Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:98

Zaaknummer

24-138/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De klacht over schending van gedragsregel 15 is ongegrond. Beide partijen, klager en de heer Van O, hadden tegen het optreden van verweerster voor zowel klager als de heer Van O kortom geen bezwaar. Mede gelet op het feit dat klager desgevraagd ter zitting van de raad heeft verklaard dat hij met verweerster geen vertrouwelijke informatie heeft uitgewisseld is de raad van oordeel dat van handelen in strijd met gedragsregel 15 geen sprake is. De klacht over schending van gedragsregel 25 is wel gegrond. Vast staat dat verweerster klager bij e-mail van 23 december 2022 heeft gevraagd of hij bereid was om de appelprocedure in te trekken. Naar verweerster wist, werd klager in die procedure bijgestaan door een advocaat, mr. O. Door klager hierover rechtstreeks en zonder tussenkomst van mr. O aan te schrijven, heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 25. De klacht over het niet uitvoeren van de opdracht is ook gegrond. Door eerst één dag voor de roldatum aan klager kenbaar te maken dat verweerster niet (verder) voor klager zou optreden heeft zij naar het oordeel van de raad onzorgvuldig jegens klager en in strijd met het bepaalde in gedragsregel 14 lid 3 gehandeld. Dat er (nog) geen sprake was van een door klager ondertekende opdrachtbevestiging doet aan het voorgaande niet af. Verweerster kan zich evenmin met een beroep op de van haar cliënt, de heer Van O, verkregen opdracht, om (toch) niet ook voor klager op te treden, aan haar eigen verantwoordelijkheid, om haar eerdere toezegging aan klager gestand te doen, onttrekken. Voor het overige is de klacht ongegrond. Ter zake de gegrond bevonden klachtonderdelen legt de raad een waarschuwing op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 22 juli 2024

in de zaak 24-138/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 16 januari 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2    Op 26 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|010K van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Verschenen zijn klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.  

2   FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Tussen de heer Van O en mevrouw B-Van O, broer en zus, is sprake van een langlopend conflict over de nalatenschap van hun moeder, wijlen mevrouw Van O-P. Klager is vereffenaar in die nalatenschap.

2.3    Verweerster heeft de heer Van O onder meer bijgestaan in een tussen klager en de heer Van O aanhangige appelprocedure. Klager werd in die procedure bijgestaan door mr. O.

2.4    Op 22 november 2022 heeft mevrouw B - Van O een dagvaarding doen uitbrengen aan klager en de heer Van O. Bij e-mail van 29 november 2022 heeft klager aan verweerster gevraagd om met haar cliënt, de heer Van O, te bespreken of deze bereid was een bedrag van € 15.000,-- beschikbaar te stellen, opdat klager zich in de procedure zou kunnen stellen. 

2.5    Verweerster heeft zich bij B2-formulier van 30 november 2022 namens de heer Van O bij de rechtbank gesteld. 

2.5    Bij e-mail van 15 december 2022 heeft verweerster klager bericht dat de heer Van O niet in de positie was om € 15.000,-- beschikbaar te stellen en dat hij voorstelde om een en ander praktisch op te lossen in die zin dat verweerster naast de belangen van de heer Van O ook de belangen van klager zou gaan behartigen in de procedure, welke belangen parallel lopen.

2.6    Bij e-mail van 16 december 2022 heeft klager positief op het voorstel gereageerd en aan verweerster gevraagd om het verstek zo snel mogelijk te zuiveren en een concept conclusie van antwoord aan hem toe te sturen. Bij e-mail van 21 december 2022 heeft klager verweerster gevraagd om een kopie van de stelbrief aan hem toe te sturen alsook de concept conclusie van antwoord.  

2.7    Bij e-mail van 23 december 2022 heeft verweerster klager bericht dat er nog tijd was om het verstek te zuiveren en dat zij nog een aantal formaliteiten aan het uitzoeken was, waaronder de vraag of er mogelijk sprake was een tegenstrijdig belang, gelet op de op dat moment nog aanhangige appelprocedure waarin zij namens de heer Van O tegen klager optrad. Verweerster heeft aan klager gevraagd of hij bereid was om die procedure in te trekken, nu de nalatenschap ook niet gebaat was bij de procedure. Verweerster heeft verder aan klager bericht dat zij was begonnen met het concept, maar dat zij nog niet zo ver was om het concept voor het nieuwe jaar aan klager toe te sturen. Verweerster heeft aan klager medegedeeld dat zij in de eerste week van januari 2023 met klager contact zou opnemen. 

2.8    Bij e-mail van 6 januari 2023 heeft klager verweerster gevraagd om de concept conclusie van antwoord aan hem toe te sturen.  

2.9    Op 10 januari 2023 heeft verweerster aan klager medegedeeld dat zij het verstek niet voor hem zou zuiveren omdat de heer Van O haar had verboden om voor klager op te treden en omdat zij ook niet voor klager zou kunnen optreden, omdat dit een tegenstrijdig belang zou opleveren. Op 10 januari 2023 heeft verweerster namens de heer Van O een conclusie van antwoord ingediend. 

2.10    Op 25 januari 2023 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen. Op 8 februari 2023 heeft de rechtbank een herstelvonnis gewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in het vonnis van 25 januari 2023 sprake was van een kennelijke fout en van een eerdere onjuiste invoering in het rolsysteem waarbij ten onrechte was geregistreerd dat verweerster zowel voor de heer Van O als voor klager optrad. Bij vonnis van 8 februari 2023 heeft de rechtbank alsnog tegen klager verstek verleend. 

2.11    Op 28 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij:

1.    met klager heeft afgesproken voor hem te zullen optreden, terwijl zij intussen bij het gerechtshof en de kantonrechter tegen hem heeft geprocedeerd. Hiermee heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 15; 2.    ondanks veelvuldig aandringen heeft nagelaten klager een concept processtuk (conclusie van antwoord) toe te zenden, zodat hij inhoudelijk commentaar kon geven en kon zoeken naar aanvullende stukken (gedragsregel 12); 3.    zonder enige ruggenspraak met klager en in strijd met de instructie – dat klager voorafgaand de concept conclusie van antwoord wilde zien, bestuderen, becommentariëren en voorzien van eventuele aanvullende stukken – het processtuk bij de rechtbank heeft ingediend; 4.    had toegezegd voor klager te zullen optreden en daar geruime tijd later op terug is gekomen met de mededeling dat zij een tegenstrijdig belang zag en de vraag aan klager stelde of hij de procedure bij het gerechtshof wilde intrekken. Verweerster heeft hierbij een koppeling gemaakt tussen het intrekken van de procedure bij het hof en het verstrekken van het concept processtuk. Klager heeft dit ervaren als een vorm van chantage en ongeoorloofde druk uitoefenen. Verweerster heeft hiermee in strijd met gedragsregel 1 lid 1 tot en met 4 en gedragsregel 14 lid 1 gehandeld; 5.    rechtstreeks contact met klager heeft gezocht in plaats van zijn advocaat aan te schrijven, hetgeen in strijd is met gedragsregel 25; 6.    op een veel te laat tijdstip, namelijk na 18.00 uur de dag voordat klager en de heer Van O peremptoir stonden, had aangegeven het verstek niet te zuiveren, niet namens klager een conclusie van antwoord in te dienen en klager niet bij te staan; 7.    klager met betrekking tot klachtonderdeel 6 onjuist heeft voorgelicht, daar zij zich wel namens klager heeft gesteld en ook namens klager de conclusie van antwoord heeft ingediend. Hiermee heeft zij klager de kans ontnomen om zelf, met een andere advocaat, te concluderen voor antwoord. Verweerster heeft klager onjuist voorgelicht en heeft onwaarheden verkondigd met betrekking tot het door klager eventueel mogelijk nog zuiveren van verstek; 8.    klagers belangen heeft veronachtzaamd en heeft getracht klager te bedriegen, te chanteren en op valse gronden over te laten gaan tot het intrekken van de procedure bij het gerechtshof die klager tegen verweersters cliënt voert, terwijl verweerster nadrukkelijk niet voorstelde om de opheffingsprocedure van vereffening in te trekken; 9.    in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidsvereisten voor een advocaat, door na te laten de overeenkomst tussen haar en klager na te komen, met de stelling dat er geen overeenkomst (opdrachtbevestiging) tot stand zou zijn gekomen; 10.    heeft miskend dat zij als advocaat dominus litis is door te stellen dat haar cliënt, de heer Van O, haar verboden heeft voor klager op te treden. Verweerster had zich, indien zij niet voor klager op wil treden, ook voor de heer Van O terug moeten trekken; 11.    de rechten van de nalatenschap en klagers rechten heeft aangetast, waar zij heeft geschreven dat zij in de procedure bij de rechtbank de rechter voor zou houden dat de verweren voor haar cliënt (de heer Van O) ook voor de nalatenschap en klager hadden te gelden; 12.    gedragsregel 16 lid 2 heeft overtreden, door klager niet te wijzen op haar tekortschieten in de behartiging van zijn belangen; 13.    klager heeft beledigd, onnodig heeft gekwetst, niet serieus heeft genomen en onwaarheden aan diverse rechtelijke instanties heeft verkondigd en derhalve bij herhaling heeft gelogen. Daarmee heeft verweerster klager zeer geschaad en heeft zij ook het aanzien van beroepsgroep aangetast; 14.    de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen tussen advocaten heeft geschonden; 15.    de deken onjuist heeft voorgelicht; 16.    de zaken waarin klager en de heer Van O zijn betrokken wilde blijven behandelen en heeft geweigerd zich op klagers verzoek terug te trekken; 17.    onwaarheid heeft gesproken waar zij heeft aangegeven zich niet namens klager in de procedure gesteld te hebben; 18.    ook na meermaals aangesproken te zijn op het tegenstrijdig belang en het feit dat zij zich dient te onttrekken, weigerachtig is gebleven zich ook feitelijk te onttrekken; 19.    zich tot de rechtbank heeft gewend met het verzoek om niet als klagers advocaat geregistreerd te staan, zonder dat zij zich heeft onttrokken en dit uitdrukkelijk tegen klagers wensen in is; 20.    in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld, waardoor er verstek aan klager is verleend; 21.    in strijd met de belangen van de nalatenschap zich zonder enig overleg tot de rechtbank heeft gewend; 22.    de nalatenschap noch voorafgaand noch na aanschrijving over het verstek behoorlijk heeft geïnformeerd, waardoor klager dit van de eisende partij heeft moeten vernemen; 23.    de belangen van haar cliënt – de heer Van O – alsmaar is blijven behartigen en de belangen van de nalatenschap niet meer in ogenschouw heeft genomen en langdurig heeft geweigerd om te stoppen met haar bijstand aan Van O. Pas nadat zij klagers verstek “geforceerd” had, heeft zij zich onttrokken.

4    VERWEER 

4.1    Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Toetsingskader Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

5.2    Klachtonderdeel 1 – handelen in strijd met gedragsregel 15 Klager verwijt verweerster dat zij met klager heeft afgesproken voor hem te zullen optreden, terwijl zij intussen bij het gerechtshof en de kantonrechter tegen hem heeft geprocedeerd. Hiermee heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 15, aldus klager. 

5.3    De raad overweegt als volgt. Gedragsregel 15 bepaalt dat het de advocaat niet is toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid, om (1) tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben (2) tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. In gedragsregel 15 lid 3 is bepaald dat van de verplichting uit het eerste lid kan worden afgeweken indien is voldaan aan elk van de in lid 3 genoemde drie voorwaarden. In gedragsregel 15 lid 4 is voorts bepaald dat de advocaat, buiten het geval bedoeld in het derde lid, kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van hun verstrekte informatie vooraf daarmee instemmen en die instemming op behoorlijke wijze tussen voldoende gelijkwaardige partijen tot stand is gekomen

5.4    Vast staat dat verweerster bij e-mail van 15 december 2022 aan klager heeft voorgesteld om naast de belangen van de heer Van O ook de belangen van klager te gaan behartigen in de procedure bij de rechtbank. Uit verweersters e-mail van 15 december 2022 blijkt dat de heer Van O hiermee akkoord was. Tevens staat vast dat klager bij e-mail van 16 december 2022 positief op het voorstel heeft gereageerd. Beide partijen, klager en de heer Van O, hadden tegen het optreden van verweerster voor zowel klager als de heer Van O kortom geen bezwaar. Mede gelet op het feit dat klager desgevraagd ter zitting van de raad heeft verklaard dat hij met verweerster geen vertrouwelijke informatie heeft uitgewisseld is de raad van oordeel dat van handelen in strijd met gedragsregel 15 geen sprake is. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond. 

5.5    Klachtonderdeel 5 – handelen in strijd met gedragsregel 25 Klager verwijt verweerster dat zij rechtstreeks contact met klager heeft gezocht in plaats van zijn advocaat aan te schrijven, hetgeen in strijd is met gedragsregel 25. De raad overweegt als volgt. Gedragsregel 25 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt (lid 1). In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet (lid 2). 

5.6    Vast staat dat verweerster klager bij e-mail van 23 december 2022 heeft gevraagd of hij bereid was om de appelprocedure in te trekken. Naar verweerster wist, werd klager in die procedure bijgestaan door een advocaat, mr. O. Door klager hierover rechtstreeks en zonder tussenkomst van mr. O aan te schrijven, heeft verweerster gehandeld in strijd met gedragsregel 25. Klachtonderdeel 5 is derhalve gegrond. 

5.7    Klachtonderdelen 6 en 9  - niet uitvoeren opdracht Klager verwijt verweerster dat zij op een veel te laat tijdstip, namelijk na 18.00 uur de dag voordat klager en de heer Van O peremptoir stonden, had aangegeven het verstek niet te zuiveren, niet namens klager een conclusie van antwoord in te dienen en klager niet bij te staan (klachtonderdeel 6). Klager verwijt verweerster voorts dat zij in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidsvereisten voor een advocaat, door na te laten de overeenkomst tussen haar en klager na te komen, met de stelling dat er geen overeenkomst (opdrachtbevestiging) tot stand zou zijn gekomen (klachtonderdeel 9). De klachtonderdelen 6 en 9 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster heeft het verweer gevoerd dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat van een door klager ondertekende opdrachtbevestiging geen sprake was.

5.8    De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met het in haar e-mail aan klager van 15 december 2023 geformuleerde aanbod, op welk aanbod klager op 16 december 2023 positief heeft gereageerd, de indruk gewekt dat zij voor klager zou gaan optreden. Vervolgens heeft verweerster op 23 december 2022 aan klager geschreven dat zij was begonnen met het concept. Door eerst één dag voor de roldatum aan klager kenbaar te maken dat verweerster niet (verder) voor klager zou optreden heeft zij naar het oordeel van de raad onzorgvuldig jegens klager en in strijd met het bepaalde in gedragsregel 14 lid 3 gehandeld. Dat er (nog) geen sprake was van een door klager ondertekende opdrachtbevestiging doet aan het voorgaande niet af. Verweerster kan zich evenmin met een beroep op de van haar cliënt, de heer Van O, verkregen opdracht, om (toch) niet ook voor klager op te treden, aan haar eigen verantwoordelijkheid, om haar eerdere toezegging aan klager gestand te doen, onttrekken. De klachtonderdelen 6 en 9 zijn derhalve gegrond. 

5.9    Klachtonderdeel 15 – onjuist voorlichten van deken     Klager verwijt verweerster dat zij de deken onjuist heeft voorgelicht. Verweerster heeft dit onderdeel van de klacht weersproken. De raad overweegt dat het verweerster vrij stond om in het kader van het voeren van verweer tegen de door klager bij de deken tegen haar ingediende klacht haar standpunten naar voren te brengen. Dat klager het met die standpunten niet eens is, betekent niet automatisch dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat niet is gebleken dat verweerster in haar verweer bij de deken stellingen heeft geponeerd, waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.10    Overige klachtonderdelen Ter zake de overige klachtonderdelen oordeelt de raad als volgt. De overige klachtonderdelen missen naar het oordeel van de raad, naast hetgeen hiervoor is overwogen, zelfstandige betekenis en zijn daarom ongegrond. 

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft in strijd met de gedragsregels 14 lid 3  en 25 gehandeld.  De raad acht in dezen een waarschuwing een passende maatregel. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €   50,- reiskosten van klager; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline: - verklaart de klachtonderdelen 5, 6 en 9 gegrond;  -    verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 23 ongegrond; -    legt aan verweerster op een waarschuwing; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; -        veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door  mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C. Struijk en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken op 22 juli 2024.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 22 juli 2024