Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:195

Zaaknummer

24-452/AL/MN

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Een deel van de klachten zijn niet-ontvankelijk omdat die buiten de wettelijke klaagtermijn van drie jaar zijn ingediend. De overige verwijten zijn niet voldoende concreet onderbouwd door klaagster. Alleen stellingen poneren is onvoldoende. In zoverre zijn die verwijten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 augustus 2024

in de zaak 24-452/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

 

over

 

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 13 juni 2024 met kenmerk 2234735 .

 

INLEIDING

Klaagster was tot haar ontslag beschermingsbewindvoerder van de cliënt van verweerster. Tijdens deze bewindvoering was klaagster ook gevolmachtigd om de erfenissen af te wikkelen van de ouders van de cliënt van verweerster. In de voor deze klachtzaak relevante procedure gaat het om de rekening en verantwoording van het beschermingsbewind en de afwikkeling van de erfenis van de vader van de cliënt.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Op 2 april 2020 is (onder meer) klaagster door verweerster namens haar cliënt gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank).

1.2 Op 24 maart 2021 heeft de advocaat van klaagster bij de rechtbank een akte uitlating proces-verbaal van de op 4 maart 2021 gehouden zitting ingediend.

1.3 Op 25 maart 2021 heeft verweerster aan de rechtbank laten weten dat de akte van de advocaat van klaagster van 24 maart 2021 meer omvat dan het toegestane geven van een correctie/aanvulling op het proces-verbaal. Verweerster heeft daarbij een aangepaste versie van de akte van de advocaat van klaagster aan de rechtbank gestuurd.

1.4 Verweerster heeft op 17 november 2022 een akte uitlating na tussenvonnis bij de rechtbank ingediend.

1.5 De rechtbank heeft daarop in een e-mail van 30 november 2022 aan de advocaten van partijen bericht dat die akte van verweerster geen deel uitmaakt van het procesdossier. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om op 28 december 2022 te concluderen na enquête.

1.6 Bij eindvonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank klaagster veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan de cliënt van verweerster.

1.7 Op 25 april 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zich gedurende de procedure minachtend en respectloos richting klaagster te gedragen, waardoor de procesorde zwaar belemmerd is doordat verweerster: klaagster rauwelijks op 2 april 2020 heeft gedagvaard voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank), een belangenconflict heeft doen laten ontstaan met haar optreden, een akte van klaagsters advocaat van 7 april 2021 heeft bewerkt en passages daaruit heeft verwijderd en zo aan de rechtbank heeft gestuurd, waarmee verweerster de rechtbank heeft misleid,

iv. in een akte na enquête van 15 november 2022 heeft nagepleit, wat reden voor de rechtbank was om die akte niet deel te laten uitmaken van het procesdossier,

v. in strijd met gedragsregel 27 heeft gehandeld door zich over de inhoud van schikkingspogingen tijdens de zitting van de rechtbank op 2 november 2022 uit te laten zonder dat zij daarvoor toestemming van klaagster of haar advocaat had;

klaagster en haar gezin serieus lastig te vallen door meermaals contact te zoeken en persoonlijke vragen te stellen via telefoon, post en e-mail; zich onnodig grievend over klaagster uit te laten door haar zonder enige onderbouwing uit te maken voor belastingfraudeur, dief in de nacht en verduisteraar met de intentie om klaagster in een zo slecht mogelijk daglicht te plaatsen.

 

3. VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

 

3.2 Sub i): Dit verwijt is te laat door klaagster ingediend en dus niet-ontvankelijk. De dagvaarding is op 2 april 2020 aan klaagster betekend. Klaagster heeft haar klacht op 25 april 2023 bij de deken ingediend en dus buiten de wettelijke termijn van drie jaar.

3.3 Sub ii): Volgens klaagster werken (ex)familieleden van de cliënt van verweerster, zo ook een neef, bij verweerster op een filiaal van haar kantoor waardoor zij niet onafhankelijk naar de zaak kon kijken en vooringenomen was, wat een eerlijk proces voor klaagster in de weg stond. Volgens verweerster heeft klaagster dit verwijt niet met de nodige bewijsstukken onderbouwd en zijn ze ook onjuist.

3.4 Sub iii): Na het eerste getuigenverhoor heeft de advocaat van klaagster een akte uitlating naar aanleiding van het daarvan opgemaakte proces-verbaal ingediend. Die akte voldeed niet aan de door de rechtbank daarover gegeven instructies, namelijk dat alleen op het proces-verbaal gereageerd mocht worden. Tegen deze gang van zaken moest verweerster in het belang van haar cliënt op 25 maart 2021 bij de rechtbank bezwaar maken zoals door haar gedaan en dat heeft zij gedaan door toezending van een geschoonde akte. Van misleiding van de rechtbank door haar was geen sprake.

3.5 Sub iv): Verweerster moest in het belang van haar cliënt op 17 november 2022 de akte nemen zoals door haar gedaan. De rechtbank heeft daarop besloten dat haar akte niet werd toegelaten. Partijen hebben zich daarna nog mogen uitlaten.

3.6 Sub v): Dit verwijt is niet onderbouwd door klaagster, zodat verweerster daartegen geen verweer kan voeren. Zij betwist dat zij op enig moment gedragsregel 27 geschonden heeft.

Klachtonderdeel b)

 

3.7 Dit verwijt ziet volgens verweerster op de periode van vóór betekening van de dagvaarding op 2 april 2020. In die periode werd klaagster nog niet door een advocaat bijgestaan en heeft verweerster rechtstreeks met klaagster op verschillende manieren contact gezocht. Omdat dit verwijt te laat door klaagster bij de deken is ingediend, buiten de wettelijke driejaarstermijn, is zij hierin volgens verweerster niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel c)

 

3.8 Klaagster heeft dit verwijt niet met bewijsstukken onderbouwd, zodat verweerster zich daartegen niet kan verweren. In het algemeen betwist verweerster zich onnodig grievend over klaagster te hebben uitgelaten.

 

4. BEOORDELING

Maatstaf

 

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.3 Voordat de voorzitter aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt, moet eerst de vraag worden beantwoord of klaagster op tijd over verweerster heeft geklaagd.

4.4 Uitgangspunt is dat een klacht o p grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet bij de deken moet zijn ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen, of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen, van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat in dit artikel om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager (HvD 28 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:160).

4.5 Klachtonderdeel a) sub i) gaat over het handelen van verweerster bij het dagvaarden van klaagster. Dat was op 2 april 2020. Klaagster heeft hierover op 25 april 2023 bij de deken geklaagd en dat is buiten de genoemde termijn van drie jaar.

4.6 Klachtonderdeel b) gaat over het handelen van verweerster in de periode vóór de dagvaarding op 2 april 2020. De klacht hierover heeft klaagster naar het oordeel van de voorzitter eveneens te laat, want buiten de driejaarstermijn, bij de deken ingediend.

4.7 Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van de klachttermijn verschoonbaar zijn. Daarvan is de voorzitter niet gebleken. Het feit dat klaagster heeft willen wachten op het eindvonnis voordat zij haar klacht over verweerster indiende, is daarvoor onvoldoende reden. Klaagster was immers veel eerder bekend met het aan verweerster verweten handelen. Voor het aanvangen van de driejaarstermijn is immers niet van belang of klaagster het besef had dat dit handelen mogelijk klachtwaardig zou zijn. Het voorgaande betekent dat de voorzitter klaagster niet‑ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel a) sub i) en klachtonderdeel b).

4.8 Ten aanzien van de overige klachtonderdelen overweegt de voorzitter als volgt.

4.9 De voorzitter stelt voorop dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van de verwijten die de klagende partij maakt aan het adres van de verwerend advocaat. Het enkel poneren van verwijten is onvoldoende. Het overleggen van stukken zonder daar concreet naar te verwijzen, is eveneens onvoldoende. Pas wanneer een begin van een onderbouwing is geleverd door de klagende partij, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om gemotiveerd verweer te voeren en die betwisting eventueel met stukken te onderbouwen.

4.10 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster in deze zaak niet voldaan aan haar verplichting om de tuchtklacht tegen verweerster te voorzien van een begin van een gerichte onderbouwing van de specifieke stellingen. Verweerster heeft de verwijten ook betwist. Tijdens het klachtonderzoek heeft de deken klaagster er ook uitdrukkelijk op gewezen dat alleen maar stellingen met verwijten onvoldoende zijn.

4.11 Nu een feitelijke onderbouwing van de verwijten ontbreekt, is de juistheid daarvan en de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter klachtonderdeel a) sub ii) tot en met iv) en klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klaagster, met toepassing van artikel 46 g lid 1 onder a Advocatenwet, in klachtonderdeel a) sub i) en klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;

de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024.

 

 

 

Griffier                                                                     Voorzitter

 

Verzonden op: 19 augustus 2024