Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:90

Zaaknummer

24-326/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Het stond verweerster in de gegeven omstandigheden en gelet op de aan haar in haar hoedanigheid van deken toekomende beleidsvrijheid vrij om afwijzend te reageren op klagers verzoek, om op te treden tegen de – vermeende – schending van de geheimhoudingsplicht door mr. W. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 4 juli 2024

in de zaak 24-326/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 6 mei 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken), door de raad ontvangen op 6 mei 2024 met kenmerk 48|23|168K, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 07.1, van de nagekomen e-mail van klager van 7 juni 2024 en van de nagekomen e-mail van verweerster met bijlagen van 13 juni 2024.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is in een appelprocedure bijgestaan door mr. W, advocaat. Klager heeft tegen mr. W een klacht ingediend bij verweerster, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. De klacht had betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van mr. W. Omdat mr. W een oud-kantoorgenoot van verweerster is, is de klacht van klager tegen mr. W in behandeling genomen en onderzocht door mr. T, waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.  1.2    Mr. W heeft verweer gevoerd tegen de klacht en in dat verband het dossier van klager overgelegd, waaronder stukken die mr. W namens klager in de appelprocedure had ingediend.  1.3    Klager heeft verweerster per e-mail benaderd met een vraag over de totstandkoming van de door mr. W ingediende memorie van grieven. Klager vermoedde namelijk, dat deze was opgesteld door verweerster. Klager heeft voorts aan verweerster medegedeeld dat hij van mening was dat mr. W zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. Klager heeft tot slot aan verweerster voorgehouden dat hij een klacht tegen haar als deken zou indienen als zij niets tegen mr. W zou ondernemen.  1.4    Bij e-mail van 17 november 2023 heeft verweerster klager als volgt bericht: “Zoals ik u eerder heb bericht heb ik geen enkele bemoeienis gehad met de behandeling van de zaak door mijn voormalig kantoorgenoot [mr. W]. (…) Dit e-mailadres is van mijn eigen advocatenpraktijk en is niet bestemd voor kwesties betreffende de orde van advocaten. Ik verzoek u dan ook uitdrukkelijk om geen e-mails te sturen naar dit e-mailadres. Het onderzoek van uw klacht wordt behandeld door [mr. J], stafjurist in dienst van de Gelderse orde van advocaten. Wel kan ik u meedelen dat een advocaat tegen wie een klacht wordt ingediend niet in strijd handelt met zijn of haar geheimhoudingplicht indien hij zich verweert tegen de klacht. Voor het overige zal ik niet ingaan op uw e-mail.” 1.5    Op 28 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 14 december 2023 heeft het Hof van Discipline voor onderzoek en afhandeling van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen. 1.6    De klacht van klager over de – vermeende – schending van de geheimhoudingsplicht door mr. W is op 20 december 2023 als aanvullend klachtonderdeel toegevoegd aan de klachtprocedure tussen klager en mr. W en onderzocht door de waarnemend deken.  1.7    Op 11 januari 2024 heeft de waarnemend deken een afsluitende brief aan klager gestuurd. De klacht van klager tegen mr. W is vervolgens op verzoek van klager doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Bij voorzittersbeslissing van 15 april 2024 is de klacht van klager in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft tegen de voorzittersbeslissing verzet ingesteld. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:  Verweerster heeft mr. W niet geïnstrueerd of gecorrigeerd toen deze ter onderbouwing van zijn verweer in de klachtprocedure klagers dossier indiende en daarmee zijn geheimhoudingsplicht schond. Hierdoor is klagers belang in de klachtprocedure onnodig geschaad.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Toetsingskader     De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Gelderland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 4.2    Beoordeling Klager verwijt verweerster dat zij mr. W niet heeft geïnstrueerd of gecorrigeerd nadat deze de op hem rustende geheimhoudingsplicht had geschonden. Verweerster heeft het verwijt van klager weersproken en heeft gemotiveerd toegelicht waarom zij geen aanleiding zag om aan klagers verzoek, om tegen mr. W op te treden, gevolg te geven. Bij e-mail van 17 november 2023 heeft verweerster klager voorgehouden dat een advocaat tegen wie een klacht wordt ingediend niet in strijd handelt met zijn of haar geheimhoudingplicht indien hij zich verweert tegen de klacht. Die mededeling van verweerster komt de voorzitter juist voor. Immers, gedragsregel 3 lid 4 bepaalt dat de geheimhoudingsplicht niet zo ver strekt dat de advocaat wordt beperkt in het voeren van verweer in een procedure tegen hem ingesteld door degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is. De advocaat moet daarbij op grond van de tweede zin van lid vier wel in acht nemen dat hij de belangen van degene jegens wie hij tot geheimhouding verplicht is niet onnodig of onevenredig schaadt, maar van dat laatste is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter volgt verweerster gelet op het voorgaande  in haar verweer dat het haar in de gegeven omstandigheden en gelet op de aan haar in haar hoedanigheid van deken toekomende beleidsvrijheid, vrij stond om afwijzend op klagers verzoek te reageren. 

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter is evenmin gebleken dat klager door de afwijzende reactie van verweerster in zijn belangen is geschaad. De -vermeende – schending van de geheimhoudingsplicht door mr. W is immers als aanvullend klachtonderdeel toegevoegd aan de klachtprocedure tussen klager en mr. W, onderzocht door de waarnemend deken en vervolgens ter beoordeling voorgelegd aan de raad van discipline. Aan klager is kortom niet de mogelijkheid ontnomen om over de -vermeende- schending van de geheimhoudingsplicht te klagen. 

4.4    De voorzitter komt tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klacht is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 4 juli 2024