Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:196
Zaaknummer
24-466/AL/DH
Inhoudsindicatie
voorzittersbeslissing. Een deel van de klachten is te laat ingediend en daarom niet-ontvankelijk. Of verweerster de verweten grievende en onjuiste uitlatingen tijdens de zitting bij het gerechtshof heeft herhaald, kan de voorzitter niet vaststellen. Het proces-verbaal waaruit dat mogelijk blijkt, ontbreekt. Verweerster mocht afgaan op de informatie zoals van haar client gekregen en hoefde geen reden voor twijfel aan de juistheid daarvan te hebben. Klacht in zoverre kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 augustus 2024
in de zaak 24-466/AL/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 juni 2024 met kenmerk K262 2023 ia/nm.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft vanaf 2018 de belangen van de ex-partner van klaagster behartigd na de beëindiging van zijn samenleving met klaagster waaruit twee kinderen zijn geboren.
1.2 Op 11 september 2018 heeft verweerster namens haar cliënt een verzoekschrift tot gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen van partijen en vaststelling van een omgang- en informatieregeling bij de rechtbank Den Haag ingediend. Op 19 juni 2020 heeft de rechtbank uitspraak gedaan.
1.3 Op 4 december 2020 heeft verweerster namens haar cliënt een verweerschrift, houdende incidenteel appel bij het gerechtshof Den Haag ingediend.
1.4 Op 10 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof. Daarbij zijn klaagster bijgestaan door haar advocaat en verweerster met haar cliënt aanwezig geweest.
1.5 Bij beschikking van 12 mei 2021 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank van 19 juni 2020 bekrachtigd voor zover de ouders daarbij samen met het ouderlijk gezag zijn belast. Daarnaast heeft het gerechtshof de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling met de vader deels bekrachtigd en deels vernietigd en een aanvullende zorgregeling vastgesteld.
1.6 Op 14 december 2023 heeft de deken de op 8 december 2023 gedateerde klacht van klaagster over verweerster ontvangen. De deken heeft deze klacht na afronding van haar onderzoek ingediend bij de Raad van Discipline Den Haag. Op verzoek van de griffier van die raad heeft de voorzitter van het Hof van Discipline deze klacht bij beslissing van 27 juni 2024 voor behandeling verwezen naar deze raad omdat verweerster lid van de Raad van Discipline Den Haag is.
2. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster in haar verweerschrift van 4 december 2020 feiten heeft vermeld waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist waren, waarmee zij de rechter heeft misleid.Toelichting: Volgens klaagster heeft verweerster onder meer in strijd met de waarheid geschreven: “Youz beraadt zich thans en heeft een melding bij VT [voorzitter: Veilig Thuis] gedaan”. Uit de overgelegde e-mailwisseling uit december 2022 met de klachtfunctionaris van Veilig Thuis blijkt volgens klaagster dat door Youz nooit melding bij VT is gedaan zodat verweerster daarover in strijd met de waarheid standpunten heeft ingenomen;
verweerster in haar processtukken onjuiste en onvolledige en niet onderbouwde lasterlijke informatie heeft vermeld waardoor de rechter onjuist en suggestief is ingelicht.Toelichting: Klaagster verwijst daarvoor onder meer naar het door verweerster namens haar cliënt ingediende verzoekschrift tot gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling van een zorgregeling van 11 september 2018 en ook naar het verweerschrift in appel van 4 december 2020;
verweerster op de zitting van 10 maart 2021 bij het gerechtshof ervoor heeft gekozen om die onjuistheden en grievende standpunten in stand te houden en de reactie van klaagster daarop in de tussenliggende tijd gewoon te negeren.
3. VERWEER
Verweerster heeft als eerste aangevoerd dat klaagster buiten de wettelijke termijn van drie jaar over haar heeft geklaagd, zodat klaagster daarin niet-ontvankelijk is. Voor zover klaagster in (een deel van) de klacht wel ontvankelijk is, dan heeft verweerster gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig en voor zover dat relevant is, op dat inhoudelijke verweer ingaan bij de beoordeling van de klacht.
4. BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1 De voorzitter stelt voorop dat een klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet moet zijn ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klagende partij heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat in dit artikel om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klagende partij van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager (zie HvD 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:160).
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster over de klachtonderdelen a) en b) te laat geklaagd. De voorzitter licht dit als volgt toe.
4.3 Het handelen van verweerster waarop klachtonderdelen a) en b) zien gaat over haar processtukken van 11 september 2018 en 4 december 2020 in de procedure van haar cliënt tegen klaagster.
4.4 Wat betreft het verzoekschrift van verweerster van 11 september 2018 had klaagster tot 11 september 2021 de tijd gehad om daarover te klagen bij de deken. Door pas in december 2023 hierover te klagen heeft klaagster ruim buiten de wettelijke termijn van drie jaar geklaagd en daarmee te laat.
4.5 Daarnaast beklaagt klaagster zich over specifieke uitlatingen van verweerster in haar verweerschrift van 4 december 2020. Niet in geschil is dat klaagster dat verweerschrift op 9 december 2020 van haar advocaat heeft ontvangen en pas toen met de inhoud ervan bekend is geworden. Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat de deken het op 8 december 2023 gedateerde klaagschrift op 14 december 2023 per post van klaagster heeft ontvangen. De datum van ontvangst van een klaagschrift door de deken is leidend voor bepaling van de tijdigheid van een klacht. Klaagster had wettelijk binnen drie jaar na 9 december 2020 over de gewraakte standpunten van verweerster in haar verweerschrift van 4 december 2020 moeten klagen. Dat heeft klaagster te laat, namelijk pas op 14 december 2023, gedaan. Dat klaagster haar klaagschrift op 8 december 2023 heeft gedateerd en verstuurd maar dat door de postverzending haar klaagschrift pas zes dagen later door de deken op 14 december 2023 is ontvangen, maakt dit oordeel niet anders. Klaagster heeft er zelf voor gekozen, en daarmee ook het risico genomen, om haar klaagschrift per post naar de deken te versturen, ook nog in de drukke decembermaand. Klaagster had andere snellere mogelijkheden gehad, waaronder het versturen van haar klaagschrift per e-mail of het langs te brengen bij het ordebureau, zodat haar klaagschrift wel tijdig bij de deken was ontvangen.
4.6 Dat klaagster te laat is met klagen over de klachtonderdelen a) en b) leidt ertoe dat de voorzitter haar in die klachtonderdelen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling
4.7 Klaagster heeft tijdig binnen de wettelijke termijn geklaagd over klachtonderdeel c). Daarover overweegt de voorzitter als volgt.
4.8 Dit klachtonderdeel richt zich tegen verweerster die de advocaat van de wederpartij van klaagster was. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.9 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.10 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de advocaat moet waken voor onnodige polarisatie en een bepaalde mate van terughoudendheid moet betrachten, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
4.11 Of verweerster de door haar gedane en door klaagster verweten uitlatingen in de onder a) en b) genoemde processtukken op de zitting bij het gerechtshof op 10 maart 2021 heeft herhaald, kan de voorzitter niet vaststellen. Het proces-verbaal van de zitting, waaruit dat mogelijk zou kunnen volgen, ontbreekt bij de stukken. Los daarvan geldt als uitgangspunt dat een advocaat zonder nader onderzoek mag afgaan op de van de cliënt ontvangen informatie. Nu Veilig Thuis bij het gezin van klaagster betrokken is geweest was er geen aanleiding voor verweerster om te twijfelen aan de juistheid van de door haar client verstrekte informatie. Daarnaast treedt een advocaat als partijdige belangenbehartiger voor de cliënt op. Voor zover verweerster de verweten uitlatingen al op de zitting heeft gehandhaafd, dan had het op de weg van de advocaat van klaagster gelegen om daartegen op die zitting verweer te voeren. Voor het overige zien de verwijten die klaagster aan verweerster maakt naar het oordeel van de voorzitter niet op feiten waarvan verweerster de juistheid had moeten kennen maar veeleer op standpunten van haar ex-partner waarmee klaagster het niet eens is. Het behoort verder niet tot de taak van de tuchtrechter om over de juistheid van standpunten in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de voorzitter echter niet gebleken.
4.12 De voorzitter zal dan ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b);
klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 augustus 2024