Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:187

Zaaknummer

24-245/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Dat verweerder de opdracht niet zorgvuldig zou hebben uitgevoerd is de raad niet gebleken en is daarmee niet komen vast te staan. Verweerder heeft ook niet in strijd gehandeld met de bewaarplicht. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 augustus 2024 in de zaak 24-245/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over

verweerder 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 3 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/117 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Klaagster was daarbij vergezeld van haar echtgenoot. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1    Verweerder staat klaagster sinds december 2017 bij in een medische aansprakelijkheidsprocedure, waarbij het voornamelijk gaat om de vaststelling van de omvang van de schade. De wederpartij van klaagster heeft namelijk de aansprakelijkheid erkend. 

2.2    In het kader van die procedure heeft verweerder in 2021 een medisch advies gevraagd aan een door hem ingeschakelde deskundige. De deskundige heeft eind 2021 een verslag uitgebracht. Toen bleek dat de deskundige van een verkeerde veronderstelling was uitgegaan, waardoor het uitgebrachte rapport niet (goed) bruikbaar was in de procedure. Verweerder heeft de deskundige daarom gevraagd of hij bereid was een aanvullend/verbeterd en volledig advies uit te brengen aan de hand van de vraagstelling zoals die oorspronkelijk was bedoeld. De betreffende deskundige heeft aangegeven daartoe wel bereid te zijn, maar dat hij er door omstandigheden pas rond oktober 2022 aan toe zou komen. 

2.3    Over deze kwestie met de deskundige is tussen verweerder en klaagster op 12 juli 2022 telefonisch contact geweest, waarna verweerder aan klaagster diezelfde dag een e-mail heeft geschreven met een gespreksverslag van het telefonisch onderhoud. 

2.4    Diezelfde dag heeft klaagster per e-mail daar op gereageerd, waarna verweerder een dag later per e-mail daar weer op heeft gereageerd. 

2.5    Bij brief van 16 juli 2022 aan verweerder heeft klaagster haar onvrede geuit over de ontstane situatie. 

2.6    Bij brief van 20 oktober 2022 heeft verweerder bij de deken advies ingewonnen over de kwestie. Naar aanleiding daarvan heeft de deken geadviseerd om intern te bemiddelen. Een (bemiddelings-)gesprek tussen klaagster en verweerder heeft echter niet plaatsgevonden. 

2.7    Op enig moment daarna is de opdracht tussen klaagster en verweerder geëindigd. 

2.8    Bij brief van 5 april 2023 aan klaagster heeft verweerder, vooruitlopend op het verzenden van het dossier per post aan klaagster, aangegeven dat hij, nu hij geen bericht heeft ontvangen van een opvolgend advocaat en mede in verband met werkzaamheden die op zijn kantoor zullen plaatsvinden, niet langer als bewaarder van de stukken wenst op te treden. 

2.9    Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster verweerder verzocht om het dossier nog twee maanden onder zich te houden. Verweerder heeft kenbaar gemaakt aan dat verzoek te zullen voldoen. 

2.10    Bij e-mail van 15 augustus 2023 heeft verweerder aan klaagster bericht dat in verband met een grote verhuizing van zijn kantoor als gevolg van een verbouwing, alle niet in behandeling zijnde dossiers in een opslag worden geplaatst en gedurende de periode van de verbouwing niet op afroep beschikbaar zullen zijn. Verweerder heeft klaagster indringend verzocht om voor 18 september stappen te ondernemen om de stukken op te halen/op te laten halen. 

2.11    Op 22 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    de aan hem opgedragen opdracht niet zorgvuldig uit te voeren: Ter toelichting op dit klachtonderdeel heeft klaagster het volgende gesteld. Verweerder heeft mij tijdens het telefoongesprek van 12 juli 2022 kenbaar gemaakt dat hij niet langer voor mij wilde werken vanwege financiële redenen en omdat hij (de afwachting van) het tweede rapport van de medisch adviseur weigerde te aanvaarden. Verweerder heeft de opdracht eenzijdig opgezegd tijdens dit telefoongesprek. Verweerder heeft daarnaast het dossier niet op orde en heeft niet alle stukken toegevoegd aan het dossier, dan wel aan mij toegezonden (zie de mail aan verweerder van 12 juli 2022), b)    in strijd te handelen met de bewaarplicht van het dossier: Ter toelichting op dit klachtonderdeel heeft klaagster het volgende gesteld. Verweerder legde mij steeds een deadline op waarbinnen ik moest aangeven waar mijn dossier naartoe kon worden gezonden. Hiermee komt verweerder zijn bewaarplicht niet na. Hij is namelijk verplicht om mijn dossier vijf jaar te bewaren, en te wachten tot een opvolgende advocaat hier een beroep op doet. 

3.2    Ter zitting heeft klaagster haar klacht nader toegelicht. 

 

4    VERWEER  Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Maatstaf  5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.

5.2    De raad heeft als tuchtrechter mede tot taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. 

5.3    De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Dit wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat worden gesteld als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden’ mag worden verwacht. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a): opdracht niet zorgvuldig uitvoeren

5.4    Dat verweerder de opdracht niet zorgvuldig zou hebben uitgevoerd is de raad niet gebleken en is daarmee niet komen vast te staan. Verweerder heeft aangegeven dat klaagster een kansrijke zaak heeft nu de wederpartij de aansprakelijkheid heeft erkend. Verweerder heeft een deskundige (medisch adviseur) ingeschakeld om een rapport op te stellen, dat door verweerder in de procedure zou worden gebruikt. Het rapport wat volgde was echter niet wat het zou moeten zijn en verweerder heeft daar de deskundige op aangesproken. Deze laatste zou een nieuw/aanvullend rapport opmaken, maar dat zou nog even op zich laten wachten. Daarover heeft verweerder op 12 juli 2022 met klaagster telefonisch contact gehad. 

5.5    Dat gesprek liep niet goed, daar zijn klaagster en verweerder het over eens. Verweerder zou in dat gesprek de samenwerking eenzijdig hebben opgezegd, hetgeen verweerder betwist. Tegenover deze betwisting heeft klaagster haar stelling onvoldoende onderbouwd, zodat dit niet is komen vast te staan. Enige tijd nadien is de opdracht feitelijk wel beëindigd, omdat verweerder en klaagster niet meer op een lijn zijn gekomen en een vertrouwensbreuk een feit was. 

5.6    Ter zitting bleek dat klaagster ervan overtuigd is dat er een aanvullend stuk van de medisch adviseur is gekomen, maar dat verweerder dat bewust voor klaagster achterhoudt. Verweerder weerspreekt dit met klem. Verweerder heeft aangevoerd, en zo heeft de raad het dossier ook gelezen, dat het gesprek van 12 juli 2022 er juist over ging dat er nog een aanvullend rapport zou moeten komen, maar dat dit wel enige tijd zou duren. De raad is van oordeel dat het een juiste wijze van handelen van verweerder is geweest om dit met klaagster te bespreken op 12 juli 2022. De raad heeft uit het dossier ook begrepen dat dit stuk er uiteindelijk niet is gekomen, mede omdat de opdracht inmiddels was beëindigd. Dat dit stuk er wel zou zijn, zoals klaagster stelt, is op geen enkele wijze gebleken of aangetoond en dus ook niet dat verweerder dit achter zou houden. De verklaringen van klaagster op dit punt zijn ook inconsistent. Ter zitting verklaarde klaagster desgevraagd aanvankelijk dat zij van verweerder had gehoord dat er een aanvullend stuk zou zijn. Gedurende de mondelinge behandeling echter verklaarde zij dat zij van de medisch adviseur heeft vernomen dat er een aanvullend stuk zou zijn. Dit zou volgens klaagster mondeling zijn geweest. Enig bewijs ter ondersteuning van die verklaringen ontbreekt echter. 

5.7    Gelet op het voormelde is de raad van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is.  Klachtonderdeel b): in strijd handelen met de bewaarplicht

5.8    Ook dit aanzien van dit klachtonderdeel is de raad niet gebleken dat verweerder zou hebben gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Verweerder heeft het gehele dossier van klaagster onder zich en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat klaagster het dossier desgewenst kan krijgen. Overigens ziet de bewaarplicht van een advocaat niet op het ter beschikking stellen van het dossier. De stukken die daar wel onder vallen, daarvan heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij die bewaart. Daarmee voldoet verweerder aan zijn bewaarplicht. Op de mondelinge behandeling bleek dat klaagster inmiddels een andere advocaat heeft ingeschakeld, maar zij verklaarde haar dossier om haar moverende redenen (nog) niet van verweerder te willen ontvangen. Daarmee ligt de zaak van klaagster echter stil. Klaagster zou er naar het oordeel van de raad daarom goed aan doen om haar dossier bij verweerder op te vragen, of door haar nieuwe advocaat te doen opvragen, om daarmee geen rechten verloren te laten gaan. 

5.9    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. 

 

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mr. E.M.G. Pouls en mr. M. Lont, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op : 12 augustus 2024