Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:226

Zaaknummer

230309

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster wordt als advocaat van de vrouw verweten dat zij zich in diverse gerechtelijke procedures onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was. Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat verweerster bij het schetsen van de achtergrond van de complexe verhouding tussen klager en de vrouw onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij dit deed vanuit het perspectief van de vrouw. Door beschuldigingen aan het adres van de man als eigen feiten te presenteren in plaats van als de visie van haar cliënte, heeft zij zich – zonder enig onderzoek naar de juistheid van de stellingen van de vrouw – suggestief en onnodig polariserend opgesteld. De belangen van klager zijn daardoor nodeloos geschaad. Vernietiging raadsbeslissing en oplegging van de maatregel van een waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 19 augustus 2024 in de zaak 230309

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

    1    INLEIDING

1.1    Deze zaak gaat om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. Verweerster wordt als advocaat van de vrouw verweten dat zij zich in diverse gerechtelijke procedures onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was. Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat verweerster bij het schetsen van de achtergrond van de complexe verhouding tussen klager en de vrouw onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij dit deed vanuit het perspectief van de vrouw. Door beschuldigingen aan het adres van de man als eigen feiten te presenteren in plaats van als de visie van haar cliënte, heeft zij zich – zonder enig onderzoek naar de juistheid van de stellingen van de vrouw – suggestief en onnodig polariserend opgesteld. De belangen van klager zijn daardoor nodeloos geschaad. Het hof is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en legt de maatregel van een waarschuwing op. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 23-445/DB/OB) een beslissing gewezen op 30 oktober 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:121 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 30 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift van verweerster; ⦁    de reactie van klager van 15 december 2023 op het verweerschrift.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 juni 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Klager en verweerster hebben hun standpunt toegelicht. 

3    FEITEN

3.1      Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2       Bij beschikking van 31 januari 2019, waaraan gehecht een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan, is tussen klager en klagers ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, de echtscheiding uitgesproken. Tussen klager en de vrouw is een geschil ontstaan over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot hun drie minderjarige kinderen. Verweerster treedt in deze kwestie op als advocaat van de vrouw.

3.3      Op 11 september 2020 heeft verweerster namens de vrouw een inleidend verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Daarin heeft verweerster de rechtbank namens de vrouw verzocht om, zowel bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv als bij wijze van definitieve regeling, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.

3.4      In randnummer 7 van het verzoekschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

 “(7) De vrouw was binnen haar huwelijk volledig afhankelijk van de man. Zij had geen telefoon en geen eigen beschikking over geld. Het huwelijk van partijen kenmerkte zich door de vele mentale mishandelingen door de man. Hij heeft de vrouw volledig afgezonderd en volledig afhankelijk gemaakt van hem. Tegen het einde van de relatie is de vrouw ook dikwijls fysiek door de man mishandeld. (productie 6)”.

3.5      In randnummer 9 van het verzoekschrift heeft verweerster het volgende naar voren gebracht:

“(9) In eerste instantie is dan ook in het kader van de echtscheiding gesproken over een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij beide ouders in Nederland woonden. De vrouw had zich ingeschreven bij de woningbouwvereniging en de man zou haar helpen met de nodige zaken die voor haar geregeld moesten worden (productie 8), of althans zo deed de man naar de buitenwereld voorkomen. Achter de voordeur werd de telefoon van de vrouw ook vaak afgepakt zodat zij hier dan tijden geen beschikking over had, had zij geen geld tot haar beschikking en kocht de man uiteindelijk ook geen eten meer voor de vrouw waardoor zij nog net niet is verhongerd.(…)”

3.6    Klager is in deze procedure bijgestaan door mr. K, advocaat die namens klager op 22 oktober 2020 een verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv heeft ingediend.

3.7     Bij beschikking d.d. 11 november 2020 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv een zorgregeling vastgesteld. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 4 januari 2021 heeft verweerster namens de vrouw bij het Hof een verweerschrift ingediend.

3.8     Bij beschikking d.d. 9 april 2021 heeft de rechtbank een definitieve zorgregeling vastgesteld.

3.9    Op 10 december 2021 heeft klager een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Daarin heeft klagers advocaat de rechtbank verzocht om het gezag over de kinderen te wijzigen en te bepalen dat klager alleen belast is met het gezag over de kinderen en om de zorgregeling die rechtbank bij beschikking van 9 april 2021 heeft vastgesteld te wijzigen.

3.10      Op 12 juli 2022 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek ingediend. Verweerster heeft de rechtbank namens de vrouw verzocht om een gewijzigde zorgregeling en een informatieregeling vast te stellen.

3.11       Bij beschikking d.d. 11 augustus 2022 heeft de rechtbank klagers verzoek afgewezen en een gewijzigde zorgregeling en een informatieregeling vastgelegd, die grotendeels door partijen ter zitting was overeengekomen.

3.12       Op 2 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft zich in diverse gerechtelijke procedures onnodig grievend over klager uitgelaten en feitelijke informatie verstrekt waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist was.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad       5.1    De raad heeft overwogen dat verweerster als advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid kan onder meer beperkt worden doordat zij zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij. In familiekwesties geldt bovendien dat zij in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en kan van haar een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren. Na uiteenzetting van deze uitgangspunten heeft de raad het volgende overwogen.    5.2     Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de in de randnummers 7 en 9 van het verzoekschrift d.d. 11 september 2020 geponeerde stellingen gegriefd is, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw noodzakelijk was om -vanuit het perspectief van de vrouw - de achtergrond te schetsen, de complexe verhouding tussen klager en de vrouw toe te lichten en uit te leggen wat maakte dat zij had besloten om naar de Verenigde Staten te vertrekken met achterlating van de kinderen. Uit de context van het verzoekschrift waarin de standpunten zijn geponeerd blijkt naar het oordeel van de raad voorts in voldoende mate dat verweerster niet haar eigen standpunt, maar dat van haar cliënte naar voren heeft gebracht. Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerster wist of had moeten weten dat deze onjuist was. De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerster de stellingen van haar cliënte klakkeloos heeft overgenomen. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de raad genoegzaam gebleken dat verweerster wel degelijk onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de stellingen van haar cliënte. Zo heeft verweerster de juistheid van die stellingen geverifieerd aan de hand van de verklaring van de casusregisseur van de GGZE. Verder konden de stellingen van de vrouw worden onderbouwd met de van de vrouw ontvangen e-mailcorrespondentie.

5.3    De raad is tot de slotsom gekomen dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van haar cliënte niet heeft overschreden en heeft de klacht ongegrond verklaard. 

Beroepsgronden klager

5.4      Klager heeft allereerst gewezen op een onjuistheid in de beslissing van de raad. De casusregisseur is werkzaam bij de gemeente Veldhoven en niet bij de GGZE. Klager heeft daarnaast zijn standpunten gehandhaafd dat verweerster onvoldoende heeft gewaakt voor onnodige polarisatie tussen hem en zijn ex-vrouw en dat verweerster zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten. Klager betwist dat verweerster voldoende onderzoek en navraag heeft gedaan naar de door zijn ex-vrouw geuite beschuldigingen van verhongering en mishandeling. Dat wat door verweerster in de randnummers 7 en 9 van het verzoekschrift d.d. 11 september 2020 naar voren heeft gebracht, is immers nooit voorgevallen. Volgens klager heeft verweerster ook nooit gesproken met de casusregisseur van de gemeente Veldhoven. De door verweerster niet onderbouwde en niet bewezen stellingen hebben jarenlang de zaken onnodig op scherp gezet. Claims van de vrouw over mishandeling, verhongering en misbruik zijn altijd ongegrond gebleken. Verweerster had deze claims niet klakkeloos van de ex-vrouw van klager mogen overnemen. 

Verweer in beroep

5.5     Verweerster heeft betwist dat zij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten en dat zij onvoldoende heeft gewaakt voor polarisatie tussen klager en zijn ex-vrouw. Zij handhaaft daarbij haar eerder ingenomen standpunten. Verweerster erkent dat in de uitspraak van de raad ten onrechte is opgenomen dat de casusregisseur werkzaam is bij de GGZE, dit moet inderdaad de gemeente Veldhoven zijn. Volgens verweerster heeft zij inzichtelijk willen maken waarom haar cliënte is vertrokken naar Amerika met achterlating van haar kinderen. De verhoudingen tussen partijen waren dusdanig complex dat zij bepaalde zaken heeft gecontroleerd en niet klakkeloos heeft overgenomen. Er was wel degelijk sprake van een zorgmelding bij Veilig Thuis. Daarnaast heeft verweerster - naar haar zeggen - gesprekken met de casusregisseur van de gemeente Veldhoven, alsmede met de betrokken personen vanuit Humanitas gevoerd. Ook heeft zij kennis genomen van hetgeen is gevolgd uit de onderzoeken voor de kinderen en uit de mails met bijlagen van haar cliënte. Pas nadat zij aan de hand van alle informatie de standpunten van cliënte voldoende gestaafd en onderbouwd had gezien, heeft zij datgene opgenomen in de stukken zoals zij dat namens haar cliënte heeft gedaan. 

Maatstaf

5.6      Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.    5.7     In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 

Overwegingen hof

5.8     Verweerster heeft in haar verzoekschrift van 11 september 2020 de bewoordingen gebruikt zoals die hiervoor bij de feiten, onder nummer 3.4 en 3.5, letterlijk zijn weergegeven.

5.9     Anders dan de raad is het hof van oordeel dat uit deze passages en de context van het verzoekschrift waarin deze standpunten zijn geponeerd, onvoldoende volgt dat verweerster niet haar eigen standpunt, maar dat van haar cliënte naar voren heeft gebracht. In de genoemde passages heeft verweerster nergens expliciet  vermeld dat  zij hier het standpunt van de ex-vrouw van klager weergeeft. Ook in de kop boven genoemde passages heeft verweerster alleen vermeld dat het om een “algemene toelichting situatie partijen” gaat, en niet dat deze toelichting wordt gegeven uit vanuit het perspectief van de ex-vrouw van klager. 

5.10      Naar het oordeel van het hof past bij de terughoudendheid die van een advocaat in familierechtelijke kwesties mag worden verwacht dat, indien er in de processtukken of op de zitting beschuldigingen worden geuit van (ernstige) strafbare feiten (hier: mentale en fysieke mishandelingen, en uithongering) en deze als feit worden gepresenteerd, er voldoende onderzoek moet zijn gedaan naar de juistheid van die beschuldigingen. In dit geval mocht verweerster er niet zonder meer van uitgaan dat het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft juist was en had zij een en ander met grotere terughoudendheid moeten opschrijven.     5.11     Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is niet gebleken dat verweerster voldoende onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de stellingen van haar cliënte. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij de juistheid van de stellingen van de ex-vrouw van klager heeft geverifieerd aan de hand van de verklaring van de casusregisseur van de gemeente Veldhoven, verklaringen van de betrokken personen bij Humanitas, alsmede aan de hand van de onderzoeken naar de kinderen en e-mails met bijlagen van haar cliënte, maar zij heeft haar standpunt – tegenover de gemotiveerde betwisting door klager - niet nader met stukken onderbouwd. 

5.12     Het hof is van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar toekomende vrijheid heeft overschreden door de door haar eigen cliënte geuite zware (strafrechtelijke) beschuldigingen aan het adres van klager – zonder voldoende onderzoek - als vaststaande feiten te presenteren. Zij heeft zich hierbij fors negatief over klager uitgelaten, zonder daarbij voldoende duidelijk aan te geven dat zij slechts het standpunt van haar cliënte heeft willen weergeven.

Maatregel

 Verweerster heeft uitlatingen gedaan over klager die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren en daarmee onvoldoende gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en zijn ex-vrouw. Zij heeft daardoor onnodig de belangen van klager geschaad. Verweerster heeft ter zitting bij het hof aangegeven dat zij de voorgeschiedenis van partijen inmiddels wel duidelijker schetst vanuit de visie van haar cliënten. Hoewel verweerster hiermee inzicht heeft getoond in haar handelen en de context daarvan heeft toegelicht, neemt dat niet weg dat het hof van oordeel is dat in dit geval de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats is. 

Slotsom

5.13       Het beroep van klager tegen de beslissing van de raad slaagt. De klacht is gegrond. Het hof zal de bestreden beslissing van de raad vernietigen en alsnog een maatregel opleggen. 

Proceskosten  

5.14      Omdat het hof de klacht alsnog gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.15      Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                               a) € 50,- kosten  van klager (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.16         Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.                                                                                                                       5.17       Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 30 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-445/DB/OB;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart de klacht gegrond en legt verweerster de maatregel van een waarschuwing op;    6.3    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; 

6.4    veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.5    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2024.      

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2024.