Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:213

Zaaknummer

24-084/AL/NN

Zaaknummer

24-349/AL/NN

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft een werkneemster van klaagster bijgestaan in een arbeidsgeschil met klaagster. in dat kader is door verweerster beslag onder de Porsche van klaagster gelegd. Klaagster heeft meteen na de uitspraak in het executiekortgeding het schikkingsbedrag alsmede de proceskostenveroordeling in kort geding voldaan op de rekening van verweerster. Klaagster weigerde de deurwaarderskosten te betalen, waardoor het beslag niet werd opgeheven. Klaagster was er wel toe gehouden om ook de deurwaarderskosten te betalen omdat die door verweerster op terechte gronden was ingeschakeld. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met haar keuze om op een aantal mails in de maanden daarna van klaagster niet te reageren, onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster bij opheffing van het beslag. Zij had tenminste eenmaal moeten uitleggen dat klaagster bij de deurwaarder moest zijn voor de opheffing van het beslag. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster nog verklaard dat niet zij maar haar cliënte de opdrachtgever van de deurwaarder was zodat verweerster ook daarom niet op de e-mails van klaagster hoefde te reageren. De raad volgt verweerster daar niet in. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat verweerster zich na de opdracht tot de beslaglegging met die beslaglegging is blijven bemoeien door daarover instructies aan de deurwaarder te geven. Begrijpelijk is dat verweerster met haar handelwijze onduidelijkheid bij de directeur van klaagster heeft laten bestaan over bij wie hij moest zijn om tot opheffing van het beslag te komen. Klacht in zoverre gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 2 september 2024

in de zaken 24-084/AL/NN en 24-349/AL/NN

naar aanleiding van de klachten van:

 

klaagster

 

over                         

 

verweerster

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE IN BEIDE ZAKEN

1.1 Op 16 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 1 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN134/ 2274542 van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 24‑084/AL/NN.

1.3 Op 8 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een nieuwe klacht ingediend over verweerster.

1.4 Op 15 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2024 KNN032/ 2328889 van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder zaaknummer 24‑349/AL/NN.

1.5 Deze klachten zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren namens klaagster haar directeur en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 en 1.4 genoemde klachtdossiers.

 

2. FEITEN IN BEIDE ZAKEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:

2.1 Tussen klaagster en een werkneemster is een arbeidsrechtelijk geschil ontstaan. Klaagster werd daarin bijgestaan door mr. L. Verweerster trad op voor de werkneemster.

2.2 Op 26 januari 2023 heeft een viergesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerster. Tijdens het gesprek heeft de directeur van klaagster aan de werkneemster ontslag op staande voet gegeven.

2.3 Op 27 januari 2023 heeft verweerster aan de advocaat van klager een e-mail gestuurd met daarin het verzoek om te bevestigen of het mondeling gegeven ontslag wordt gehandhaafd. Verweerster heeft deze e-mail ook aan een derde gestuurd. Op diezelfde dag heeft mr. L namens klaagster het ontslag van de werkneemster schriftelijk bevestigd.

2.4 Op 2 februari 2023 heeft verweerster, daarnaar gevraagd door de advocaat van klaagster, aan hem laten weten dat zij de e-mail van 27 januari 2023 per ongeluk aan haar echtgenoot, tevens haar boekhouder, heeft gestuurd. Zij heeft haar excuses aangeboden en vermeld dat die e-mail is vernietigd.

2.5 Tussen klaagster en de werkneemster is een procedure gevoerd. Tijdens de zitting op 30 juni 2023 is een schikking bereikt. De gemaakte afspraken zijn in een proces-verbaal opgenomen. Klaagster en de werkneemster hebben onder meer afgesproken dat klaagster uiterlijk op 1 augustus 2023 een bedrag van € 4.500,- op de rekening van verweerster zal voldoen.

2.6 Tussen klaagster en de werkneemster zijn na de zitting weer geschillen ontstaan. De werkneemster heeft een aantal weken na de zitting aangifte bij de politie gedaan wegens stalking door de directeur van klaagster. Klaagster heeft daarop (ook) aangifte gedaan tegen de werkneemster wegens smaad, laster, diplomafraude, ziektewet-fraude, oplichting/bedrog, en vanwege het zich niet houden aan de bij de rechter gemaakte afspraken.

2.7 Op 31 juli 2023 heeft de advocaat van klaagster aan verweerster bericht dat de betaling door klaagster van het overeengekomen bedrag van € 4.500,- wordt opgeschort, omdat de cliënte van verweerster in strijd met de op 30 juni 2023 gemaakte afspraken aangiftes tegen klaagster niet had ingetrokken en ook nieuwe aangiftes had gedaan.

2.8 Op 1 augustus 2024 heeft verweerster aan de advocaat van klaagster gemeld dat haar cliënte het overeengekomen bedrag wil ontvangen en dat bij uitblijven van betaling rechtsmaatregelen worden getroffen.

2.9 Op 2 oktober 2023 heeft verweerster de deurwaarder verzocht om, ondanks de andere lezing van klaagster over de gemaakte afspraken, de eerder verzochte inning van het proces-verbaal van 30 juni 2023 door te zetten.

2.10 Op 6 oktober 2023 heeft deurwaarder GIW beslag gelegd op een Porsche 911 van de directeur van klaagster.

2.11 Klaagster is daarna een executiekortgeding gestart. Verweerster heeft op 11 oktober 2023 aan de deurwaarder verzocht om de inning bij klaagster op te schorten in afwachting van de uitkomst van het kort geding.

2.12 Bij vonnis van 5 december 2023 heeft de voorzieningenrechter klaagster in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

2.13 Op 6 december 2023 heeft klaagster het schikkingsbedrag van € 4.500,- alsmede de proceskosten van het kort geding van € 580,-, voldaan op de rekening van verweerster.

2.14 Op 12 december 2023 heeft de directeur van klaagster rechtstreeks met verweerster gemaild met de mededeling dat hij de zaak tegen zijn oud-werkneemster wil afronden en heeft verzocht om opheffing van het beslag op zijn auto.

2.15 Op 27 februari 2024 heeft klaagster verweerster opnieuw rechtstreeks verzocht om het beslag op zijn auto op te heffen.

2.16 Op 7 maart 2024 heeft klaagster verweerster in gebreke gesteld en haar daarover geschreven:

Op beide onderstaande emails van mij, respectievelijk 12-12-2023 en 27-2-2024, reageert u totaal niet op. U heeft toen mijn advocaat gevraagd of u rechtstreeks met mij kon/mag corresponderen, waarbij hij u terug mailde dat dat akkoord was. (…)

U bent degene die het contact heeft gelegd met GIW en de opdracht heeft gegeven voor de inbeslagname. Ik heb alle correspondentie hiervan.

U bent ook degene die GIW moet laten weten dat de hoofdsom + gerechtskosten door mij zijn betaald en daar mee de inbeslagname opgeheven moet worden. (…)

 

3. KLACHT

In zaak 24-084/AL/NN:

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) te handelen uit woede en emotie en daardoor de belangen van klaagster nodeloos te schaden.

Toelichting: Klaagster wordt benadeeld door de werkwijze van verweerster. Zo stuurt zij de directeur van klaagster en advocaat weg uit haar kantoor tijdens een viergesprek en  weigert overleg met de directeur van klaagster tijdens schorsing van de zitting. Op het allerlaatste moment heeft verweerster het ontslag op staande voet van haar cliënte door klaagster met een stapel niet relevante bijlagen één dag voor de zitting ingediend, waardoor klaagster in zijn belangen is geschaad;

b) haar cliënte onjuist voor te lichten en te adviseren;

Toelichting: De tijdens de zitting op 30 juni 2023 gesloten vaststellingsovereenkomst was tegen finale kwijting. Onderdeel daarvan was dat eerder gedane aangiftes van de werkneemster tegen de directeur van klaagster zouden worden ingetrokken. In strijd met deze afspraken heeft verweerster haar cliënte onjuist geadviseerd. Zo heeft verweerster haar cliënte kennelijk niet geadviseerd om de eerdere aangifte in te trekken of afgeraden om daarna nog een nieuwe valse aangifte te doen. De directeur van klaagster voelde zich toen genoodzaakt om daarna ook aangifte tegen de werkneemster te doen. Ondanks de psychische problematiek van haar cliënte blijft verweerster haar onjuist adviseren om door te gaan en verzoekt vergoeding na vergoeding van klaagster. Daardoor wordt klaagster financieel ernstig geschaad;

c) het niet zo nauw te nemen met de geldende (privacy)regels door e-mails in (b)cc aan een derde te sturen;

d) een cliënte bij te staan die niet spoort, fraude pleegt en die oplicht.

In zaak 24-349/AL/NN:

e) (i) ten onrechte, nog ver voordat de rechter uitspraak zou doen op 5 december 2023, aan de deurwaarder opdracht te geven tot het leggen van beslag op de auto van de directeur van klaagster en (ii) na betaling door klaagster op 6 december 2023 van de verschuldigde hoofdsom en gerechtelijke kosten niet over te gaan tot opheffing van het beslag;

f) niet te reageren op de e-mails van klaagster van 12 december 2023, 27 februari 2024 en 7 maart 2024, en klaagster daardoor in het ongewisse te laten en te schaden;

g) klaagster om te willen kopen door aan te geven tijdens onderhandeling met de opvolgend advocaat van klaagster dat haar cliënte de aangiftes wil intrekken als klaagster een extra bedrag van € 3.000,- aan haar cliënte betaalt.

 

4. VERWEER IN BEIDE ZAKEN

4.1 Verweerster heeft tegen de klachten onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdelen a) tot en met d)

4.2 De directeur van klaagster is boos op verweerster en haar cliënte, hetgeen tot deze klachten heeft geleid. Verweerster betwist de juistheid van de door hem geponeerde stellingen en aannames over haar cliënte. De inhoudelijke discussie over hun geschillen hoort thuis bij de civiele rechter, niet bij de tuchtrechter.

4.3 Voor verweerster is onduidelijk in strijd met welke regels zij zou hebben gehandeld en betwist dat bij gebrek aan wetenschap. Ook betwist zij de juistheid van de grievende opmerkingen over (de gemoedstoestand van) haar cliënte. Als advocaat kan zij zelf bepalen voor welke cliënt zij optreedt. Daar gaat klaagster niet over. Evenmin gaat klaagster over haar de wijze van advisering aan haar cliënte.

4.4 Het is juist dat zij per ongeluk een e-mail aan klaagster ook aan haar echtgenoot, tevens haar boekhouder gestuurd. De boekhouder heeft een afgeleid beroepsgeheim. Van schending van een AVG-regel of van de privacy van klaagster is geen sprake geweest.

Klachtonderdelen e) tot en met g)

4.5 Klaagster heeft verweerster pas betaald nadat zij de deurwaarder al had ingeschakeld en kosten had gemaakt in verband met het leggen van beslag onder klaagster. Omdat klaagster de deurwaarder niet op de hoogte heeft gebracht van de betaling op 6 december 2024 aan verweerster, heeft verweerster aan de deurwaarder laten weten dat zij van klaagster de hoofdsom en gerechtelijke kosten voor haar cliënte had ontvangen. Daarop heeft de deurwaarder aangegeven dat klaagster nog de kosten van de deurwaarder moest betalen. Klaagster weet dat zij dat moet betalen, maar weigert dit. Dit is de reden waarom het beslag op de Porsche nog altijd niet door de deurwaarder wordt opgegeven. Verweerster gaat daar ook niet over, zoals klaagster weet.

4.6 Van (poging tot) omkoping door verweerster is geen sprake. Verweerster heeft met de opvolgend advocaat van klaagster eenmalig confraterneel een verkennend telefoongesprek gevoerd over eventuele schikkingsmogelijkheden. Over de inhoud daarvan kan zij op grond van de gedragsregels verder niet uitweiden.

 

5. BEOORDELING IN BEIDE ZAKEN

Maatstaf

5.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.3 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a), b) en d)

5.4 Een advocaat heeft zelf de vrijheid om een cliënt te kiezen en bij te staan en heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Verweerster heeft als partijdig advocaat in het geschil met klaagster de belangen van haar cliënte behartigd en haar standpunt daarin verwoord. Een oordeel over het inhoudelijke geschil tussen klaagster en haar voormalige werkneemster als ook over het vermeend niet nakomen van gemaakte afspraken, is een civiel geschil waarover de civiele rechter bij uitstek oordeelt. Dat verweerster met de wijze van optreden in die geschillen de grenzen van het betamelijke richting klaagster heeft overschreden door daarbij vanuit woede en emoties op onprofessionele wijze te handelen, is de raad niet gebleken. Uit de stukken is de raad evenmin gebleken dat verweerster haar cliënte onjuist heeft voorgelicht of geadviseerd en klaagster daardoor nodeloos of onevenredig in haar belangen heeft geschaad.

5.5 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster heeft gehandeld, zodat de klachtonderdelen a), b) en d) ongegrond zullen worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.6 Alhoewel het slordig is dat verweerster de e-mail van 27 januari 2023 ook aan haar echtgenoot, tevens haar boekhouder, heeft verstuurd, is dat van onvoldoende gewicht om verweerster hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voor zover uit de stukken gebleken gaat het om een eenmalig incident waarvoor verweerster haar verontschuldigingen aan klaagster heeft aangeboden. Nu de ontvanger van de e-mail bovendien een afgeleid beroepsgeheim heeft en de e-mail volgens verweerster heeft vernietigd, is van schending van privacy van klaagster door verweerster geen sprake. Dit leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel c) ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel e)

5.7 Dat verweerster op 6 oktober 2023 ten onrechte beslag ten laste van klaagster heeft gelegd, zoals klaagster in subverwijt i) stelt, is door de raad niet vast te stellen. Stukken die dat standpunt onderbouwen, ontbreken in het dossier. Uit de omstandigheid dat klaagster in het executiekortgeding in het ongelijk is gesteld en ook in de proceskosten is veroordeeld kan de raad afleiden dat het beslag door verweerster onder klaagster kennelijk wel terecht was gelegd. In zoverre faalt dit verwijt.

5.8 Klaagster verwijt verweerster verder in subverwijt ii) dat zij ondanks betaling door klaagster op 6 december 2023 ten onrechte heeft geweigerd om het beslag op de auto op te laten heffen. De raad volgt klaagster hier niet in en overweegt daarover als volgt.

5.9 Op 31 juli 2023 heeft de advocaat van klaagster aan verweerster bericht dat klaagster redenen had om de betaling van het op grond van de vaststellingsovereenkomst van 30 juni 2023 aan de wederpartij verschuldigde bedrag op te schorten. Klaagster kan daarvoor toen in haar visie haar redenen hebben gehad, maar deze betalingsopschorting ontnam verweerster niet het recht en de mogelijkheid om in het belang van haar cliënte daarna toch rechtsmiddelen richting klaagster te treffen. Dat heeft zij gedaan door beslag te laten leggen op de auto van klaagster, na vooraankondiging aan de advocaat van klaagster op 1 augustus 2023 en daarna bij uitblijven van betaling door klaagster op 6 oktober 2023 . Klaagster heeft meteen na de uitspraak in het executiekortgeding van 5 december 2023 het schikkingsbedrag alsmede de proceskostenveroordeling in kort geding voldaan op de rekening van verweerster. Dat neemt echter niet weg dat klaagster óók verplicht is om de kosten van de deurwaarder te betalen die door verweerster, zoals hiervoor overwogen, op terechte gronden is ingeschakeld.

5.10 Op grond van het voorgaande is de raad dan ook niet gebleken dat verweerster met betrekking tot dit klachtonderdeel de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dat betekent dat de raad klachtonderdeel e) ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel f)

5.11 Uit de stukken is de raad niet gebleken dat verweerster op de aan haar gerichte e-mails van de directeur van klaagster van 12 december 2023, 27 februari 2024 en van 7 maart 2024 heeft gereageerd, zodat de raad daarvan uit zal gaan. Verweerster heeft verder niet weersproken dat zij, zoals klaagster in de e-mail van 7 maart 2024 heeft geschreven, de toestemming van de eerdere advocaat van klaagster had om rechtstreeks met klaagster te corresponderen.

5.12 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met haar keuze om niet op voornoemde e-mails van klaagster te reageren onvoldoende oog gehad voor de gerechtvaardigde belangen van klaagster als wederpartij van haar cliënte en zijn daardoor de belangen van klaagster onnodig geschaad. Zij had moeten begrijpen dat de directeur van klaagster een groot belang had bij opheffing van het beslag op zijn Porsche met een waarde van volgens hem € 100.000,-. Na betaling op 6 december 2023 van het schikkingsbedrag van € 4.500,- en de proceskosten was klaagster alleen nog de kosten van de deurwaarder van rond de € 400,- verschuldigd. In zijn correspondentie aan verweerster is duidelijk te lezen dat klaagster vond dat de gemaakte deurwaarderskosten niet verschuldigd waren en dat klaagster van verweerster opheffing van het beslag verlangde. Het had op de weg van verweerster gelegen om op genoemde aan haar gerichte e-mails van klaagster ten minste eenmaal inhoudelijk te reageren. Daarin had zij dan kunnen uitleggen dat klaagster niet bij haar maar bij de deurwaarder moest zijn voor het verzoek om opheffing van het beslag op zijn Porsche vanwege de verschuldigdheid van de deurwaarderskosten. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster nog verklaard dat niet zij maar haar cliënte de opdrachtgever van de deurwaarder was zodat verweerster ook daarom niet op de e-mails van klaagster hoefde te reageren. De raad volgt verweerster daar niet in. Uit de overgelegde correspondentie tussen verweerster en de deurwaarder, waarmee de directeur van klaagster naar zijn zeggen ook bekend was, volgt dat verweerster zich na de opdracht tot de beslaglegging met die beslaglegging is blijven bemoeien door daarover instructies aan de deurwaarder te geven. Begrijpelijk is dat verweerster met haar handelwijze onduidelijkheid bij de directeur van klaagster heeft laten bestaan over bij wie hij moest zijn om tot opheffing van het beslag te komen.

5.13 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster met de hiervoor omschreven handelwijze de belangen van de wederpartij onnodig en onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend en daarmee heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. De raad zal klachtonderdeel f) gegrond verklaren.

Klachtonderdeel g)

5.14 De juistheid van dit verwijt, dat verweerster zou hebben geprobeerd om (de opvolgend advocaat van) klaagster om te kopen, is tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet gebleken. Stukken die dit ernstige verwijt van klaagster kunnen onderbouwen, ontbreken. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster in dit klachtonderdeel niet is gebleken, zal de raad klachtonderdeel g) ongegrond verklaren.

 

6. MAATREGEL IN ZAAK 24-349/AL/NN

Aangezien klachtonderdeel f) door de raad gegrond wordt verklaard dient aan verweerster in genoemde klachtzaak een maatregel te worden opgelegd. Nu sprake is van een blanco tuchtrechtelijk verleden is de raad van oordeel dat bij wijze van zakelijke terechtwijzing de maatregel van een waarschuwing passend en geboden is.

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING IN ZAAK 24-349/AL/NN

7.1 Omdat de raad deze klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

€ 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster, € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

in zaak 24-084/AL/NN:

-    verklaart de klachtonderdelen a) tot en met d) ongegrond;

in zaak 24-349/AL/NN:

-    verklaart klachtonderdeel f) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen e) en g) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 2 september 2024