Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:119

Zaaknummer

24-181/A/A/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar; Uit onderzoek is gebleken dat het kantoor van verweerder en verweerder zelf (in 2020) een aantal contante betalingen heeft ontvangen van klanten waarvan twee betalingen het bedrag van € 5.000,- overstegen. Het dekenbezwaar houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze contante betalingen aan te nemen zonder dat sprake was van feiten en omstandigheden die het aannemen ervan rechtvaardigden (artikel 6.27 lid 2 Voda) en zonder overleg te plegen met de deken voorafgaand aan het aanvaarden van betalingen van € 5000, - of meer (artikel 6.27 lid 3 Voda). De raad heeft gelet op het bepaalde in 6.27 Voda een aantal uitgangspunten geformuleerd. Ten eerste: voor de interpretatie dat de overlegplicht pas zou gelden bij het ontvangen van een bedrag van meer dan € 5.000,- is geen ruimte. Uit de formulering van de bepaling blijkt zonder meer dat het gaat om bedragen vanaf ‘€ 5000,- of meer’. Eventuele twijfel hierover heeft de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch bovendien reeds bij beslissing van 20 november 2017 (ECLI:NL:TADRSHE:2017:196) weggenomen. Ten tweede: artikel 6.27 lid 2 Voda biedt aan de advocaat een zekere mate van vrijheid om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die het aanvaarden van contante betalingen rechtvaardigen. Vanwege die vrijheid is het van belang dat een advocaat zorgdraagt voor een goede vastlegging van (de resultaten van) zijn onderzoek naar die feiten en omstandigheden. Uit die vastlegging moet blijken dat een advocaat zelf onderzoek heeft gedaan naar de (on)mogelijkheid van zijn cliënt om hem giraal te betalen en dat de advocaat niet enkel is afgegaan op de mededeling van zijn cliënt dat giraal betalen niet mogelijk is. Bij twijfel of de feiten en omstandigheden een contante betaling rechtvaardigen, verdient het ook bij contante betalingen van minder dan € 5.000,- aanbeveling dat de advocaat vooraf overleg voert met de deken. Ten derde: voor de inhoudelijke invulling van de norm of feiten en omstandigheden het aanvaarden van een contante betaling rechtvaardigen, geldt dat sprake moet zijn van een feitelijke belemmering om de betaling giraal te doen. De angst van een cliënt om sporen achter te laten door een girale betaling kan bijvoorbeeld niet gelden als een legitieme reden. Gelet op deze uitgangspunten is het dekenbezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De raad heeft echter afgezien van oplegging van een maatregel. Verweerders handelen in strijd met de bepalingen van de Voda heeft plaatsgevonden in een periode waarin binnen de strafrechtadvocatuur nog veel onduidelijkheid bestond over de betekenis van artikel 6.27 Voda en de feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling door een cliënt zouden kunnen rechtvaardigen. Onder de strafrechtadvocaten heerste destijds nog een cultuur waarbij contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of minder onvoorwaardelijk werden geaccepteerd. Verder geldt dat verweerder uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij inmiddels geen contante betalingen meer accepteert. Bovendien heeft de deken verklaard dat geen twijfel bestaat over de (financiële) integriteit van verweerder. Tot slot is het tijdsverloop vanaf de start van het onderzoek van de deken naar de contante betalingen aan het kantoor van verweerder (medio 2021) tot de daadwerkelijke indiening van het dekenbezwaar (begin 2024) erg lang geweest en daarmee zeer belastend voor verweerder.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 juli 2024 in de zaak 24-181/A/A/D  naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder gemachtigde: mr. G.J. Kemper       

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij brief aan de raad van 8 maart 2024 met kenmerk 2263645, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is achter gesloten deuren behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Aanwezig waren de deken, bijgestaan door mrs. S en G, beiden lid van de raad van de orde van advocaten Amsterdam en portefeuillehouders strafrecht, en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.2    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 12 april 2024.  

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Bij brief van 30 augustus 2018 heeft de voormalig deken (hierna ook de deken) een kantoorgenoot van verweerder geadviseerd over het aannemen van contante betalingen. In dat advies is in algemene bewoordingen ook uiteengezet hoe artikel 6.27 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) moet worden geïnterpreteerd. Hoewel verweerder naar aanleiding van dit advies aanvankelijk een debat opende over dit onderwerp, heeft hij vervolgens op 24 oktober 2018 laten weten zich aan het advies te zullen houden.  2.3    In juni 2021 is landelijk een thema-onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de voor advocaten geldende regelgeving inzake het afwikkelen van het betalingsverkeer door strafrechtadvocaten. Een onderdeel van dit onderzoek betrof het accepteren van contante betalingen door strafrechtadvocaten. Landelijk zijn 46 strafrechtadvocatenkantoren geselecteerd die door de unit Financieel Toezicht Advocatuur (unit FTA) aan dit onderzoek zijn onderworpen. 2.4    Bij brief gedateerd op 10 juli 2021 (de raad begrijpt dat dit moet zijn 10 juni 2021) heeft de Unit FTA aan het kantoor van verweerder bevestigd dat het kantoor door de deken was aangewezen voor een onderzoek naar de naleving van de voor advocaten geldende regelgeving inzake het afwikkelen van het betalingsverkeer door strafrechtadvocaten. Het kantoor is in dat kader verzocht informatie aan te leveren die vervolgens zou worden besproken. De gevraagde informatie is aangeleverd, waarna er een gesprek heeft plaatsgevonden. Op 30 augustus 2021 heeft de Unit FTA aan de deken gerapporteerd over dit onderzoek.   2.5    Later dat jaar heeft een gesprek plaatsgevonden met de deken, verweerder en een kantoorgenoot van verweerder. De deken heeft vervolgens verzocht om een overzicht van financiële gegevens te verstrekken van een aantal aan het kantoor van verweerder verbonden advocaten en van verweerder zelf met betrekking tot in de jaren 2018, 2019 en 2020 behandelde dossiers waarin contante betalingen waren ontvangen. Dat overzicht is begin oktober 2021 aangeleverd. Op 6 februari 2022 is op verzoek van de deken nog nadere informatie gestuurd.  2.6    Uit het onderzoek kwam naar voren dat het kantoor van verweerder en verweerder zelf contante betalingen hebben aangenomen. Zo volgde uit het onderzoek - onder meer - dat verweerder in 2020 een aantal contante betalingen van cliënten heeft ontvangen van relevante omvang, waarvan twee betalingen het bedrag van € 5000,- overstegen.  2.7    Over de contante betalingen hebben verschillende besprekingen plaatsgevonden tussen de deken, verweerder en zijn advocaat, mr. K. Aan het einde van het onderzoek heeft de (huidige) deken tijdens een bespreking op 10 februari 2023 laten weten dat (onder meer) tegen verweerder een dekenbezwaar zou worden ingediend. 2.8    Op 8 maart 2024 heeft de deken op grond van artikel 46f van de Advocatenwet het dekenbezwaar bij de raad ingediend.  2.9    Op 12 april 2024 heeft verweerder een verweerschrift bij de raad ingediend.    

3    BEZWAAR 3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw). De deken verwijt verweerder dat hij diverse contante betalingen heeft aanvaard van zijn cliënten zonder dat er omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. In twee van die gevallen betroffen de contante betalingen bovendien een bedrag van meer dan € 5.000,- en heeft verweerder hierover niet voorafgaand, of indien dit niet mogelijk was, onverwijld na aanvaarding van het bedrag overleg gevoerd met de deken. De deken stelt dat verweerder hiermee in strijd heeft gehandeld met artikel 6:27 van de Voda en de kernwaarde (financiële) integriteit. 3.2    Ter toelichting op het dekenbezwaar heeft de deken het volgende naar voren gebracht. Onder strafrechtadvocaten (in Amsterdam) heeft lange tijd een cultuur geheerst dat alle contante betalingen van minder dan € 5.000,- onvoorwaardelijk geaccepteerd waren. Op het uitgangspunt van de Voda dat het betalingsverkeer van de advocaat giraal dient plaats te vinden heeft lang geen controle plaatsgevonden noch is dit (structureel) gehandhaafd door de Orde van Advocaten. Het hiervoor genoemde landelijk thema-onderzoek (r.o. 2.3) heeft verandering gebracht in die cultuur en veel strafrechtkantoren hebben inmiddels het beleid dat contante betalingen niet meer worden geaccepteerd.  3.3    Het bestaan van voornoemde cultuur maakte echter niet dat alle contante betalingen onder de € 5.000,- geoorloofd waren en dat advocaten zich niet aan de regelgeving dienden te houden. Daarbij komt dat binnen de cultuur verschillen bestonden en nog steeds bestaan tussen strafrechtadvocaten over de omgang met contante betalingen. Voor strafrechtadvocaten is kennelijk niet duidelijk hoe te handelen bij een contante betaling onder de € 5.000,- en wanneer een bedrag onder de € 5.000,- wel contant mag worden aanvaard. 3.4    De vergelijking van de uitkomsten van het onderzoek naar het handelen van verweerder en zijn kantoor met de resultaten van het eerder genoemde thema-onderzoek, heeft de deken doen besluiten een dekenbezwaar in te dienen tegen verweerder. Daarbij is gelet op het aantal contante betalingen dat verweerder in 2020 heeft ontvangen en de (totale) hoogte van deze bedragen, bezien in samenhang met de motivering van verweerder om deze betalingen te aanvaarden. In het jaar 2020 heeft verweerder aanzienlijke bedragen aan contante betalingen ontvangen zonder dat de feiten of omstandigheden deze contante betalingen rechtvaardigden. Twee ontvangen betalingen bedroegen bovendien meer dan € 5.000,-. Verweerder heeft in 2020 geen overleg gepleegd met de deken over deze contante betalingen. Niet vooraf, zoals lid 3 van artikel 6.27 Voda voorschrijft, en ook niet achteraf, indien overleg vooraf redelijkerwijs niet mogelijk was. Verweerder heeft pas in 2021 melding gemaakt van de reeds in 2020 ontvangen contante betalingen.  3.5    Verder heeft in de beslissing van de deken om een dekenbezwaar tegen verweerder in te dienen, meegewogen dat de deken bij brief van 30 augustus 2018 aan een kantoorgenoot van verweerder heeft geadviseerd over interpretatie van artikel 6.27 Voda, waarna verweerder op 24 oktober 2018 heeft laten weten zich aan dat advies te zullen houden. Ondanks dat verweerder derhalve bekend was met de problematiek en de regels, is hij doorgegaan met het accepteren van contante betalingen, aldus de deken.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader Artikel 6.27 van de Voda 5.1    Artikel 6.27 lid 1 Voda schrijft voor dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening slechts girale betalingen aanvaardt, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid. Lid 2 bepaalt dat een advocaat betalingen in het kader van zijn praktijkuitoefening alleen dan in contanten kan aanvaarden, indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen en met in achtneming van hetgeen is bepaald in het derde lid. Lid 3 bepaalt dat indien de advocaat in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt een of meer contante betalingen zal aanvaarden met een gezamenlijke waarde van € 5.000,- of meer, de advocaat hierover voorafgaand met de deken overleg voert. Indien voorafgaand overleg redelijkerwijs niet mogelijk is, vindt dit overleg plaats onverwijld na de aanvaarding van die betaling.  Toelichting op de Voda  5.2    In de toelichting op artikel 6.27 Voda is over de achtergrond en het doel van dit artikel het volgende bepaald. Uitgangspunt bij het betalingsverkeer van de advocaat is dat geldbewegingen giraal plaatsvinden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat advocaten betrokken raken bij criminele handelingen. 5.3    Een volledige beperking van het contante betalingsverkeer is onwenselijk en onmogelijk. In het kader van de praktijkuitoefening moet de advocaat in bepaalde gevallen contante bedragen kunnen ontvangen. Wel moeten er feiten of omstandigheden zijn die de contante bedragen rechtvaardigen, ook wanneer deze minder bedragen dan € 5.000,-. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het geval dat de cliënt geen bankrekening kan krijgen of de bank de rekening van de cliënt heeft geblokkeerd.   5.4    Artikel 6.27 lid 3 Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken bij het aanvaarden van een of meer contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of meer in een zaak of in een periode van ten hoogste een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt. Het overleg met de deken dient plaats te vinden voordat de contante betaling wordt aanvaard, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. In dat geval dient het overleg zo snel mogelijk na betaling plaats te vinden. Het overleg met de deken is bedoeld om de advocaat bewust te maken van de risico’s van het aanvaarden van contante betalingen in het kader van de voorkoming van betrokkenheid bij criminele handelingen. Het overleg creëert de mogelijkheid voor de advocaat om nogmaals te onderzoeken welke feiten en omstandigheden er zijn die een contante betaling rechtvaardigen en dit te toetsen bij de deken. De deken kan de advocaat adviseren hoe onder de specifieke omstandigheden om kan worden gegaan met de contante betaling. Het staat de advocaat vrij dit advies op te volgen.  Uitgangspunten  5.5    Op grond van voorgaand toetsingskader stelt de raad de volgende uitgangspunten vast.  5.6    Artikel 6.27 lid 3 Voda verplicht de advocaat om met de deken te overleggen bij het aanvaarden van contante betaling(en) vanaf € 5.000,- of meer. Deze bepaling biedt naar het oordeel van de raad geen ruimte voor de interpretatie dat de overlegplicht pas zou gelden bij het ontvangen van een bedrag van meer dan € 5.000,-. Uit de formulering van de bepaling blijkt zonder meer dat het gaat om bedragen vanaf ‘€ 5000,- of meer’. Eventuele twijfel hierover heeft de Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch bovendien reeds bij beslissing van 20 november 2017 (ECLI:NL:TADRSHE:2017:196) weggenomen.  5.7    Artikel 6.27 lid 2 Voda biedt aan de advocaat een zekere mate van vrijheid om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die het aanvaarden van contante betalingen rechtvaardigen. Vanwege die vrijheid is het naar het oordeel van de raad van belang dat een advocaat zorgdraagt voor een goede vastlegging van (de resultaten van) zijn onderzoek naar feiten en omstandigheden die de beslissing kunnen rechtvaardigen om van een cliënt een contante betaling te accepteren. Uit die vastlegging moet blijken dat een advocaat zelf onderzoek heeft gedaan naar de (on)mogelijkheid van zijn cliënt om hem giraal te betalen en niet enkel is afgegaan op de mededeling van zijn cliënt dat giraal betalen niet mogelijk is. Bij twijfel of de feiten en omstandigheden een contante betaling rechtvaardigen, verdient het ook bij contante betalingen van minder dan € 5.000,- aanbeveling dat de advocaat vooraf overleg voert met de deken. 5.8    Voor de inhoudelijke invulling van de norm of feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling rechtvaardigen, geldt naar het oordeel van de raad dat sprake moet zijn van een feitelijke belemmering om de betaling giraal te doen. De angst van een cliënt om sporen achter te laten door een girale betaling kan bijvoorbeeld niet gelden als een legitieme reden om een contante betaling te aanvaarden.   Beoordeling 5.9    De deken heeft de hierna volgende contante betalingen aan verweerder ten behoeve van zes cliënten aan de raad voorgelegd. Deze betalingen zijn door verweerder erkend. Ook over de beschreven feiten en omstandigheden waaronder de betaling is geaccepteerd bestaat tussen verweerder en de deken geen verschil van inzicht. De betalingen zijn gecategoriseerd naar motieven voor het accepteren van een contante betaling.  5.10    De raad zal met inachtneming van de uitgangspunten, weergegeven onder 5.5 tot en met 5.8, de betalingen beoordelen. In verband met gelegde beslagen geen girale betaling mogelijk Cliënte A 5.11    Op 17 december 2020 is € 4.900,- contant betaald ten behoeve van cliënte A. De Franse justitie had invallen gedaan en zij vreesde te worden meegetrokken in de verdenkingen tegen de familie (twee broers waaronder haar man waren verdachte in twee Franse strafzaken). Zij zocht daarom rechtsbijstand en vroeg verweerder een depot te mogen storten afkomstig van haar spaargeld. Vanwege beslagen en onderzoeken naar de rekeningen van het gezin en de familie vroeg zij om contant te mogen betalen. Dat heeft verweerder aanvaard. Dat zou verweerder nu niet meer zo doen. De nog openstaande betalingen van de broers zijn daarna ook contant geweigerd. Verweerder wacht nog op betaling hiervan. 5.12    De raad overweegt het volgende. Niet is komen vast te staan dat beslag was gelegd op de rekening van cliënte A waardoor girale betaling vanaf haar rekening feitelijk onmogelijk was. Daarmee is geen sprake van een gerechtvaardigd belang op grond waarvan verweerder de contante betaling mocht aanvaarden. Haar vrees om meegetrokken te worden in de verdenkingen tegen de familie is geen omstandigheid die als een dergelijke rechtvaardiging kan gelden. Het dekenbezwaar is in zoverre gegrond.    Cliënt B 5.13    Op 26 maart 2020 is ten behoeve van cliënt B € 4.100,- contant betaald. Verweerder heeft verklaard dat hij de contante betaling heeft aanvaard omdat cliënt B niet kon beschikken over zijn bankrekening vanwege tal van beslagen en juridische problemen. De zaak loopt nog steeds en inmiddels worden van deze cliënt geen contante betalingen meer geaccepteerd. Cliënt B heeft een gewone baan en een inkomen. 5.14    De raad overweegt het volgende. Nu uit de beschreven feiten volgt dat cliënt B vanwege beslaglegging op zijn bankrekening feitelijk niet kon beschikken over zijn bankrekening  bestond er op dat moment een gerechtvaardigd belang op grond waarvan verweerder de contante betaling mocht aanvaarden. Het dekenbezwaar is in zoverre ongegrond.  Angst voor aandacht van opsporingsautoriteiten  Cliënt C 5.15    Op 2 maart 2020 is ten behoeve van cliënt C door diens broer en schoonzus € 7.000,- contant betaald. Verweerder heeft verklaard dat de cliënt gedetineerd zat en de familie en zijn vrouw niet per bank durfden te betalen “vanwege eigen (internationale) problemen”. Het betrof een meervoudige kamer zaak waarbij cliënt C werd verdacht van verkoop van een grote partij cocaïne waarvan hij uiteindelijk is vrijgesproken. Hij is wel veroordeeld tot een relatief lage straf voor verboden wapenbezit. Er heeft geen overleg plaats gevonden met de deken. 5.16    De raad overweegt het volgende. Allereerst geldt dat vanwege de hoogte van het ontvangen bedrag overleg had moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Daarnaast bestond voor het aanvaarden van het bedrag geen rechtvaardiging. De vrees van de cliënt voor een (eigen) opsporingsonderzoek kan niet als rechtvaardiging gelden om een contante betaling te aanvaarden. De uitkomst in de strafzaak is niet relevant voor de vraag of een contante betaling aanvaardbaar is. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.  Geen bankrekening Cliënt D 5.17    In drie betalingen (€ 3.000,- op 24 januari 2020, € 900,- op 6 maart 2020 en € 1.000,- op 13 mei 2020) is in totaal € 4.900,- contant betaald ten behoeve van cliënt D. Verweerder heeft over het accepteren van deze betalingen verklaard dat deze cliënt gesignaleerd stond en daarom had gevraagd of hij het eerste deel contant mocht betalen. De contante betalingen zijn deels door verweerder en deels door diens collega’s van de administratie geaccepteerd. Later, toen de vrouw van cliënt D over een bankrekening kon beschikken, is giraal betaald. 5.18    De raad overweegt het volgende. Het enkele feit dat cliënt D gesignaleerd stond en daarom wellicht geen bankrekening wilde gebruiken, biedt geen rechtvaardiging om de contante betalingen te accepteren. Niet gebleken is dat deze cliënt feitelijk niet over een bankrekening kon beschikken. Hiermee is het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Cliënt E 5.19    In twee betalingen (van € 5.000,- op 5 februari 2020 en van € 1.000,- op 6 maart 2020) is door cliënt E, in totaal € 6.000,- contant betaald. Verweerder heeft hierover verklaard dat het een groot Pools-Turks onderzoek betrof naar betrokkenheid van de cliënt met Pools-Turkse achtergrond bij een overleveringsprocedure en een Poolse strafzaak bij internationale handel in verdovende middelen en daarbij behorende geldstromen. Het ging volgens verweerder om stevige valse beschuldigingen en Poolse rechtsstaatproblematiek. De cliënt had om die reden angst om per bank te betalen en wilde daarom alleen contant betalen. Hij had geen bankrekening in Nederland waarover hij zonder risico durfde te beschikken. Volgens verweerder was voor hem niet kenbaar uit de berichtgeving van de boekhouding dat al eerder een bedrag van € 1.000,- was betaald waardoor niet is gezien dat de grens van € 5.000,- was overschreden. Gelet hierop heeft er geen overleg met de deken plaatsgevonden. Inmiddels worden al enige tijd geen contante betalingen meer geaccepteerd, maar betaalt deze cliënt giraal via een bankrekening. 5.20    De raad overweegt het volgende. Allereerst geldt dat gelet op de hoogte van het binnen ruim één maand totaal ontvangen contante bedrag overleg had moeten plaatsvinden met de deken. Dat de contante betaling van € 1.000,- waarmee de grens van € 5.000,- werd overschreden, door de afdeling boekhouding is ontvangen zonder dat verweerder daarvan wist, verontschuldigt verweerder niet. Een dergelijke omstandigheid komt voor risico van verweerder. Bovendien geldt dat alleen al voor het aannemen van het (eerste) contante bedrag van € 5.000,- overleg had moeten plaatsvinden met de deken. Reeds hierom is het dekenbezwaar in zoverre gegrond. Daarnaast geldt dat het enkele feit dat cliënt E bang was om getraceerd te worden bij een girale betaling, niet kan gelden als een rechtvaardiging om de contante betalingen te aanvaarden. Niet is gebleken dat cliënt E feitelijk niet in staat was giraal te betalen. Het dekenbezwaar is ook in zoverre gegrond.  Cliënt F 5.21    Op 10 september 2020 is € 3.000,- contant ontvangen ten behoeve van cliënt F. Verweerder heeft hierover verklaard dat de cliënt gedetineerd was en niet kon beschikken over een bankrekening. Het bedrag is betaald door de broer van de cliënt. Tegen deze broer liep een groot onderzoek en hij was bang om aan zijn broer (cliënt F) te worden gekoppeld. Gelet op de spoed (cliënt F had op korte termijn rechtsbijstand nodig) en het niet al te grote bedrag vergeleken met de omvang van de zaak (witwasverdenking en verboden wapenbezit) is het bedrag contant geaccepteerd. Nu zou dat niet meer op deze manier worden geaccepteerd, aldus verweerder. De zaak loopt nog en toekomstige betalingen zullen per bankrekening worden verricht. 5.22    De raad overweegt het volgende. De genoemde feiten en omstandigheden zijn geen rechtvaardiging voor het aanvaarden van de contante betaling. Niet gebleken is dat de broer van cliënt F feitelijk niet in staat was om het bedrag giraal te betalen. Zijn angst om aan zijn broer gelinkt te worden kan niet gelden als rechtvaardiging voor het aanvaarden van een contante betaling. Datzelfde geldt ook voor de spoedeisendheid van de zaak. Een spoedbetaling is immers ook giraal mogelijk. Het dekenbezwaar is in zoverre gegrond. Conclusie   5.23    De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet door (ten behoeve) van de cliënten A, C, D, E en F contante betalingen te aanvaarden zonder dat de feiten of omstandigheden deze contante betalingen rechtvaardigden. Daarnaast heeft verweerder van cliënten C en E meer dan € 5.000,- aan contante betalingen aanvaard zonder hierover met de deken overleg te voeren. De raad stelt vast dat verweerders handelen hiermee in strijd is geweest met artikel 6:27 leden 2 en 3 Voda).    6    MAATREGEL 6.1    Hoewel de raad het dekenbezwaar op één onderdeel na gegrond verklaart, ziet de raad af van oplegging van een maatregel en daarmee eveneens van een kostenveroordeling. De raad acht hiervoor de volgende redenen relevant. Verweerders handelen in strijd met de bepalingen van de Voda heeft plaatsgevonden in een periode (het jaar 2020) waarin binnen de strafrechtadvocatuur nog veel onduidelijkheid bestond over de betekenis van artikel 6.27 Voda en de feiten en omstandigheden die het aanvaarden van een contante betaling door een cliënt zouden kunnen rechtvaardigen. Onder de strafrechtadvocaten bestond destijds nog een cultuur waarbij contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of minder onvoorwaardelijk werden geaccepteerd. Verder geldt dat verweerder uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij inmiddels een 0-lijn hanteert en in het geheel geen contante betalingen meer accepteert. Bovendien heeft de deken ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat geen enkele twijfel bestaat over de (financiële) integriteit van verweerder. Tot slot is het tijdsverloop vanaf de start van het onderzoek van de deken naar de contante betalingen aan het kantoor van verweerder (medio 2021) tot de daadwerkelijke indiening van het dekenbezwaar (begin 2024) erg lang geweest en daarmee zeer belastend voor verweerder.  

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart het dekenbezwaar gegrond voor zover het betrekking heeft op het ontvangen van contante betalingen (ten behoeve) van de cliënten A, C, D, E en F;

-    verklaart het dekenbezwaar ongegrond voor zover het betrekking heeft op het ontvangen van de contante betaling ten behoeve van cliënt B;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, voorzitter, mrs. M. Bootsma, M. Kemmers, K.C. van Hoogmoed en P.F.P. Nabben leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 8 juli 2024