewijs is en zij conclusies hebben getrokken die niet volgen uit de e-mails en andere correspondentie waarnaar zij verwijzen.(…)” 7.13 Aan de hand van het verweer van [klager] c.s. en met name de daarbij overgelegde producties heeft de rechtbank vastgesteld dat de in 7.6 opgesomde verwijten van JKS c.s. aan het adres van [klager] c.s. evident ongegrond zijn en dat JKS c.s. dat zelf ook wisten, omdat zij over correspondentie beschikten waaruit de onjuistheid van hun stellingen blijkt. Desondanks hebben JKS c.s. de vergaande beschuldigingen aan het adres van [klager] c.s. bewust in hun procestukken vermeld. Daarmee hebben zij de integriteit en reputatie van [klager] c.s. in diskrediet gebracht. (…)” 2.31 7.15 “(…)Anders dan JKS c.s. is de rechtbank van oordeel dat JKS c.s. door de onterechte beschuldigingen in de processtukken [klager] c.s. in feite hebben gedwongen zich te voegen en tussen te komen in deze procedure om die beschuldigingen recht te zetten en te voorkomen dat de rechtbank die als onweersproken zou aannemen. Van de kant van de gedaagde DEM, waarvan [N] weer de bestuurder is, was immers niet te verwachten dat veel verweer gevoerd zou worden. (…)” 7.22: “In 7.3 tot en met 7.13 heeft de rechtbank al vastgesteld dat de onder a tot en met f genoemde beschuldigingen aan het adres [klager] c.s.. evident ongegrond zijn en hun eer en goede naam aantasten. Uit door [klager] c.s. overgelegde producties is gebleken dat JKS c.s. meer procedures tegen derden voeren of hebben gevoerd, waarin zij (een deel van) de beschuldigingen in hun processtukken hebben opgenomen. Zo staan in de dagvaarding waarin Sman door JKS c.s. aansprakelijk wordt gesteld wegens onrechtmatig handelen onder meer de stellingen a, b en d. [Klager] c.s. hebben dan ook belang bij het gevorderde verbod. Anders dan JKS c.s. betogen, komt een verbod niet neer op een procedeerverbod. Zij mogen alleen bepaalde evident ongegronde stellingen niet meer innemen. (…) Uit het feit dat JKS c.s. in de onderhavige procedure ook na de gemotiveerde weerlegging door [klager] c.s. in de conclusie van antwoord inzake eis na tussenkomst in hun beschuldigingen hebben volhard, blijkt echter dat zij zich van artikel 21 Rv weinig aantrekken. Dat noopt tot de aanname dat JKS c.s. zonder een uitdrukkelijk verbod niet zullen stoppen met het opnemen van onwaarheden in hun processtukken. Daarbij komt dat het niet slechts ongegronde stellingen zijn, maar stellingen waarmee onjuiste en smadelijke beschuldigingen worden geuit tegenover [klager] c.s. Een verbod op het innemen van de onware en smadelijke stellingen is daarom niet alleen nodig, maar ook gerechtvaardigd. Het door [klager] gevorderde verbod om de onder a tot en met f genoemde stellingen in en buiten rechte in te nemen zal dus worden toegewezen (…)”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a) een complottheorie heeft ontwikkeld en uitgedragen in de vernietigingsprocedure en de Sman Procedure, terwijl verweerder wist of behoorde te weten dat die theorie geen enkele steun vindt in de feiten. De ‘feiten’ die verweerder ten grondslag legt aan zijn complottheorie zijn het product van een sturende en misleidende selectie uit het DEM-dossier, waarbij verweerder de stukken waaruit de waarheid blijkt, doelbewust buiten beeld houdt. Verweerder heeft daarmee gerechtelijke instanties feitelijk onjuist, onvolledig en misleidend voorgelicht; b) geen nader onderzoek verricht, bijvoorbeeld door gerichte vragen te stellen aan klager of wederhoor te plegen, voordat hij onjuiste verwijten aan het adres van klager maakt. De beschikbare stukken hadden bij verweerder in elk geval zodanige twijfel moeten oproepen dat hij nader onderzoek had moeten verrichten; c) hem door middel van zijn complottheorie niet alleen feitelijk onjuiste verwijten maakt, maar ook valse, smadelijke en onnodig grievende verwijten. Er zou sprake zijn van, onder meer, “misleiding”, “valse voorwendselen”, een “onrechtmatige vaststellingsovereenkomst”; d) niet aan de rechtbank meedeelt dat de Ondernemingskamer al heeft geoordeeld over de besluiten die in de Vernietigingsprocedure worden aangevochten. Het processuele debat wordt in feite herhaald in de Vernietigingsprocedure. Verweerder heeft de rechtbank ook niet het hele procesdossier verschaft. Dit terwijl de rechtbank in de Vernietigingsprocedure primair afhankelijk is van de informatievoorziening door verweerder: wederpartij DEM wordt vertegenwoordigd door een tijdelijke ‘neutrale’ functionaris die bij aanvang van de procedure geen enkele kennis heeft van DEM; e) de Vernietigingsprocedure welbewust voert zonder kennisgeving aan, en inmenging van, klager. Het is des te kwalijker om in de Vernietigingsprocedure feitelijk onjuiste en onnodig grievende stellingen in te nemen, belangrijke feiten voor gerechtelijke instanties te verzwijgen en het dossier misleidend voor te stellen, temeer nu de Vernietigingsprocedure geldt als opmaat naar persoonlijke aansprakelijkheid van klager.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Belang klager 5.1 Verweerder heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen aangevoerd dat klager geen (tuchtrechtelijk) belang heeft, nu het beweerdelijk belang van klager al wordt gediend in de civielrechtelijke procedure tussen partijen en het debat tussen hen daar, en niet bij de tuchtrechter, thuis hoort. Daarnaast is verweerder niet meer als advocaat werkzaam, reden waarom klager ook geen rechtens te respecteren belang heeft bij de klacht. 5.2 De raad stelt vast dat de door klager ingediende klachtonderdelen en de onderliggende civiele procedure tussen partijen verband houden met elkaar. Omdat de onderhavige klacht tegen verweerder echter in alle onderdelen ziet op het vermeende verwijtbaar handelen van verweerder als advocaat en niet op de inhoud van het geschil als zodanig, is de raad van oordeel dat klager een belang heeft bij indiening van de klacht. 5.3 Een (voormalig) advocaat is daarnaast, gelet op het bepaalde in artikel 47c van de Advocatenwet, nog steeds aan het tuchtrecht onderworpen voor zover het verwijtbaar handelen ziet op de periode dat hij als advocaat werkzaam was. Dat verweerder inmiddels niet meer als advocaat werkzaam is, speelt daarom dan ook geen rol voor wat betreft het belang van klager. 5.4 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klager een belang heeft bij alle klachtonderdelen.
Toetsingskader 5.5 De klacht betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Deze geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen, op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij; (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen; en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van zijn wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, dat hij in het algemeen mag uitgaan van de juistheid daarvan en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.6 In gedragsregel 7 staat dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Uit gedragsregel 8 volgt dat een advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Klachtonderdelen a), b) en c) 5.7 Gelet op de inhoud van de klachtonderdelen a), b) en c) ziet de raad aanleiding tot een gezamenlijke beoordeling van deze klachten. De raad stelt vast dat klager de onder a) en c) gemaakte verwijten richting verweerder heeft geconcretiseerd in de paragrafen 6.2 tot en met 6.8 van zijn klachtbrief en in de paragrafen 3.2 tot en met 3.7 van het repliek. In deze paragrafen beschrijft klager concrete voorbeelden van de volgens hem door verweerder gedane feitelijk onjuiste, misleidende en onnodig grievende gedane uitlatingen in de vernietigingsprocedure en in de Sman Procedure. Voor de leesbaarheid van deze beslissing wordt hierbij naar deze paragrafen verwezen. Kort gezegd stelt klager dat verweerder in meerdere producties (bij de dagvaarding van 13 maart 2020, de akte overlegging producties van 2 september 2020 en de dagvaarding van 25 augustus 2021) een verzonnen complottheorie heeft gehanteerd en daarin ten onrechte onder meer naar voren heeft gebracht dat klager de OK zou hebben misleid door vooraf al een inkoopprijs voor de aandelen van C te hebben uit onderhandeld, als ook dat hij een deskundige onder druk zou hebben gezet, zich onder valse voorwendselen de toegang zou hebben verschaft tot bankrekeningen en een onrechtmatige VSO met C zou hebben gesloten. Verweerder heeft hiermee volgens klager niet alleen feitelijke onjuistheden verkondigd, maar ook door deze grievende bewoordingen de reputatie van klager geschaad. Daarnaast verwijt klager verweerder in klachtonderdeel b) dat hij zijn verwijten richting klager niet vooraf heeft geverifieerd door gerichte vragen te stellen aan klager of wederhoor te plegen. 5.8 Verweerder betwist dat hij feiten zou naar voren hebben gebracht die onjuist zijn. De verwijten van klager betreffen juridisch inhoudelijke standpunten die verweerder namens zijn cliënten in de vernietigingsprocedure heeft ingenomen. Verweerder heeft geen feiten gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist zijn. Hij heeft de rechtbank ook niet misleid of een complottheorie gehanteerd. Zijn stellingen zijn gebaseerd op informatie die hem is verschaft door zijn toenmalige cliënten. Hij mocht afgaan op de juistheid daarvan. Dat klager een andere interpretatie geeft aan deze feiten en dat hij het vervelend vindt dat dit standpunt wordt verwoord, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het vonnis van 20 september 2023 is gebaseerd op nadien overgelegde processtukken, waarmee verweerder niet bekend was toen hij JKS c.s. als advocaat bijstond. Verweerder droeg hiervan dan ook geen kennis en dit kan hem nu niet worden tegengeworpen. Daarnaast heeft verweerder de eerder door hem ingenomen stellingen in de conclusie van antwoord genuanceerd. 5.9 De raad stelt vast dat de rechtbank in het vonnis van 20 september 2023 heeft overwogen dat de cliënten van verweerder, JKS c.s., wisten dat de door verweerder in de dagvaardingen en de akte gemaakte verwijten richting klager, evident ongegrond zijn. De raad sluit zich aan bij dit oordeel. Daarbij gaat het in deze klachtprocedure gevoerde verweer van verweerder, dat hij niet over het volledige dossier beschikte, waardoor de evidente ongegrondheid van zijn stellingen hem niet kan worden verweten, naar het oordeel van de raad niet op. De raad overweegt hiertoe dat vaststaat dat verweerder het DEM dossier op 10 september 2019 van mr. E toegestuurd heeft gekregen. Verweerder was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaardingen en de akte dan ook op de hoogte van alle onderliggende correspondentie waaruit de onjuistheid van de stellingen bleek. Desondanks heeft verweerder nagelaten om hier verder onderzoek naar te verrichten en wederhoor te plegen. Verweerder heeft daarentegen zijn onjuiste stellingen doorgezet en herhaald in de verschillende producties. Ook heeft hij met deze stellingen verwijten richting klager gemaakt die een smadelijk karakter dragen, zoals hiervoor onder klachtonderdeel c) weergegeven. Hiermee heeft verweerder de gedragsregels 7 en 8 overschreden en dit valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen a), b) en c) gegrond zijn, voor zover klachtonderdeel a) ziet op het verwijt dat verweerder gerechtelijke instanties onvolledig en onjuist heeft voorgelicht en voor zover klachtonderdeel c) ziet op het verwijt dat verweerder verwijten in de richting van klager heeft gemaakt die een smadelijk karakter dragen. Voor wat betreft het overige in klachtonderdeel a) genoemde verwijt, dat verweerder ook gerechtelijke instanties zou hebben misleid en een door hem ontwikkelde “complottheorie” zou hebben gehanteerd, acht de raad evenwel onvoldoende grondslag. Voor dat deel wordt klachtonderdeel a) afgewezen. Klachtonderdeel d) 5.10 In klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat hij de in de vernietigingsprocedure namens zijn cliënten ingenomen stellingen reeds in de enquêteprocedure door de OK expliciet en uitgebreid gemotiveerd zijn verworpen. Door de vernietigingsprocedure probeert verweerder het gezag van gewijsde van de uitspraken van de OK te omzeilen. 5.11 De raad stelt vast dat de enquêteprocedure en de vernietigingsprocedure verband houden met elkaar en dat er in deze procedures gelijkluidende stellingen door partijen zijn ingenomen. Dit neemt echter niet weg dat beide procedures vanuit een ander wettelijk toetsingskader zijn gevoerd. Dat verweerder door de vernietigingsprocedure het gezag van gewijsde van de OK heeft proberen te omzeilen, of dat hiermee door hem misbruik is gemaakt van het procesrecht, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft de procedures ingezet die voor zijn cliënt van belang waren en klager kon binnen deze procedures verweer voeren. Verweerder mocht de betreffende vernietigingsprocedure dan ook voeren, gelet op de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid en ter behartiging van de belangen van zijn cliënt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande ongegrond. Klachtonderdeel e) 5.12 Klager verwijt verweerder dat hij noch op voorhand, noch na het aanhangig maken ervan, door verweerder is geïnformeerd over de vernietigingsprocedure. Nu deze procedure een opmaat is naar de persoonlijke aansprakelijkheid van klager, is dit volgens klager onfatsoenlijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.13 De raad stelt vast dat verweerder op 13 maart 2020 de dagvaarding in de vernietigingsprocedure heeft uitgebracht. Verweerder heeft de advocaat van C hierover in oktober 2020 geïnformeerd, waarna klager ook op de hoogte is geraakt van de dagvaarding en er uiteindelijk in december 2020 overleg tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden over de procedurele gang van zaken. De akte is vervolgens op 12 mei 2021 door verweerder ingediend. De raad overweegt dat klager, met het uitbrengen van de dagvaarding op 13 maart 2020, door verweerder voor een voldongen feit is gesteld. Alhoewel verweerder hierover heeft aangevoerd dat hij niet anders kon omdat hij gebonden was aan een wettelijke termijn, betekent dit niet dat hij klager niet vooraf (kort) op de hoogte had kunnen stellen over zijn plannen om de procedure aanhangig te maken. Verweerder heeft klager hierover uiteindelijk zes maanden voorafgaande aan het uitbrengen van de akte geïnformeerd. Gelet ook op de rol van klager in het onderliggende geschil en het feit dat klager zich hierdoor genoodzaakt zag om zich in de procedure te voegen, had het op de weg van verweerder gelegen om klager hierover eerder op de hoogte te stellen. Door dit niet te doen, heeft verweerder de behartiging van de belangen van klager onnodig en onevenredig beschadigd. Klachtonderdeel e) is daarom gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 De aard en ernst van het gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijt rechtvaardigen naar het oordeel van de raad een tuchtrechtelijke maatregel. Verweerder heeft in meerdere processtukken de gedragsregels 7 en 8 geschonden en de belangen van klager met zijn handelen onnodig en onevenredig geschaad. Daar staat tegenover dat niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel aan verweerder is opgelegd. De raad acht alles overziend een maatregel van een berisping op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen a), b), c) en e) gegrond; - verklaart klachtonderdeel d) ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3. Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 juli 2024