Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:208

Zaaknummer

24-493/AL/NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over het niet aannemen van de opdracht kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij klaagster opdracht te weigeren. Niet is gebleken dat hij klaagster daarbij heeft weggezet als oplichtster.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 september 2024

in de zaak 24-493 /AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 27 juni 2024 met kenmerk 2023 KNN158 / 2290294.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

 

1.1 Begin april 2021 heeft klaagster zich tot verweerder gewend voor bijstand in een kwestie met de Belastingdienst.

1.2 Op 8 april 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster geschreven:

“Na kennisneming van uw brief en van de artikelen die op internet over u zijn gepubliceerd moet ik u helaas berichten dat mijn kantoor u niet kan bijstaan.

Ik heb begrepen dat zich al meerdere advocaten zich met deze kwestie hebben beziggehouden en dat er zonder succes al verschillende klachten tegen de curator en/of de rechter-commissaris zijn ingediend. Ik zie niet wat ik wel zou kunnen bijdragen.”

 

1.3 In september/oktober 2023 heeft klaagster zich weer tot verweerder gewend voor bijstand in een kwestie met de Belastingdienst.

1.4 Bij brief van 27 oktober 2023 heeft verweerder de opdracht bevestigd. In de brief aan klaagster heeft verweerder onder meer geschreven:

dat hij met het bestuderen van de door klaagster aangeleverde stukken zal beginnen nadat de voorschotfactuur van € 3.000,- is betaald; dat klaagster hem heeft gevraagd een brief naar de Belastingdienst te schrijven en dat is afgesproken dat verweerder zal proberen een dergelijke brief op te stellen nadat de voorschotfactuur van € 500,- is betaald; dat hij klaagster zaak hoe dan ook niet op basis van kosteloze rechtsbijstand wil aannemen.

 

1.5 Klaagster heeft de voorschotnota van € 500,- op 17 november 2023 voldaan. De andere voorschotnota is door klaagster niet voldaan.

1.6 Op 22 november 2023 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:

“Naar aanleiding van het telefoongesprek met onze secretaresse bericht ik u dat ik niet als uw advocaat wil optreden.  Ik zal het voorschot van € 500 vandaag terugstorten naar de rekening waar het geld vandaag gekomen is.

Ik verzoek u om nu en nooit meer contact te zoeken met mij of mijn kantoor.”

 

1.7 Op 22 december 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) klaagster weg te zetten als een oplichtster gebaseerd op onjuiste gegevens (media) en op grond daarvan aan haar geen bijstand te willen verlenen.

Klaagster stelt dat verweerder haar heeft beledigd door haar te betichten van oplichting, terwijl klaagster hiervan (in 2020) is vrijgesproken.

 

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij wilde klaagster in 2021 niet bijstaan omdat hij uit haar verklaring opmaakte dat al een aantal collega’s zich blijkbaar zonder het door klaagster gewenste resultaat met haar zaak had bemoeid. Dat gegeven en vanwege een publicatie op internet, heeft verweerder ervan afgezien om klaagster als advocaat bij te staan. Verweerder heeft klaagster daarover geïnformeerd.  Van smaad is geen sprake.

3.2 In september/oktober 2023 heeft klaagster zich nogmaals tot verweerder gewend. Op 27 oktober 2023 heeft verweerder de opdracht bevestigd en op 17 november 2023 heeft klaagster de voorschotnota van € 500,- betaald. De andere voorschotnota is niet betaald. Op 20 november 2023 belde klaagster met verweerders kantoor met de vraag of de brief aan de Belastingdienst al was verzonden. Dat was nog niet gebeurd en na die mededeling ontstak klaagster in woede, wilde zij haar € 500,- terug en ging zij een andere, betere advocaat zoeken. Verweerder heeft het bedrag op 22 november 2023 terugbetaald.

 

4. BEOORDELING

Maatstaf

 

4.1 Advocaten zijn, ingevolge artikel 46 van de Advocatenwet, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Beoordeling

 

4.2 De klacht lijkt primair te zijn gericht tegen de beslissing van verweerder in april 2021 om klaagster niet bij te staan. De voorzitter overweegt dat het een advocaat vrij staat om een opdracht tot dienstverlening te aanvaarden of te weigeren. Verweerder heeft klaagsters opdracht in 2021 geweigerd. Dat stond hem vrij. Hij heeft in zijn e-mail aan klaagster ook verwezen naar een publicatie over haar op internet. Dat betekent niet dat sprake is van discriminatie, belediging en/of smaad. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder klaagster heeft ‘weggezet als oplichtster’. De voorzitter is van oordeel dat verweerder in 2021 niet klachtwaardig heeft gehandeld door de opdracht van klaagster te weigeren.

4.3 Voor zover de klacht van klaagster ook gericht is tegen de beëindiging van de samenwerking in 2023, geldt dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat klaagster de opdracht zelf heeft beëindigd. Daarvan kan aan verweerder dan ook geen verwijt worden gemaakt.

4.4 De voorzitter is dan ook van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.

Verzonden op: 2 september 2024