Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:120
Zaaknummer
24-555/DB/LI
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet tegemoet te komen aan de wens van klager om de – vermeende - fouten in de PBC-rapportage in de vorm van een cassatiemiddel aan de Hoge Raad voor te leggen. Een advocaat moet bij de behandeling van een zaak de leiding nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Verweerder heeft gemotiveerd aan klager toegelicht dat en waarom hij in cassatie geen ruimte zag om de – vermeende - fouten in de PBC-rapportage in de vorm van een cassatiemiddel aan de Hoge Raad voor te leggen. Als klager het niet met verweerders aanpak eens was kon hij zich tot een andere advocaat wenden. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2024
in de zaak 24-555/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 19 juli 2024 met kenmerk K24-006 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken), van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 en van de nagekomen brief van klager van 1 augustus 2024.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1Klager heeft zich op 16 december 2022 gewend tot verweerder met het verzoek hem in het kader van een strafzaak bij te staan in een cassatieprocedure bij de Hoge Raad. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 22 december 2022 aan klager bevestigd.
1.2 Verweerder heeft het dossier bestudeerd en op 6 juni 2023 contact opgenomen met klager om de mogelijkheden te bespreken. Tijdens dit gesprek heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij ruimte zag om twee cassatiemiddelen in te dienen, maar dat hij zich ook afvroeg of het wel in het belang van klager was om die middelen in te dienen.
1.3 Verweerder heeft de inhoud van het gesprek van 6 juni 2023 bij brief van 7 juni 2023 aan klager bevestigd. In de brief heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat en waarom hij in cassatie geen ruimte zag om tegemoet te komen aan de wens van klager om de – vermeende - fouten in de PBC-rapportage in de vorm van een cassatiemiddel aan de Hoge Raad voor te leggen. Verweerder heeft voorts nogmaals aan klager duidelijk gemaakt dat hij ruimte zag om twee cassatiemiddelen in te dienen en dat hij buiten die twee cassatiemiddelen geen andere cassatiemiddelen zou indienen. Verweerder heeft aan klager verzocht om hem, gelet op het verstrijken van de cassatietermijn op 16 juni 2023, uiterlijk op 14 juni 2023 te laten weten of hij de door verweerder genoemde cassatiemiddelen door verweerder wilde laten indienen.
1.4 Klager heeft verweerder verzocht om de door verweerder voorgestelde cassatiemiddelen in te dienen, hetgeen verweerder heeft gedaan. Bij brief van 15 juni 2023 heeft verweerder de rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht om nog ontbrekende stukken te verstrekken en om een aanvullende termijn voor het dienen van cassatiemiddelen te verlenen. De rolraadsheer heeft een aanvullende termijn verleend tot 18 juli 2023. Nadat verweerder de ontbrekende stukken had ontvangen en bestudeerd, heeft hij bij brief van 12 juli 2023 aan klager bevestigd dat hij in hetgeen hij van de Hoge Raad had ontvangen, geen ruimte zag om nog aanvullende middelen in te dienen.
1.5 Op 8 oktober 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft klagers belangen niet naar behoren behartigd.
2.2 Klager heeft de klacht als volgt geconcretiseerd:
“Verweerder heeft in een cassatieprocedure bij de Hoge Raad onvoldoende geïnformeerd dat de rechtsgang niet juist is gediend. Verweerder heeft de aantoonbare feitelijke (opzettelijke) (medische) fouten die de rapportage bevatte onvoldoende kenbaar gemaakt aan de Hoge Raad. Verweerder heeft zich niet in kennis gesteld door het rapport te lezen om de onvolkomenheden en fouten te constateren.”
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klager. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat klager verweerder verwijt dat hij niet tegemoet is gekomen aan de wens van klager om de – vermeende - fouten in de PBC-rapportage in de vorm van een cassatiemiddel aan de Hoge Raad voor te leggen. De voorzitter overweegt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding moet nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid moet bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Verweerder heeft gemotiveerd aan klager toegelicht dat en waarom hij in cassatie geen ruimte zag om de – vermeende - fouten in de PBC-rapportage in de vorm van een cassatiemiddel aan de Hoge Raad voor te leggen. Indien klager zich niet in de inhoud van verweerders advies kon vinden, lag het op zijn weg om een andere advocaat in te schakelen. Verweerder heeft tijdig – mondeling op 6 juni 2023 en schriftelijk op 7 juni 2023 - aan klager medegedeeld dat hij op dit punt geen cassatiemiddel bij de Hoge Raad zou indienen. Van het tijdsverloop tussen de verzending van de brief van 7 juni 2023 en de ontvangst daarvan door klager kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.3 De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder in de cassatieprocedure steken heeft laten vallen, noch dat hij anderszins klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 augustus 2024