Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:207

Zaaknummer

24-487/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De directe schrijfstijl van verweerder en de gekozen bewoordingen zijn objectief beschouwd niet zodanig dat deze in algemene zin als agressief en dreigend kunnen worden aangemerkt. Verder kan niet worden vastgesteld dat verweerder de kantonrechter heeft misleid. Klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 september 2024

in de zaak 24-487 /AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 25 juni 2024 met kenmerk K23/178.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

 

1.1 Klaagster heeft een geschil met haar buren. In dit geschil wordt klaagster bijgestaan door DAS Nederlandse Rechtsbijstand (hierna: DAS) en de buren door verweerder.

1.2 Op 20 juli 2023 heeft verweerder het volgende aan DAS gemaild:

 

‘Ik zal uw bericht doorzenden aan cliënten, en met hen bespreken.  Echter, i.v.m. vakantie zal dat pas in de tweede of derde week van augustus lukken.

Los van het vorenstaande:  Een procedure is aanhangig met zowel conventionele en reconventionele vorderingen.   Een descente is gelast, voor begin september.

Ik neem aan dat u uw zijde voor heeft gehouden de risico’s die verbonden zijn aan een schrijven als zodanig (en een eventueel daaruit voortvloeiende gestelde vordering???).

U hoort van mij, binnen de hierboven gegeven termijnen.’

 

1.3 Op 18 augustus 2023 heeft verweerder bij de rechtbank Gelderland een conclusie van antwoord in reconventie met producties ingediend. Als productie 10 heeft verweerder pagina 2 van een Relaas van bevindingen van het kadaster van 11 april 2022 bijgevoegd. Daarover heeft verweerder in zijn conclusie het volgende opgemerkt:

 

‘Partijen hebben, ieder perceel, op eigen grond hekwerken en/of schermen  en/of matten staan. De kadastrale kaart, productie 10, toont de erfgrens, een rode stippellijn. [De buren] hebben op eigen perceel bielzen en heidematten gesitueerd/geplaatst (productie 11). [Klaagster] heeft, op eigen grond, een geluidscherm geplaatst. De objecten raken elkaar niet.’

 

1.4 Op 28 december 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

1.5 Op 4 maart 2024 heeft verweerder aan DAS gemaild:

 

‘De houding van uw zijde wordt met de dag onbegrijpelijker. Is het nodig dat [de buren] bij de kantonrechter de medewerking van uw zijde gaan vorderen?

Zo ja dan zal een dezer dagen een dagvaarding worden opgesteld.’

 

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft zich in strijd met gedragsregel 7 onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten. Verweerder heeft onder meer in zijn e-mails aan DAS van 20 juli 2023 en 4 maart 2024 agressief en dreigend gecommuniceerd

b) verweerder heeft de kantonrechter misleid door onvolledige informatie in de procedure te brengen. Verweerder heeft in de procedure slechts één van de twee pagina’s van het Relaas van bevindingen – in bewerkte vorm – overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn cliënten alleen materialen op hun eigen perceel hebben geplaatst. Verweerder heeft dit ook tijdens de descente op 4 september 2023 mondeling tegenover de rechter beweerd.

2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling op de klachtonderdelen ingaan.

 

3. VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij in zijn e-mail van 20 juli 2023 aan DAS aandacht heeft gevraagd voor de oneigenlijke wijze van het presenteren van een vordering die al in de kern in de procedure voorlag. Volgens verweerder ging het om een dubbele vordering die voor procedurele verwarring kon zorgen en daarom heeft hij DAS gewaarschuwd voor de procedurele risico’s. Ook de e-mail van 4 maart 2024 aan DAS is volgens verweerder niet klachtwaardig. Verder voert verweerder aan dat hij in kwaliteit het standpunt van zijn cliënten heeft beschreven, hetgeen ook zijn taak is. Volgens verweerder is daarbij geen sprake van klachtwaardig handelen.

3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4. BEOORDELING

Toetsingskader

 

4.1 De klacht gaat in beide onderdelen over verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. De advocaat van de wederpartij heeft veel vrijheid om te doen wat in het belang van zijn cliënten nodig is. Wel moet hij voorkomen dat hij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaadt. De advocaat mag zich  bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mag hij niet  bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaat ervan mag uitgaan dat de informatie die hij van zijn cliënten heeft gekregen juist is. Tot slot hoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënten wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.

4.2 De tuchtrechter toetst de verweten gedraging verder aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond

4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder zich in zijn e-mails aan DAS van 20 juli 2023 en 4 maart 2024 niet onnodig grievend ten opzichte van klaagster heeft uitgelaten. Verweerder heeft als advocaat van zijn cliënten veel vrijheid in zijn wijze van communiceren met de gemachtigde van klaagster en verweerder heeft de grenzen van die vrijheid in zijn e-mails aan DAS niet overschreden. In zijn e-mail van 20 juli 2023 heeft verweerder de gemachtigde van klaagster in het belang van zijn cliënten gewezen op procedurele risico’s en het stond verweerder vrij om dat te doen. Ook mocht verweerder in zijn e-mail van 4 maart 2024 in het belang van zijn cliënten en in de context van het burengeschil met klaagster reageren op de proceshouding van klaagster. Het mag zo zijn dat klaagster de directe schrijfstijl van verweerder en de door hem gekozen bewoordingen als agressief en dreigend heeft ervaren, maar dat betekent niet dat objectief beschouwd verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. De gebruikte bewoordingen zijn namelijk niet zodanig dat deze in algemene zin als agressief en dreigend kunnen worden aangemerkt. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.  

Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond

4.4 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder de kantonrechter met zijn conclusie van antwoord in reconventie en/of tijdens de descente heeft misleid. Het stond verweerder vrij om in de conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de descente namens en in het belang van zijn cliënten stellingen in te nemen ter onderbouwing van de vordering van zijn cliënten in conventie en het verweer van zijn cliënten in reconventie. Bovendien leidt de voorzitter uit de overgelegde stukken af dat verweerder bij de conclusie van antwoord in reconventie als productie 11 beide pagina’s van het Relaas van bevindingen van het kadaster heeft overgelegd, zodat van onvolledige informatie op dat punt geen sprake kan zijn. Verder wijst de voorzitter erop dat klaagster in de procedure bij de kantonrechter is bijgestaan door DAS en die heeft, in ieder geval tijdens de descente, namens klaagster op de stellingen van verweerder kunnen reageren, dus ook op de stelling over het plaatsen van materialen op de eigen grond van zijn cliënten. Daarbij is van klachtwaardig handelen van verweerder niet gebleken. Klachtonderdeel b) is dan ook kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door

mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter

 

Verzonden op: 2 september 2024