Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:137
Zaaknummer
24-132/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het standpunt van klagers over een ongedateerde verklaring die verweerster in de verschillende procedures heeft ingebracht en in het beslagrekest heeft genoemd niet te vermelden en de rechters daarmee niet juist en onvolledig te informeren. Klacht is gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 5 augustus 2024 in de zaak 24-132/A/A naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster 2. klager hierna samen ook: klagers gemachtigde van klagers: mr. B.D.W. Martens, advocaat te Den Haag
over:
verweerder gemachtigde: mr. J. Mencke, advocaat te Amsterdam.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 februari 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Op 15 maart 2023 hebben klagers hun klacht over verweerder aangevuld. 1.2 Op 22 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2218366/JS/AS digitaal van de deken ontvangen. 1.3 Op 24 mei 2024 heeft de raad aanvullende stukken van het klachtdossier van de deken ontvangen. 1.4 De klacht is, gelijktijdig met de klacht over de kantoorgenoot van verweerder mr. O. (24-131/A/A), behandeld op de zitting van de raad van 14 juni 2024. Daarbij waren klager, verweerder, mr. P. en hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05. Ook heeft de raad kennisgenomen van de in 1.3 genoemde aanvullende stukken van de deken en van de op de aanvullende inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05 en van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klagers van 30 mei 2024. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de vertrouwelijke stukken die de deken van mr. O. heeft ontvangen en die de raad bij de deken heeft opgevraagd.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster exploiteert onroerend goed en klager is indirect enig bestuurder van klaagster. 2.3 Op 27 juli 2016 heeft klaagster met bedrijf A. een overeenkomst gesloten op grond waarvan klaagster een bedrijfspand verhuurt aan bedrijf A. (hierna de huurovereenkomst). Hierin is een koopoptie ten gunste van bedrijf A. opgenomen. 2.4 Op 30 mei 2020 heeft bedrijf A. de koopoptie ingeroepen, maar dat is volgens klager niet rechtsgeldig gedaan. Op 8 juni 2020 heeft klaagster bedrijf A. gedagvaard en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het bedrijfspand gevorderd. 2.5 Op 18 augustus 2020 heeft bedrijf A. conservatoir beslag gelegd op het bedrijfspand. 2.6 Op 19 oktober 2020 heeft klaagster de huurovereenkomst opgezegd per 31 juli 2021. 2.7 In het kader van de ontbindingsprocedure heeft klaagster aan de rechtbank een verklaring overgelegd van 30 november 2020 van de heer K., oud-bestuurder van bedrijf A., over de huurovereenkomst en de daarin opgenomen koopoptie. In deze verklaring is het volgende vermeld: ‘Ik kan verklaren, en ben bereid dat onder ede te herhalen, dat ik samen met (…) op 27 juli 2016 (…) aanwezig ben geweest (…) om de huurovereenkomst (…) te ondertekenen. (…) De huurvoorwaarden zijn besproken en uit onderhandeld door mij en (…) namens [bedrijf A]. De heer B(…) heeft zich inhoudelijk niet met het tot standkomen van de huurovereenkomst bemoeit. (…) Het is altijd de bedoeling geweest dat [bedrijf A] als huurder zelf die koopoptie zou uitoefenen en het pand in eigendom zou verwerven. Daarom is een koopoptie in de huurovereenkomst opgenomen waarbij eigen financiering als voorwaarde is afgesproken. [Klaagster] had ook belang bij die voorwaarde omdat niet de bedoeling was dat met het pand zou worden gespeculeerd of de markt op zou worden gegaan. Daarnaast moest er vanuit Handelsbanken een royement worden afgegeven alvorens de optie in geroepen kan worden. (…) 2.8 Bij vonnis van 14 juni 2021 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de koopoptie niet rechtsgelding door bedrijf A. was ingeroepen en dat klaagster bevoegd was om de huurovereenkomst op te zeggen. Verder is voor recht verklaard dat de huurovereenkomst eindigt op 31 juli 2021. Bedrijf A. is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Vanaf dat moment staan verweerder en zijn kantoorgenoot mr. O. bedrijf A. bij. 2.9 Op 14 september 2021 hebben verweerder en mr. O. namens bedrijf A. een dagvaarding in hoger beroep uitgebracht. 2.10 In het hoger beroep hebben verweerder en mr. O. namens bedrijf A. een aanvullende verklaring van de heer K. overgelegd van 14 november 2021. Daarin is het volgende vermeld: ‘Naar aanleiding van jouw vragen kan ik het volgende toevoegen aan mijn eerdere verklaring om het eea duidelijk te maken. (…) en ik hebben in mei en juni 2016 verschillende (telefoon)gesprekken gehad (…) met jou over de op te nemen bepalingen in het huurcontract met [klaagster] waaronder de koopoptie en voorwaarde van toegezegd krijgen van financiering. Er is toen (…) door jou benadrukt dat wij mochten kopen voor eigen gebruik en niet middels een doorverkoop constructie de koopoptie zouden mogen uitoefenen. Dat was voor jullie de reden van de voorwaarden van financiering. Dat begrepen wij en dat was prima voor ons, immers wij wilden het behouden.(…). 2.11 Op 6 mei 2022 zijn klagers een kort geding procedure tegen bedrijf A. gestart om het op het bedrijfspand gelegde conservatoire beslag opgeheven te krijgen. 2.12 Op 11 mei 2022 heeft bedrijf A. aan verweerder en mr. O. een ongedateerde verklaring (hierna ook: de ongedateerde verklaring) gestuurd die afkomstig zou zijn van de heer K. In deze verklaring is vermeld: ‘In aanvulling op dan wel in afwijking van mijn verklaringen van 30 november 202 en 14 november 2021 (zoals door [klaagster] overgelegd) wens ik graag het volgende te verklaren: 1. Bij het tot stand komen van de huurovereenkomst tussen [bedrijf A.] en [klaagster] (van 27 juli 2016) is de heer B(…) wel degelijk op de achtergrond betrokken geweest. (…) 3. [Klaagster] stelt dat een ABC-constructie of een (gedeeltelijke) doorverkoop niet zou zijn toegestaan. Dit is echter onjuist en hier is ook over gesproken met (…) ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst. Het was slechts niet de bedoeling om het pand bijvoorbeeld op Funda te plaatsen omdat dit het pand volgens (…) zou besmetten. Een onderhandse financieringsafspraak en een (gedeeltelijke) doorverkoop was echter toegestaan. Daarom is in de koopoptie ook geen verbod op doorverkoop opgenomen. 4. De royementstoestemming die Handelsbanken op 1 juli 2016 heeft verleend, was geldig voor de gehele duur van de overeenkomst. (…) De reden dat ik eerst anders heb verklaard, is hierin gelegen dat [de heer B.] en ik een zakelijk conflict hebben gekregen waarna hij mijn aandelen in bedrijf A. heeft overgenomen. 2.13 Op 13 mei 2022 hebben verweerder en mr. O. namens bedrijf A. de ongedateerde verklaring als productie overgelegd ten behoeve van een kort geding op 16 mei 2022. 2.14 Op 18 mei 2022 heeft de advocaat van klagers, mr. H., verweerder en mr. O. het volgende gemaild: ‘Het op de zitting van afgelopen maandag geuite vermoeden van cliënt, dat uw cliënte (wederom) gebruik heeft gemaakt van vervalste stukken, is gisteren uitdrukkelijk bevestigd door de heer K. Hij heeft aangegeven dat de tekst die door u is ingediend als productie 9 in het kortgeding van afgelopen maandag wel aan hem is voorgelegd met het verzoek te ondertekenen maar dat hij dat niet heeft gedaan. Omdat hij niet achter de inhoud ervan staat, hetgeen logisch is want de inhoud staat lijnrecht tegenover zijn eerdere verklaringen. Ook heeft de heer K. aangegeven zijn handtekening niet onder zijn zogenaamde verklaring te hebben gezet zodat het vermoeden van cliënte dat het automatisch (via de computer) gegenereerd is, of ingescand is, door uw cliënte ook bevestigd is. Op de zitting heb ik reeds aangegeven over een document met een identieke handtekening te beschikken (…)’ Dezelfde dag hebben verweerder en mr. O. de e-mail van mr. H. doorgestuurd aan de heer B. van bedrijf A. Verweerder heeft daarbij opgemerkt: ‘Ik neem aan dat dit niet waar is, maar mocht dat wel zo zijn, dan zullen wij ons per direct terugtrekken uit deze zaak.’ 2.15 Op 19 mei 2022 heeft de heer B. van bedrijf A. aan verweerder en mr. O. laten weten: ‘Nee, niet waar. Ik had [de heer K.] hier gistermiddag over gehoord al. (…) wil er alles aan doen dat die verklaring van tafel gaat.’ en ‘Het klopt niet dat [de heer K.] dat bevestigd heeft overigens. Echt bizar dat (…) deze weg in slaat. Ik heb dit document van [de heer K.] zelf ontvangen.’ 2.16 Op 25 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het door bedrijf A. gelegde conservatoire beslag op het bedrijfspand opgeheven. 2.17 Op 30 mei 2022 heeft klaagster het bedrijfspand verkocht aan een vennootschap waarvan klager ook indirect enig bestuurder is. Daarna is het bedrijfspand nog een keer doorverkocht aan een andere vennootschap waarvan klager ook indirect bestuurder is. 2.18 Op 15 juni 2022 hebben verweerder en mr. O. namens bedrijf A. opnieuw bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag. Daarbij is de ongedateerde verklaring als productie overgelegd. In randnummer 2.19 van het verzoekschrift is opgenomen: ‘(…) Onderhand is overigens (onder meer) naar boven gekomen dat een van de verklaringen die [klaagster] in eerste aanleg heeft overgelegd, onder druk is afgelegd. Om deze reden heeft de desbetreffende partij (te weten [de heer K.]) thans een nieuwe verklaring afgelegd.’ 2.19 Op 16 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter verlof verleend voor het leggen van beslag, waarna bedrijf A. op 17 juni 2022 conservatoir beslag heeft laten leggen. 2.20 Op 1 juli 2022 heeft bedrijf A. klagers gedagvaard om bij de rechtbank te verschijnen. In deze dagvaarding heeft bedrijf A. vernietiging gevorderd van de koopovereenkomsten tussen klaagster en de twee in 2.17 genoemde vennootschappen van klager. 2.21 Op 1 juli 2022 heeft de heer K. aan de heer B. van bedrijf A. gemaild: ‘Hierbij nogmaals mijn verklaring van 15 mei 2022. Hopelijk kunnen [bedrijf A.] en [klaagster] tot een snelle resolutie komen. Ik ben bereid dit onder ede te verklaren.’ 2.22 Mr. O. heeft de e-mail van de heer K. van 1 juli 2022 dezelfde dag aan de advocaat van klagers gestuurd, waarbij zij heeft opgemerkt: ‘Hierbij vindt u wederom de verklaring van [de heer K.] die hij afgelopen 15 mei 2022 heeft afgelegd. Zoals u kunt zien, stuurt hij de verklaring vanaf zijn eigen e-mailadres. Het spreekt derhalve voor zich dat van enige vervalsing geen sprake is.’ 2.23 Op 6 juli 2022 zijn klagers een kort geding tegen bedrijf A. gestart waarin zij opheffing van het gelegde conservatoire beslag vorderen. 2.24 Op 8 juli 2022 hebben verweerder en mr. O. de e-mail van de heer K. van 1 juli 2022 met daarbij de ongedateerde verklaring overgelegd voor het kort geding op 11 juli 2022. Bij vonnis van 12 juli 2022 is de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. 2.25 Klagers zijn tegen het vonnis van 12 juli 2022 in hoger beroep gegaan. Voor de behandeling van het hoger beroep hebben verweerder en mr. O. op 24 augustus 2022 de ongedateerde verklaring overgelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep op 31 augustus 2022 hebben partijen een schikking bereikt.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende: a) verweerder heeft op 13 mei 2022 namens bedrijf A. de ongedateerde verklaring als productie overgelegd terwijl hij wist althans behoorde te weten dat deze vervalst dan wel vals was. Op het moment dat hij stukken ontving waaruit bleek dat de verklaring vervalst dan wel vals was, had verweerder de rechtbank hierover moeten informeren. Op 15 juni 2022, 8 juli 2022 en 24 augustus 2022 heeft verweerder de ongedateerde verklaring opnieuw overgelegd, terwijl hij toen zeker moet hebben geweten dat de verklaring vervalst dan wel vals was. Volgens klagers had verweerder extra kritisch moeten zijn bij het indienen van de ongedateerde verklaring omdat de inhoud daarvan volledig tegenstrijdig was met de eerdere verklaringen van de heer K.; b) verweerder heeft in randnummer 2.19 van het verzoekschrift van 15 juni 2022 geschreven dat de heer K. een nieuwe en afwijkende verklaring heeft afgelegd, omdat zijn eerdere verklaringen van 30 november 2020 en 14 november 2021 onder druk zouden zijn afgelegd. In de nieuwe verklaring staat echter dat de heer K. eerder anders heeft verklaard, omdat hij een zakelijk conflict heeft gekregen. Volgens klagers heeft verweerder klachtwaardig gehandeld door in het verzoekschrift een stelling in te nemen, waarvan hij wist dat deze in strijd is met de waarheid. Ook is het klachtwaardig dat verweerder de rechtbank niet heeft geïnformeerd dat hij door de advocaat van klagers bij e-mail van 18 mei 2022 is geïnformeerd over de authenticiteit van de ongedateerde verklaring. 3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klagers ingegaan.
4 VERWEER 4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat hij mag afgaan op hetgeen zijn cliënte hem vertelt en de inlichtingen die hij van haar cliënte krijgt. Volgens verweerder heeft hij de bewuste ongedateerde verklaring van de heer K. op 11 mei 2022 ontvangen en had hij geen enkele reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarbij wijst verweerder erop dat de heer K. heeft bevestigd dat de verklaring van zijn hand kwam. Volgens verweerder blijkt nergens uit dat de heer K. de verklaring niet zou hebben afgelegd en dat zij daarvan op de hoogte zou zijn geweest. Verder voert verweerder aan dat hij de rechtbank nimmer heeft voorzien van informatie waarvan hij wist of moest weten dat deze vals of onjuist was. Van een stelling in het verzoekschrift van 15 juni 2022 waarvan hij wist dat deze in strijd is met de waarheid is dan ook geen sprake, aldus verweerder. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Aanvulling klacht niet mogelijk 5.1 De gemachtigde van klagers heeft de raad, onder verwijzing naar artikel 46d lid 9 Advocatenwet, ter zitting gevraagd om de klacht over verweerder aan te vullen met het verwijt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 22 door e-mails aan de heer K. te sturen die tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen zouden kunnen leiden. 5.2 Hoewel de raad een klacht ambtshalve kan aanvullen, is dat naar het oordeel van de raad in dit geval niet mogelijk. Uit het klachtdossier blijkt dat de focus van het onderzoek naar de klacht ligt op de ongedateerde verklaring die door verweerder in een aantal procedures is overgelegd. In dat opzicht is het verwijt van klagers over mogelijke ongeoorloofde beïnvloeding van de heer K. door verweerder een geheel nieuw verwijt dat geen onderdeel heeft uitgemaakt van het onderzoek van de deken. Bovendien blijkt uit het klachtdossier dat aan de zijde van klagers op de klachtformulering van de deken is gereageerd en in die reactie is het verwijt over ongeoorloofde beïnvloeding van de heer K. niet genoemd. De raad zal hierna dan ook alleen oordelen over de twee door de deken geformuleerde klachtonderdelen met welke formulering klagers blijkens het klachtdossier eerder al akkoord zijn gegaan. Vertrouwelijke stukken 5.3 De raad beoordeelt de klacht mede op grond van de stukken die mr. O. vertrouwelijk aan de deken heeft gestuurd in het kader van het klachtonderzoek en waarvan de raad ook kennis heeft genomen. Deze vertrouwelijke stukken bestaan grotendeels uit e-mailcorrespondentie over en rondom de ongedateerde verklaring die van de heer K. zou zijn. Klagers hebben de raad ter zitting ook gevraagd om van deze stukken kennis te nemen en namens verweerder en mr. O. is ter zitting verklaard dat zij daar geen bezwaar tegen hebben. De vertrouwelijke stukken maken daarmee deel uit van het dossier. Vanwege de geheimhoudingsplicht van verweerder zal de raad deze stukken niet concreet benoemen en daaruit ook niet citeren. Toetsingskader 5.4 De klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Een advocaat van de wederpartij heeft een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënte, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel b) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënte moet behartigen op grond van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.5 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk gegrond 5.6 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van dit klachtonderdeel alleen centraal staat of er voldoende omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan van verweerder redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat hij nader onderzoek zou doen naar de herkomst en de echtheid van de informatie die hij van zijn cliënte had gekregen. Een inhoudelijk oordeel over de vraag of de ongedateerde verklaring wel of niet vervalst is, is voorbehouden aan de civiele rechter. 5.7 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de ongedateerde verklaring, zoals hij die op 11 mei 2022 van zijn cliënte heeft ontvangen, over te leggen in het kort geding van 16 mei 2022. Voorafgaand aan dat kort geding bestond voor verweerder, gelet op de vrijheid die hij heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen, geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de herkomst en de echtheid van de ongedateerde verklaring die volgens zijn cliënte van de heer K. afkomstig is. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid daarvan. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook ongegrond. 5.8 Na het kort geding van 16 mei 2022 bestond voor verweerder meer aanleiding om kritisch te zijn ten aanzien van het overleggen van de ongedateerde verklaring in procedures. Na dat kort geding kreeg verweerder immers van de advocaat van klagers op 18 mei 2022 een signaal dat de ongedateerde verklaring vervalst zou zijn. Hoewel verweerder daarop meteen navraag heeft gedaan bij zijn cliënte had hij in de latere procedures waarin deze verklaring mede werd overlegd melding moeten maken van het standpunt van de advocaat van klagers over deze verklaring. In plaats daarvan is verweerder uitgegaan van de informatie van zijn cliënte en heeft hij de bewuste verklaring op 15 juni 2022, 8 juli 2022 en 24 augustus 2022 opnieuw als productie in andere procedures overgelegd. De omstandigheden rondom de ongedateerde verklaring hadden verweerder er echter toe moeten aanzetten om melding te maken van het standpunt van de advocaat van klagers over de ongedateerde verklaring zodat de rechtbank hier kennis van kon nemen. Dat heeft verweerder in dit geval ten onrechte niet gedaan en dat is klachtwaardig. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond. Klachtonderdeel b) is gedeeltelijk gegrond 5.9 De raad is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk verweten kan worden dat in het verzoekschrift van 15 juni 2022 is geschreven dat de heer K. een nieuwe en afwijkende verklaring heeft afgelegd, omdat zijn verklaringen van 30 november 2020 en 14 november 2021 onder druk zouden zijn afgelegd. Los van wat de heer K. in die nieuwe verklaring heeft vermeld, stond het verweerder vrij om in overleg met de cliënte het verzoekschrift op te stellen en daarin namens en in het belang van de cliënte stellingen op te nemen. Het is de raad daarbij niet gebleken dat verweerder daarbij bewust informatie heeft opgenomen waarvan hij wist of redelijkerwijs kon weten dat die onjuist was. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook ongegrond. 5.10 Verder is de raad van oordeel dat verweerder wel tuchtrechtelijk kan worden verweten dat in het beslagrekest van 15 juni 2022 niet is vermeld dat klagers de ongedateerde verklaring betwisten. In een procedure waarin om verlof wordt gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag wordt door de rechtbank immers op voorhand geen kennis genomen van het standpunt van de wederpartij. Daarmee heeft verweerder nagelaten om de rechtbank op dit punt juist en volledig te informeren. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het standpunt van klagers over de ongedateerde verklaring die verweerder in de verschillende procedures heeft ingebracht en in het beslagrekest heeft genoemd niet te vermelden en de rechters daarmee niet juist en onvolledig te informeren. De aard en ernst van deze gegronde tuchtrechtelijke verwijten rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Daarbij houdt de raad naast de omstandigheden van deze klachtzaak ook rekening met het feit dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De raad ziet op grond daarvan aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers dienen binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Voor het veroordelen van verweerder in de reiskosten van klager ziet de raad geen aanleiding. De raad baseert zich daarbij op de beperkte reisafstand tussen de woonplaats van klager en de zittingslocatie van de raad (minder dan 10 kilometer) en hetgeen daarover is bepaald in de Richtlijn kostenveroordeling raden van discipline 2021. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond, voor zover het gaat over het niet vermelden van het standpunt van klagers over de ongedateerde verklaring in de procedures na het kort geding van 16 mei 2022, en voor het overige ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) gegrond, voor zover het gaat over het niet in het beslagrekest van 15 juni 2022 vermelden van het standpunt van klagers, en voor het overige ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 augustus 2024