Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:189

Zaaknummer

24-238/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Verweerder heeft in zijn stukken een bestuurslid van een vereniging analfabeet genoemd. Die kwalificatie, en hetgeen daarbij verder is vermeld, is naar het oordeel van de raad volstrekt onnodig nu dit niets toevoegt aan de zaak als zodanig en de raad kan zich goed voorstellen dat de gekozen bewoordingen als grievend zijn ervaren. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij de-escalerend optreedt en algemene fatsoensnormen in acht neemt. Klachtonderdeel gegrond. Maatregel: waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 augustus 2024 in de zaak 24-238/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over

verweerder 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 

1.2    Op 29 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2248552/MK/SD van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2024. Namens klaagster was het bestuurslid de heer M. (secretaris) aanwezig. Verweerder was in persoon aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 12 april 2024

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en het verhandelde op de zitting, uit van de volgende feiten.

2.1    De Marokkaans-Islamitische vereniging El M (hierna ook aangeduid als: de vereniging en/of klaagster) is gevestigd in een moskee/verenigingsgebouw in [plaats]. Aan een lid van de vereniging is door het bestuur verboden het betreffende gebouw gedurende een periode van een jaar te betreden (een pandverbod). Dit betreffende lid is het niet eens met dit pandverbod en heeft zich daarom tot verweerder gewend.

2.2    Verweerder heeft op 22 juni 2023 namens zijn cliënt aan het bestuur van de vereniging per e-mail een brief doen toekomen. In die brief stelt verweerder dat zijn cliënt ten onrechte een pandverbod is opgelegd. Het bestuur wordt verzocht om binnen een werkdag schriftelijk te bevestigen dat het pandverbod wordt ingetrokken en dat de cliënt van verweerder weer normaal toegang krijgt tot het pand, en om binnen diezelfde termijn een actuele ledenlijst van de vereniging aan verweerder toe te zenden. Verder wordt in de brief gemeld dat zo het bestuur aan dit verzoek geen gevolg geeft, er rekening mee gehouden dient te worden dat de vereniging zonder nadere aankondiging in rechte zal worden betrokken. In dat geval is de cliënt van verweerder genoopt om een kort geding tegen de vereniging aan te spannen. Als bijlage bij de brief is de kort-geding dagvaarding meegezonden. 

2.3    Op 23 juni 2023 is namens het bestuur van de vereniging via e-mail aan verweerder geantwoord dat zij de e-mail met ontvangen documenten hebben doorgestuurd naar haar advocaat, dat het bestuur de volgende week een afspraak met de advocaat heeft en dat daarna inhoudelijk zal worden gereageerd op de e-mail van verweerder. 

2.4    Op 23 juni 2023 heeft verweerder bij de rechtbank Midden-Nederland een datum voor het kort geding gevraagd.

2.5    Op 26 juni 2023 heeft de griffie van de rechtbank Midden-Nederland aan verweerder bericht dat een kort geding is bepaald op 10 juli 2023 om 15.00 uur in Utrecht. 

2.6    Op 28 juni 2023 heeft verweerder via e-mail aan het bestuur van de vereniging bericht dat hij tot nu toe nog niets van de advocaat van de vereniging heeft vernomen. Verder meldt verweerder dat de deurwaarder op 26 juni jl. de kort-geding dagvaarding heeft uitgebracht en in een gesloten envelop heeft achtergelaten. Als bijlage is een afschrift van de uitgebrachte dagvaarding met zes producties meegezonden. 

2.7    Op 2 juli 2023 heeft de advocaat van de vereniging aan de voorzieningenrechter een e-mail gezonden waarin hij namens zijn cliënt bezwaar maakt tegen de gang van zaken. 

2.8    Op 3 juli 2023 heeft verweerder een reactie daarop gezonden aan de voorzieningenrechter.

2.9    Op 6 juli 2023 heeft de advocaat van de vereniging een vordering in reconventie ingesteld.

2.10    Op 7 juli 2023 heeft de vereniging bij de deken een klacht tegen verweerder ingediend.

2.11    De mondelinge behandeling in kort-geding heeft op 10 juli 2023 plaatsgevonden ten overstaan van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De voorzieningenrechter heeft direct mondeling uitspraak gedaan, welke uitspaak is vastgelegd in het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal. Kort gezegd heeft de voorzieningenrechter (in conventie) de vereniging veroordeeld om het pandverbod met onmiddellijke ingang op te heffen en opgeheven te houden en om de cliënt van verweerder ongehinderd toegang te geven tot het verenigingsgebouw (moskee) en om de cliënt van verweerder binnen twee weken inzage te geven in de ledenlijst. 

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich niet voldoende te hebben ingespannen om een minnelijke oplossing tussen partijen proberen te realiseren:  Klaagster stelt dat haar onvoldoende tijd (slechts 24 uur) was gegund om op de brief van 22 juni 2023 houdende een sommatie te reageren. Het bestuur heeft de ontvangen stukken op 23 juni 2023 doorgestuurd naar de advocaat van de vereniging. Die advocaat verwees het bestuur echter naar een andere advocaat. Met deze nieuwe advocaat heeft het bestuur op 23 juni 2023 contact gehad om een inhoudelijke afspraak te plannen. Op 26 juni 2023 ontving het bestuur al de kort-geding dagvaarding van de deurwaarder, terwijl het bestuur bestaat uit niet-professionele vrijwilligers. Bovendien was het kort voor de vakantieperiode. Verweerder heeft ook niet op de advocaat van de vereniging gereageerd toen deze tot tweemaal vroeg of verweerder het betreffende lid bijstond.

b)    zich onnodig grievend te hebben uitgelaten jegens de wederpartij (de bestuursleden van de vereniging): In de concept-dagvaarding stonden termen als ‘paladijnen van de voorzitter’ en ‘volledig naar zijn pijpen dansen’. Ook staat daar dat iemand in het bestuur niet zou kunnen lezen of schrijven en geen Nederlands zou kunnen spreken en geen enkele kwaliteit zou hebben om van enig nut te zijn in het bestuur of voor de vereniging. De vice-penningmeester is echter geen analfabeet. De leden hebben hem geïnstalleerd en hebben vertrouwen in hem. Door hem analfabeet te noemen is verweerder ook naar de leden toe minachtend. In het antwoord op de klacht ziet klaagster wederom verwijten en uitlatingen richting het bestuur.

3.2    Bij repliek heeft klaagster de klacht uitgebreid. Verweerder heeft op 4 oktober 2023 een e-mail gezonden aan klaagster. Deze e-mail had verweerder niet aan klaagster moeten sturen maar aan de advocaat van klaagster. Ook had verweerder in die e-mail moeten aangeven welke andere leden van de vereniging hij bijstond. Verder staan in de e-mail wederom verwijten richting het bestuur; dat het bestuur incompetent is en de boel zou oplichten. Ook worden de leden door verweerder in diskrediet gebracht.     

3.3    Ter zitting is de klacht namens klaagster nader toegelicht.

 

4    VERWEER  Verweerder heeft tegen de klacht en latere uitbreiding daarvan verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Maatstaf 

5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.  Klachtonderdeel a): onvoldoende ingespannen voor een minnelijke oplossing

5.2    Dit klachtonderdeel ziet op de reactietermijn die klaagster van verweerder kreeg in de e-mail van 22 juni 2023. De raad overweegt dat deze e-mail/brief het gevolg is van het aan een van de leden opgelegde pandverbod. Dit pandverbod is het betreffende lid opgelegd middels een goed gemotiveerde brief van de zijde van het bestuur van de vereniging. Het betreffende lid wordt per direct en heel stellig een pandverbod opgelegd, waarmee het betreffende lid het bidden in de moskee per direct onmogelijk is gemaakt. Dat er van de zijde van het betreffende lid dan (via zijn advocaat) een reactie komt waar op korte termijn op geacteerd dient te worden zou klaagster dan ook niet mogen verbazen. De raad is van oordeel dat het belang van zijn cliënt vorderde dat verweerder een reactie op korte termijn van klaagster verwachtte. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b): grievende uitlatingen 

5.3    Het tweede klachtonderdeel ziet op de bewoordingen die verweerder in diverse stukken heeft gebruikt. Meer specifiek richt dit klachtonderdeel zich erop dat de vice-penningsmeester is omschreven als analfabeet. 

5.4    Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan de advocaat van een wederpartij een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.5    In zijn verweer heeft verweerder aangegeven dat het een feit is dat de vice-penningmeester analfabeet is en geen of althans zeer slecht Nederlands spreekt. Los van het antwoord op de vraag of iemand die de een andere taal slecht beheerst een analfabeet is heeft verweerder de raad niet duidelijk kunnen maken wat de toegevoegde waarde in de betreffende zaak is van het kwalificeren van de vice-penningmeester als analfabeet. Uit de bewoordingen in de stukken leest de raad dat deze kwalificatie door verweerder is gegeven en niet dat hij, zoals hij ter zitting betoogde, de mening van zijn cliënt weergaf. Zo heeft ook klaagster die stukken niet gelezen. In de stukken staat bijvoorbeeld geen bewoordingen als ‘mijn cliënt is van mening dat….’ of bewoordingen van gelijke strekking. De kwalificatie analfabeet en hetgeen daarbij verder is vermeld is naar het oordeel van de raad volstrekt onnodig nu dit niets toevoegt aan de zaak als zodanig en de raad kan zich goed voorstellen dat de gekozen bewoordingen als grievend zijn ervaren. Van een advocaat mag ook worden verwacht dat hij de-escalerend optreedt en algemene fatsoensnormen in acht neemt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en heeft daarmee klachtwaardig gehandeld. Dit klacht onderdeel slaagt.  uitbreiding klacht: klaagster rechtstreeks benaderd in plaats van haar advocaat

5.6    Gedragsregel 25 ziet op het rechtstreeks benaderen van de wederpartij. Deze regel stelt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet wordt bijgestaan door een advocaat, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat. Indien de advocaat echter een aanzegging met rechtsgevolg doet mag hij deze rechtstreeks aan een partij zenden, mits deze gelijktijdig ook aan de advocaat wordt gezonden. Deze uitzondering geldt echter niet als de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden. 

5.7    Niet ter discussie staat dat verweerder de e-mail van 4 oktober 2023 aan klaagster heeft gezonden. In zijn verweer heeft verweerder aangevoerd dat het bericht ook aan de advocaat van klaagster is gezonden en door die advocaat ontvangen, hetgeen door klaagster ook is erkend. Niet duidelijk is echter of het bericht gelijktijdig aan klaagster en haar advocaat is gezonden. Uit het betreffende e-mailbericht van 4 oktober 2023 blijkt dit niet. De raad is van oordeel dat van een behoorlijk handelende advocaat mag worden verwacht dat hij in het bericht aan een partij ook duidelijk vermeldt dat het betreffende bericht ook aan diens advocaat is gezonden. 

5.8    Verder is door verweerder aangevoerd dat dit e-mailbericht niet de zaak tussen klaagster en zijn cliënt betrof, maar een nieuwe zaak met andere cliënten. Dat moge in de kern zo zijn, maar het ging daarbij geenszins om een nieuw geschil. In die nieuwe zaak trad verweerder op voor andere leden van de vereniging van wie ook het lidmaatschap werd opgezegd. Ook die zaak ging over de mate van democratie binnen de vereniging. Dus wellicht was het wel een nieuwe zaak, maar nog steeds hetzelfde geschil.  

5.9    Gelet op het feit dat niet duidelijk is geworden dat verweerder de betreffende e-mail ook gelijktijdig via e-mail of anderszins aan de advocaat van klaagster heeft gezonden, maar dat de advocaat van klaagster het betreffende bericht wel heeft ontvangen en dit ook met klaagster heeft besproken en het formeel een andere zaak betrof, is de raad van oordeel dat verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel niet klachtwaardig heeft gehandeld. 

 

6    MAATREGEL 

6.1    Nu de raad klachtonderdeel b) gegrond verklaard, dient de vraag zich aan of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke. 

6.2    Daarbij neemt de raad mede in overweging of en wanneer aan verweerder al eerder een maatregel is opgelegd en of het klachtwaardig handelen een kernwaarde betreft. Dat laatste is niet het geval, maar de raad is niettemin oordeel dat aan verweerder een maatregel zal worden opgelegd nu zijn handelen ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel een behoorlijk advocaat niet betaamt. In dit geval is de maatregel van waarschuwing passend en geboden.    

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a)    € 50,- aan forfaitaire reiskosten van (de vertegenwoordiger van) klaagster, b)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-238/AL/MN.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdeel b. gegrond; -    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond; -    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mr. E.M.G. Pouls en mr. M. Lont, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.

 

Griffier    Voorzitter

 

 

Verzonden op : 12 augustus 2024