Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:101

Zaaknummer

24-173/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Vast staat dat verweerster zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, zonder klagers toestemming en in strijd met het in de mediationovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, uit het mediontraject afkomstige informatie heeft opgenomen.  Na door klagers advocaat op het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen te zijn gewezen, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat haar geen blaam trof en geweigerd om het processtuk aan te passen. Eerst nadat klager bij de deken had gerepliceerd is verweerster tot aanpassing overgegaan. Verweerster heeft hierdoor gehandeld in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. In zoverre (k.o. 1) gegrond. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. In zoverre (k.o. 2) ongegrond. Verweerster heeft zich in processtukken onnodig grievend over klager uitgelaten. Verweerster heeft twee processtukken aangevangen met de opmerking dat het huwelijk onder druk kwam te staan door klagers agressieve, dwingende en narcistische gedrag. Vervolgens heeft verweerster in bijna zeven pagina’s uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De inhoud van de processtukken is daarmee in ernstige mate grievend voor klager, terwijl verweerster niet, ook niet desgevraagd ter zitting, heeft kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. Met de voor klager kwetsende inhoud van de processtukken was naar het oordeel van de raad geen redelijk doel gediend. Verweerster heeft aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt.     Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat het verzoekschrift is opgesteld door een juridisch medewerker van haar kantoor en dat zij de inhoud van het verzoekschrift onvoldoende heeft gescreend. De raad overweegt dat verweerster de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de processtukken die op haar naam worden ingediend. Voor de inhoud van het verzoekschrift moet verweerster derhalve ook in tuchtrechtelijke zin volledig verantwoordelijk worden gehouden. De raad constateert voorts dat verweerster, na door klagers advocaat op de onnodig grievende inhoud van het verzoekschrift te zijn gewezen, geen enkele reflectie heeft getoond, heeft geweigerd tot aanpassing over te gaan en zelfs een verweerschrift met gelijkluidende inhoud heeft ingediend. Verweerster heeft bij brief aan de raad van 21 maart 2024 gesteld de onnodige grievende passages inmiddels te hebben verwijderd en op 2 februari 2024 een aangepast verweerschrift te hebben ingediend, maar dit blijkt geenszins uit het bij verweersters brief gevoegde verweerschrift d.d. 2 februari 2024: ook in het volgens verweerster aangepaste verweerschrift wordt uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De raad concludeert hieruit dat enige zelfreflectie en de benodigde zorgvuldigheid bij verweerster ver te zoeken zijn. De raad rekent dit verweerster zwaar aan. Klachtonderdeel 3 is kortom gegrond. Op grond van de ernst en het repeterende karakter van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 22 juli 2024

in de zaak 24-173/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerster

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 28 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2    Op 6 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-083 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Verschenen zijn klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de nagekomen e-mail met bijlage van verweerster van 21 maart 2024.    

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager en mevrouw S, hierna: “de vrouw”, zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, in het kader waarvan de vrouw wordt bijgestaan door verweerster. 

2.3    Klager en de vrouw hebben een mediationtraject gevolgd. Het mediationtraject heeft niet geresulteerd in de totstandkoming van een regeling. 

2.4    Op 14 juni 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. In dit verzoekschrift heeft verweerster mededelingen gedaan over het verloop en einde van de mediation. Verweerster heeft onder meer gesteld dat tussen partijen onenigheid bestond over de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen en over de partneralimentatie. Verweerster heeft voorts onder meer gesteld dat het mediationtraject op verzoek van de vrouw is geëindigd. In het verzoekschrift heeft verweerster in de randnummers 5 tot en met 55 uitvoerig de relatie en het seksleven van partijen geschetst. Als productie bij het verzoekschrift heeft verweerster een stuk van de hand van de vrouw in het geding gebracht. In dit stuk beschrijft de vrouw hoe zij de relatie en het seksleven heeft ervaren. 

2.5    Bij e-mail van 14 juli 2023 heeft de advocaat van klager verweerster bericht dat in haar visie de inhoud van het verzoekschrift vanwege de mededelingen over het mediationtraject en het seksleven in strijd met de gedragsregels was. Klagers advocaat heeft verweerster verzocht om de rechtbank te berichten dat zij de randnummers 5 tot en met 55 intrekt.

2.6    Bij e-mail van 18 juli 2023 heeft verweerster op de e-mail van klagers advocaat gereageerd. Verweerster heeft weersproken dat zij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld en aan klagers advocaat medegedeeld dat zij niets zal intrekken.       2.7     Op 12 oktober 2023 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend.  In dit verzoekschrift heeft verweerster mededelingen gedaan over het verloop en einde van de mediation. Verweerster heeft onder meer gesteld dat tussen partijen onenigheid bestond over de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen en over de partneralimentatie. Verweerster heeft voorts onder meer gesteld dat het mediationtraject op verzoek van de vrouw is geëindigd. In het verweerschrift heeft verweerster in de randnummers 6 tot en met 56 uitvoerig de relatie en het seksleven van partijen geschetst. Als productie bij het verweerschrift heeft verweerster een stuk van de hand van de vrouw in het geding gebracht. In dit stuk beschrijft de vrouw hoe zij de relatie en het seksleven heeft ervaren.

2.8    Op 28 november 2023 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

2.9    Verweerster heeft bij e-mail aan de deken van 10 januari 2024 op de klacht gereageerd. Verweerster heeft erkend dat zij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld door in de processtukken in te gaan op het verloop van de mediation en heeft daarvoor haar excuses aangeboden. Verweerster heeft zich bereid verklaard om de passages over het verloop van de mediation te verwijderen. Voor het overige heeft verweerster de klacht weersproken. 

2.10    Verweerster heeft bij e-mail van 25 januari 2024 aan de deken medegedeeld dat zij de passages over de mediation inmiddels had verwijderd uit het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, en de gewijzigde versie aan de rechtbank had toegestuurd. 

2.11    Bij e-mail van 21 maart 2024 heeft verweerster de raad als volgt bericht:

    “Ten behoeve van de mondelinge behandeling van bovenvermelde klachtzaak op maandagmiddag 27 mei 2024, treft u bijgaand aan de aangepaste versie van het verweerschrift, zoals op 2 februari 2024 bij de Rechtbank Den Haag (door mij, namens cliënte) is ingediend. De passages die betrekking hebben op de inhoud van het mediationtraject zijn verwijderd in de aangepaste versie van het verweerschrift  en daarnaast zijn tevens de passages betrekking hebbende op de seksuele relatie van partijen verwijderd in voornoemde aangepaste versie. (…)”              Bij de e-mail is gevoegd een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, gedateerd 2 februari 2024. 

 

3    KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

1.     Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1 en 27 doordat zij zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van 14 juni 2023, als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 12 oktober 2023, informatie uit het mediationtraject in het geding heeft gebracht; 2.    Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 doordat zij uitspraken heeft gedaan die niet juist waren; 3.    Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 doordat zij zich in processtukken onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

    4    VERWEER 

4.1    Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Toetsingskader       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2      Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.3    Klachtonderdeel 1 – informatie uit mediation     Klager verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 1 en 27 doordat zij zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen van 14 juni 2023, als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, van 12 oktober 2023, informatie uit het mediationtraject in het geding heeft gebracht. Verweerster heeft erkend dat zij in strijd met de gedragsregels 1 en 27 heeft gehandeld. 

5.4    Vast staat dat verweerster zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, zonder klagers toestemming en in strijd met het in de mediationovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, uit het mediontraject afkomstige informatie heeft opgenomen.  Na door klagers advocaat op het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen te zijn gewezen, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat haar geen blaam trof en geweigerd om het processtuk aan te passen. Eerst nadat klager bij de deken had gerepliceerd is verweerster tot aanpassing overgegaan. Verweerster heeft hierdoor gehandeld in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel 1 is gegrond. 

5.5    Klachtonderdeel 2 – onjuistheden Klager verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 doordat zij uitspraken heeft gedaan die niet juist waren. Verweerster heeft dit onderdeel van de klacht weersproken en heeft het verweer gevoerd dat zij is afgegaan op de van haar cliënte verkregen informatie en dat dit haar ook vrij stond omdat zij geen reden had om aan de juistheid van die informatie te twijfelen. 

5.6    De raad volgt verweerster in dit verweer. Het was de taak van verweerster om de belangen van de vrouw te behartigen en om in dat verband de standpunten van de vrouw naar voren te brengen. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Indien en voor zover klager het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was, konden hij en zijn advocaat daarop in de civiele procedure reageren. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijke geschil verdeeld houden. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.7    Klachtonderdeel 3 – onnodig grievende uitlatingen     Klager verwijt verweerster dat zij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7 doordat zij zich in processtukken onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerster heeft dit onderdeel van de klacht weersproken en heeft het verweer gevoerd dat het voor haar cliënte erg belangrijk was het seksleven voor het voetlicht te brengen. Dit was, aldus verweerster, ook nodig ter onderbouwing van de duurzame ontwrichting en de noodzaak van het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning. 

5.8    De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de randnummers 5 tot en met 55 van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen en de randnummers 6 tot en met 56 van het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, en een bij deze processtukken gevoegde productie. Verweerster heeft beide processtukken aangevangen met de opmerking dat het huwelijk onder druk kwam te staan door klagers agressieve, dwingende en narcistische gedrag. Vervolgens heeft verweerster in bijna zeven pagina’s uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De inhoud van de processtukken is daarmee in ernstige mate grievend voor klager, terwijl verweerster niet, ook niet desgevraagd ter zitting, heeft kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. Met de voor klager kwetsende inhoud van de processtukken was naar het oordeel van de raad geen redelijk doel gediend. Verweerster heeft aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt.

5.9    Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat het verzoekschrift is opgesteld door een juridisch medewerker van haar kantoor en dat zij de inhoud van het verzoekschrift onvoldoende heeft gescreend. De raad overweegt dat verweerster de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de processtukken die op haar naam worden ingediend. Voor de inhoud van het verzoekschrift moet verweerster derhalve ook in tuchtrechtelijke zin volledig verantwoordelijk worden gehouden. De raad constateert voorts dat verweerster, na door klagers advocaat op de onnodig grievende inhoud van het verzoekschrift te zijn gewezen, geen enkele reflectie heeft getoond, heeft geweigerd tot aanpassing over te gaan en zelfs een verweerschrift met gelijkluidende inhoud heeft ingediend. Verweerster heeft bij brief aan de raad van 21 maart 2024 gesteld de onnodige grievende passages inmiddels te hebben verwijderd en op 2 februari 2024 een aangepast verweerschrift te hebben ingediend, maar dit blijkt geenszins uit het bij verweersters brief gevoegde verweerschrift d.d. 2 februari 2024: ook in het volgens verweerster aangepaste verweerschrift wordt uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De raad concludeert hieruit dat enige zelfreflectie en de benodigde zorgvuldigheid bij verweerster ver te zoeken zijn. De raad rekent dit verweerster zwaar aan. Klachtonderdeel 3 is kortom gegrond. 

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in processtukken mededeling te doen over het mediationtraject en ernstig grievende uitlatingen te doen. Verweerster heeft een vergaand en voortdurend patroon van onzorgvuldig handelen laten zien in deze zaak. Met haar handelwijze heeft verweerster onnodig extra spanning tussen klager en zijn ex-echtgenoot veroorzaakt en dat verhoudt zich niet met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familierechtzaak mocht worden verwacht. Verweerster heeft met haar handelwijze de belangen van klager onnodig geschaad zonder redelijk doel. Op grond van de ernst en het repeterende karakter van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) €   50,- reiskosten van klager; b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -         verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond;  -        verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond; -    legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 4 weken op; -          bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; -          stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; -          stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; -    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;  -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4; -          bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.

Aldus beslist door  mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C. Struijk en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken op 22 juli 2024.

 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 22 juli 2024