Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:220

Zaaknummer

240139

Inhoudsindicatie

Beklag op grond van artikel 13 ongegrond. De deken heeft een advocaat aangewezen. Deze heeft een voor klager negatief procesadvies gegeven. Dit betekent volgens de deken niet dat klager recht heeft op aanwijzing van een tweede advocaat. Het hof onderschrijft de beslissing van de deken en voegt toe dat de procedure waarvoor klager bijstand wenst geen redelijke kans van slagen heeft.

Uitspraak

Beslissing van 16 augustus 2024 in de zaak 240139    naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

 klager    tegen:     de deken

1    DE PROCEDURE

Bij de deken

1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. 

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 22 maart 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager op 12 januari 2024 al een (eerste) verzoek heeft ingediend tot aanwijzing van een advocaat. De deken heeft daarop een advocaat aangewezen. Deze aangewezen advocaat was van mening dat de procedure die klager tegen DAS wenst op te starten geen kans van slagen heeft. Nadat klager de deken had bericht dat de aangewezen advocaat een niet onderbouwd en niet te onderbouwen standpunt had ingenomen, heeft de deken de zienswijze van de advocaat opgevraagd en nadien nog verzocht om een nadere onderbouwing. De deken is van mening dat de aangewezen advocaat op goede gronden tot zijn advies is gekomen en heeft daarom het tweede verzoek van klager om aanwijzing van een advocaat afgewezen. 

Bij het hof

1.3    Klager heeft op 3 mei 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). 

1.4    Verder bevat het dossier: ⦁    het verweer van de deken.

1.5    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

2    FEITEN

2.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.2    Klager heeft medio juli 2023 een beroep op zijn rechtsbijstandverzekering bij DAS gedaan om via de rechter een samenwerking met [R] af te dwingen. DAS heeft daarop laten weten dat een dergelijke procedure niet onder de dekking van de rechtsbijstandverzekering valt, omdat het een zakelijk geschil betreft. Klager heeft vervolgens een klacht bij DAS ingediend, waarna DAS (nogmaals) heeft onderbouwd dat sprake is van een zakelijke hoedanigheid en dat het geschil om die reden niet binnen de reikwijdte van de verzekering valt. 

2.3    Klager heeft daarop op 12 januari 2024 een (eerste) verzoek ingediend om aanwijzing van een advocaat met een beroep op artikel 13 Advocatenwet in verband met het dekkingsgeschil met DAS.

2.4    De deken heeft op 2 februari 2024 een advocaat aangewezen. In de aanwijzingsbrief is opgenomen dat de advocaat zich aan de hand van het beschikbaar gestelde dossier zou oriënteren op de juridische mogelijkheden van de zaak en dat hij uiteindelijk verantwoordelijk is voor de keuzes die gemaakt dienen te worden. 

2.5    In een e-mail van 14 februari 2024 heeft klager de deken bericht dat de aangewezen advocaat een niet onderbouwd en niet te onderbouwen standpunt had ingenomen. De deken heeft daarop de zienswijze van de advocaat opgevraagd en op 15 februari 2024 ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft de deken de advocaat in een e-mail van 21 februari 2024 verzocht om een nadere onderbouwing van zijn advies. Deze nadere onderbouwing heeft zij op 5 maart 2024 ontvangen. 

2.6    De aangewezen advocaat heeft de deken daarbij laten weten dat een procedure tegen DAS naar zijn mening geen kans van slagen heeft.

2.7    Klager heeft op 14 maart 2024 een (tweede) verzoek tot aanwijzing van een advocaat bij de deken ingediend. 

2.8    De deken heeft daarop op 22 maart 2024 het verzoek van klager afgewezen. De deken heeft ter onderbouwing van deze beslissing geschreven dat zij er na ontvangst van de nadere onderbouwing van de aangewezen advocaat, gecombineerd met de onderbouwde zienswijze van DAS en haar eigen beoordeling, niet van overtuigd is dat de zaak kans van slagen zal hebben. De deken schrijft verder dat de polisvoorwaarden van DAS duidelijk zijn en dat met een beroep op artikel 12 Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) of fiscale regelgeving niet met succes is te bepleiten dat de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan een (rechts)vordering tegen [R] om een talkshow aan te kopen, géén werkzaamheden als ondernemer of als toekomstig ondernemer betreffen.

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat de deken het verzoek op grond van de polisvoorwaarden van DAS heeft afgewezen terwijl deze voorwaarden niet doorslaggevend zijn. Volgens klager kwalificeren zijn werkzaamheden op grond van artikel 12 lid 2 sub e van de Wrb en de daarbij behorende jurisprudentie wel als privéwerkzaamheden. De polisvoorwaarden dienen volgens klager aan te sluiten op deze wet en jurisprudentie. De deken had hier naar de mening van klager niet aan voorbij mogen gaan. 

Verweer

3.2    De deken heeft aangevoerd dat de verzekeraar met de dekkingsomschrijving de vrijheid heeft in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. De polisvoorwaarden zijn dan ook wel degelijk leidend en bepalend voor de vraag of er dekking is. Dat voor de uitleg van de vraag of iets onder de dekking van een rechtsbijstandverzekering valt moet worden gekeken naar de jurisprudentie met betrekking tot artikel 12 lid 2 sub e van de Wrb is onjuist. 

3.3    Volgens de deken zijn de polisvoorwaarden duidelijk en staat hierin omschreven dat de betrokkene alleen verzekerd is als privépersoon en alleen juridische hulp krijgt als er een conflict is wat hem als privépersoon is overkomen of wat hij als privépersoon heeft gedaan. Verder omschrijven de polisvoorwaarden duidelijk wat hier wel en niet onder valt. In polisvoorwaarde 2.1 is bepaald: “Een voorbeeld van iets wat u niet doet als privépersoon: als u op een andere manier geld verdient dan door werk in loondienst of als ambtenaar. Bijvoorbeeld als u (zelfstandig) ondernemer bent, zzp’er of freelancer bent, of ermee bezig bent dat te worden”. Deze laatste zinsnede maakt volgens de deken duidelijk dat de uitsluiting van de dekking ook ziet op toekomstige ondernemersactiviteiten. 

3.4    De deken is op grond van het voorgaande van mening dat zij het verzoek van klager terecht heeft afgewezen. De deken verzoekt dan ook het beklag van klager af te wijzen. 

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen van het hof

4.2    Het hof is op basis van de stukken van oordeel dat de deken op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat een procedure tegen DAS zoals klager voor ogen heeft geen redelijke kans van slagen heeft en dat er in dit geval gegronde redenen aanwezig zijn om het verzoek van klager af te wijzen. 

4.3    Vaststaat dat de deken al eerder in deze kwestie een advocaat heeft aangewezen. Die advocaat is op basis van de stukken tot het advies gekomen dat de door klager gewenste procedure tegen DAS geen kans van slagen heeft. Het feit dat de door de deken aangewezen advocaat een voor klager ongunstig procesadvies heeft afgegeven, betekent niet dat klager recht heeft op de aanwijzing van een andere advocaat (zie bijvoorbeeld HvD 17 september 2012, ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3483). Het hof merkt daarbij op dat voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of de rechtzoekende een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van zijn advocaat verlangt. De deken heeft het tweede verzoek tot aanwijzing van een advocaat dan ook op goede gronden afgewezen.

4.4    Ook overigens volgt het hof de deken in haar standpunt dat de procedure die klager wenst te voeren geen redelijke kans van slagen heeft, onder verwijzing naar de nadere onderbouwing van de aangewezen advocaat, gecombineerd met de onderbouwde zienswijze van DAS. Naar het oordeel van het hof is klager er niet in geslaagd aan te tonen dat de procedure die hij wenst te voeren wel een redelijke kans van slagen heeft. 

4.5     Het beklag van klager wordt ongegrond verklaard. 

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 22 maart 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mr. K. Teuben en mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 16 augustus 2024.