Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:200

Zaaknummer

230295

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over onjuiste en onnodige mededelingen in een verweerschrift ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.    

Uitspraak

Beslissing van 12 juli 2024 in de zaak 230295 naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1    INLEIDING

 

1.1    Het gaat om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij over onjuiste en onnodig grievende uitlatingen in een verweerschrift. Het hof verklaart de klacht evenals de raad ongegrond. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

 

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline 2.1    De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-039/AL/NN) een beslissing gegeven op 25 september 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:249 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline 2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 17 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift; -    de e-mail van klager van 5 december 2023.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 mei 2024. Daar is verweerder verschenen. Klager was zonder bericht afwezig. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    De zoon van klager (hierna: de zoon) heeft in het kader van een jeugdreclasseringsmaatregel een hulpverleningstraject gevolgd. Jeugdbescherming Noord heeft de hulpverlening uitbesteed aan ‘Dichtbij’, die vervolgens de organisatie ‘Traject 58’ heeft ingeschakeld. Het hulpverleningstraject van de zoon bij Traject 58 is afgerond, nadat deze meerderjarig werd. 3.3     Bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen heeft klager op 20 december 2021 een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het verkrijgen van “een (digitale) kopie van alle gegevens/informatie/communicatie van/over/met [klager]”, zulks op straffe van een dwangsom. Het verzoek was onder meer gericht tegen Traject 58, voor wie verweerder in deze procedure als advocaat optrad. Klager stelde dat hij op grond van artikel 15 lid 3 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) recht had op afschriften van alle informatie betreffende hem zelf en dat de verweersters bleven weigeren een compleet overzicht aan hem over te leggen. Bij beschikking van 11 juli 2022 heeft de rechtbank de verzoeken van klager afgewezen. 3.4    Op 22 juli 2022 heeft de klachtencommissie van Dichtbij een verzoek om informatie en vooraankondiging van een klacht ontvangen van de zoon over het niet volledig afgeven van het van de zoon opgemaakte dossier. De zoon heeft klager voor het voeren van de procedure gemachtigd.  Verweerder heeft ook in de klachtenprocedure opgetreden als advocaat voor Traject 58 en een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift schrijft verweerder onder meer: “Op de achtergrond speelt een complexe echtscheiding waar de ouders van [de zoon] in verwikkeld zijn, waarbij reeds zoveel schade berokkend is aan betrokken gezinsleden en waarbij kinderen in het strijdgeweld hun basale gevoel van veiligheid verliezen. Het is bekend dat dergelijke complexe scheidingen niet alleen ernstige schade opleveren aan de (ex)partner, maar ook dat het de jeugdigen (de kinderen) ernstig treft. Als een scheiding conflictueus verloopt (‘vechtscheiding’) zijn de gevolgen voor een jeugdige ernstig, hetgeen zich kan uiten in meerdere specifieke negatieve gevolgen waaronder stress, gehechtheidsproblemen, loyaliteitsconflicten, het niet meer willen zien van een van de ouders en ‘parentificatie’. In de wet wordt dit ‘ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind’ benoemd. Oftewel, het is te beschouwen als een vorm van kindermishandeling. Andere gezinsleden zijn in het onderhavige geval niet bij machte om voldoende tegenwicht te bieden aan de onaflatende stroom van psychologisch geweld dat vanuit [klager] komt.” en “In november 2019 is [de zoon] via Traject 58 ‘uit zijn context gehaald’ en naar Frankrijk geplaatst waar hij, tezamen met andere jongeren, intensief begeleid kon worden, vrij van invloeden uit zijn eigen context. De aanleiding was niet alleen het feit dat hij in aanraking met justitie was gekomen (…), maar ook dat een ander hulpverleningstraject was doorlopen, waarbij de samenwerking tussen hulpverleners en [klager] zodanig moeizaam verliep dat hulpverleners zich terugtrokken en de houding van [klager] de hulp aan zijn zoon (…) ernstig bemoeilijkte.” 3.5    In het verweerschrift is ook de navolgende passage opgenomen met betrekking tot specifiek opgevraagde informatie: “Deze informatie is niet, althans grotendeels niet met [de zoon] gedeeld, zodat het zeer bevreemdt dat [de zoon] hier naar vraagt. (…) Deze klacht en het opvragen van dossierinformatie heeft overigens nadrukkelijk de schijn louter in [klagers] eigen belang en door hemzelf georkestreerd te zijn. Dit wordt des te meer bevestigd door de mail van [klager] van 15 augustus 2022 (…), waarin hij het ook heeft over een voorgelezen brief, maar die gaat niet over [de zoon] maar over [klager] en zit dus niet in het dossier van [de zoon]. Deze brief was bedoeld voor een zitting en gericht aan [klager] vanuit de heer (…) van Traject 58, nadat de eerste de laatste een doodsbedreiging had gegeven.”  Deze passage verwijst naar een brief van een medewerker van Traject 58 van 22 augustus 2021, waarin onder meer het volgende staat: “Beste [klager], geachte voorzitter en andere aanwezigen, Ik heb besloten om niet naar de hoorzitting te komen.  Tot deze beslissing ben ik gekomen omdat ik een grens wil stellen.  [Klager], je hebt enkele weken geleden in het bijzijn van je zoon én van een collega van mij een doodswens uitgesproken over mij. Ook al voel ik mij niet bedreigt, gaat mij dit echt te ver. Mede omdat ik mij niet bedreigt voel heb ik overwogen om het ‘professioneel’ op te pakken om ook dit van jou te nemen na alles wat wij in het afgelopen jaar van jou hebben moeten aanhoren (tientallen mails en nog meer appjes met verwensingen, scheldwoorden, diskwalificaties, dreigingen en beschuldigingen) om maar proberen in contact te blijven en openingen daartoe te zoeken in het belang van het traject van je zoon en het contact tussen jou en je zoon. Echter, als ik kijk welk een impact deze uitspraak heeft op collega’s én gezinsleden van mij, dan kan ik niet anders dan deze beslissing nemen uit respect voor hen. (…)”

3.6    De klachtencommissie heeft haar visie gegeven op 14 november 2022. De commissie schrijft onder meer: “Zowel bij (…) Dichtbij als bij [Jeugdbescherming] lopen nu klachtzaken. Toevallig is de klachtencommissie van [Jeugdbescherming] ook de klachtencommissie van (…) Dichtbij. Beide procedures zijn gestart met als initiële belangrijkste klacht dat aan [de zoon] niet het volledige dossier is afgegeven.  (…) De inhoud van de door [klager] ingezonden e-mailberichten doen de commissie vermoeden dat [klager] de eerder door hem ingezette procedures voortzet onder de naam van [de zoon]. Het belang van [de zoon] komt immers na de indiening van de klacht in de door [klager] ingezonden stukken niet meer aan de orde. Bovendien verwijst [klager] in zijn berichten ook steeds naar de eerder door hem gevoerde procedures.  De commissie hecht groot belang aan het horen van klagers. Het plannen van een hoorzitting heeft derhalve steeds vooropgestaan ondanks de vele ongefundeerde en niet onderbouwde aantijgingen richting (leden van) de commissie en de stortvloed aan mails met steeds andere klachten, verzoeken of opdrachten van [klager]. Geprobeerd is met een schaarse maar duidelijke berichtgeving richting [klager] de procedure te stroomlijnen.  Elk bericht van de commissie leidde echter tot nieuwe mails, vragen, opmerkingen en aantijgingen.  Klager heeft diverse keren geklaagd over de secretaris. (…) Hij kan zich blijkbaar niet neerleggen bij de uitspraak (of welke beslissing dan ook) en verzoekt (net als in de vorige procedures) om herziening. (…) Terwijl de commissie de werkzaamheden heeft neergelegd in verband met een tegen de commissie (…) ingediende klacht blijft [klager] mails sturen, zijn klachten aanvullen (…).  (..) Inmiddels is de situatie voor de klachtencommissie onwerkbaar geworden. De voorzitter heeft aan het begin van de procedure gevraagd de klachten aan te duiden en te beperken om een inhoudelijk verweer mogelijk te maken. Desondanks is de stortvloed aan mails met klachten en opmerkingen over van alles en nog wat niet gestopt. Het is volstrekt onduidelijk welk belang van [de zoon] in het geding is. De commissie heeft geen contact met [de zoon]. [Klager] geeft aan dat alle correspondentie via hem verloopt en dat [de zoon] niet benaderd mag worden.  (…) Niet alleen de grote hoeveelheid e-mailberichten, maar juist ook de aard, de inhoud, de ernst en de stelselmatigheid ervan in combinatie met het doorlopend uitgesproken wantrouwen en schofferen van de commissie maakt dat voor de commissie een onwerkbare situatie is ontstaan. Onder deze door [klager] gecreëerde omstandigheden kan de commissie niet aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomen. (…)”

 

4    KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in zijn verweerschrift in de (zorg)klachtprocedure onjuistheden te vermelden en klager te beledigen en forse beschuldigingen te uiten.

 

5    BEOORDELING RAAD

 

5.1    De raad heeft overwogen dat verweerder bij de vermelding in zijn verweerschrift, dat sprake is van een vechtscheiding, mocht afgaan op de juistheid van deze door zijn (professionele) cliënt aan hem verschafte kwalificatie. Verweerder was niet gehouden om de juistheid daarvan (verder) te verifiëren, temeer omdat de term vechtscheiding ook in de onderliggende schriftelijke stukken in de procedure bij de klachtencommissie is gebruikt. Het stond verweerder ook vrij om te schrijven dat de samenwerking tussen klager en de hulpverleners moeizaam verliep, omdat verweerder ook daarbij mocht afgaan op de juistheid ervan. Niet is gebleken dat verweerder daarmee feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Voor wat betreft de andere door klager genoemde bewoordingen (‘kindermishandeling’ en ‘onaflatende stroom van psychologisch geweld’) heeft de raad overwogen dat verweerder beter andere, minder stevige en grievende bewoordingen, had kunnen gebruiken. Het gebruik van deze woorden was niet noodzakelijk voor zijn gevoerde verweer en deze kwalificaties komen bovendien niet in de onderliggende stukken voor. Desondanks acht de raad is het gebruik van deze woorden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De gekozen bewoordingen zijn ongelukkig, maar verweerder heeft in zijn verweerschrift wel beschreven (met verwijzing naar onderliggende stukken) hoe hij tot die kwalificaties is gekomen. Ook heeft verweerder erkend dat deze bewoordingen tegen de grens of wellicht over de grens zijn, hiervoor zijn excuses aan klager aangeboden en voorgesteld  - op dat moment was de procedure bij de klachtencommissie nog niet afgerond - om de betreffende passage uit het verweerschrift bij de klachtencommissie aan te passen. 

 

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

 

Beroepsgronden klager 6.1    Voor zover klager beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten door de raad, heeft hij geen belang meer bij bespreking daarvan, nu het hof de feiten zelfstandig opnieuw heeft vastgesteld. 

6.2    Klager heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de formulering van de klacht door de raad. Hij betwist dat hij daarmee ter zitting van de raad akkoord is gegaan, zoals dat in het proces-verbaal is vermeld.

6.3    Klager heeft verder tegen de overwegingen van de raad de volgende beroepsgronden aangevoerd: 1.    Er is geen sprake van een vechtscheiding. Die is geëindigd in juni 2018. Verweerder verklaart dat de vechtscheiding tot op de dag van vandaag aan de gang is. Uit geen enkel onderliggend stuk blijkt dat klager is verwikkeld in een vechtscheiding, toch staat dit in het verweer. De raad heeft het door klager aangeleverde bewijs dat geen sprake is van een vechtscheiding ten onrechte buiten beschouwing gelaten.  2.    Verweerder heeft niet alleen verklaard dat de samenwerking moeizaam verliep, verweerder heeft verklaard dat in voorgaande trajecten meerdere hulpverleners de samenwerking hebben beëindigd in verband met het gedrag van klager. Dit is aantoonbaar onjuist en blijkt uit schriftelijke verklaringen van alle betrokken instanties. Verweerder is hiervan op de hoogte sinds de procedure bij de rechtbank. Het is een ongefundeerde beschuldiging, waarvan bronvermelding ontbreekt. Het is pure laster, met als doel om klager te beschadigen. Ter zitting bij de raad heeft verweerder bevestigd dat het om medewerkers van Traject58 gaat, niet in een voorgaand traject. Verweerder heeft daarmee bevestigd dat het een onjuiste beschuldiging was.  3.    Excuses voor gekozen bewoordingen zijn niet geaccepteerd want er is geen enkel onderliggend stuk dat aantoont dat er sprake is van een vechtscheiding of welke andere beschuldiging dan ook door verweerder. De raad verwijst naar een niet bestaande verwijzing naar onderliggende stukken. De raad spreekt wel over verweerders excuses, maar niet over de gelegenheid die klager aan verweerder heeft geboden om zijn onjuiste beschuldigingen in te trekken.  4.    Ten onrechte is de beschuldiging van het doen van een doodsbedreiging door klager onbesproken gebleven door de raad. De beschuldiging is niet onderbouwd en het enige bewijs duidt op de onjuistheid van de beschuldiging. De cliënt van verweerder heeft namelijk letterlijk gezegd zich niet bedreigd te hebben gevoeld.  5.    De raad heeft alleen geoordeeld op basis van de brief van de deken, die vol staat met onjuistheden. Anders konden er in de beslissing van de raad onmogelijk zo veel feitelijk aantoonbare onjuistheden staan. 

Verweer  6.4    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar nodig bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

 

7    BEOORDELING HOF

 

Maatstaf 7.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtomschrijving 7.2    Het hof ziet geen reden om van een andere klachtomschrijving uit te gaan dan de raad heeft gedaan. Deze klachtomschrijving is klager ter zitting van de raad voorgehouden. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt immers dat klager heeft verklaard dat de klacht op een juiste wijze is vermeld in de aanbiedingsbrief van de deken. In hoger beroep heeft klager betwist deze verklaring te hebben gedaan. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. Klager geeft ook in hoger beroep niet aan wat onjuist is aan de klachtomschrijving van de raad. Voor zover klager meent dat de door hem gegeven voorbeelden in de klachtomschrijving thuishoren, is dat niet het geval. Deze worden bij de beoordeling van de klacht besproken. 

Overwegingen hof 7.3    De beroepsgronden 1 tot en met 4 betreffen de door verweerder gehanteerde bewoordingen in het verweerschrift in de (zorg)klachtprocedure. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet buiten de hem toekomende vrijheid is getreden bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte en het verwoorden van het standpunt van zijn cliënte. In het bijzonder heeft verweerder daarmee de belangen van klager niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Deze beroepsgronden falen dan ook. Het hof licht dat hierna toe. 

7.4    Verweerder heeft een complexe echtscheiding beschreven, die conflictueus is verlopen (zie 3.4 hiervoor). In het dagelijks taalgebruik heet een dergelijke echtscheiding inmiddels al vele jaren een vechtscheiding. Het is een kwalificatie die verweerder mocht gebruiken, te meer nu klager zelf erkent dat sprake is geweest van een vechtscheiding. Anders dan klager in beroepsgrond 1 stelt, is in de beschrijving door verweerder overigens niet te lezen dat die vechtscheiding nog (steeds) zou voortduren. Het hof acht de kwalificatie kindermishandeling in de beschreven context van de (mogelijke) gevolgen van een vechtscheiding voor een kind evenmin ontoelaatbaar. Het hof volgt voorts de raad in zijn overwegingen betreffende de bewoordingen “onaflatende stroom van psychologisch geweld”. Het hof voegt daar nog aan toe dat verweerder in zijn verweer tegen de klacht wel degelijk onderbouwd heeft aangegeven (met verwijzing naar door klager zelf gebruikte krachttermen) hoe hij tot die kwalificatie is gekomen. 

7.5    Dat de samenwerking tussen klager en de hulpverleners van de zoon moeizaam is verlopen, heeft verweerder mogen stellen in zijn verweerschrift. Hij mocht daarbij afgaan op de informatie van zijn cliënte en de juistheid van die informatie wordt bovendien door meerdere documenten in het onderhavige klachtdossier bevestigd. Het hof kan niet vaststellen of de door verweerder gebruikte informatie dat “meerdere hulpverleners de samenwerking hebben beëindigd in verband met het gedrag van klager” niet juist was en evenmin of verweerder dit wist of had moeten weten. 

7.6    De raad heeft inderdaad geen overweging gewijd aan de door klager genoemde passage uit het verweerschrift, waarin melding wordt gemaakt van een doodsbedreiging door klager. In zoverre wordt de beroepsgrond 4 van klager terecht voorgesteld. Het hof heeft zowel die passage als de brief van 22 augustus 2021, waarnaar in die passage verwezen wordt, hiervoor in overweging 3.5 geciteerd. Het hof is van oordeel dat het verweerder, gelet op de inhoud van de eveneens geciteerde brief, vrij stond om in zijn verweer melding te maken van deze bedreiging. Uit die brief blijkt immers – anders dan klager aanvoert – niet dat die bedreiging niet heeft plaatsgevonden. Dat de betreffende medewerker zich kennelijk niet bedreigd heeft gevoeld doet daaraan niets af. Beroepsgrond 4 faalt daarom voor het overige. 

7.7    Beroepsgrond 5 faalt reeds om de enkele reden dat klager nalaat om aan te geven welke de ‘feitelijk aantoonbare onjuistheden’ in de beslissing van de raad zijn, die hiermee worden bedoeld. Het hof ziet geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. 

Slotsom 7.8    De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. 

 

8    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

bekrachtigt de beslissing van 25 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-039/AL/NN.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.E.M. Röttgering en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.     griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 12 juli 2024.