Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:96
Zaaknummer
24-467/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ne bis in idem-beginsel.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 17 juli 2024 in de zaak 24-467/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 20 juni 2024 met kenmerk 48|23|142K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 18. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van klaagster van 4 juli 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Op 15 december 2021 is een stichting beheer derdengelden opgezet voor verweerders advocatenkantoor. Verweerder is de secretaris en penningmeester van de stichting. 1.2 Klaagster heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder en zijn kantoorgenoot. Op 9 augustus 2022 (ECLI:NL:TADRSHE:2022:129) is de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Uit deze beslissing volgt onder meer: “2. KLACHT […] 2.3 Verweerders hebben achter de rug van klaagster om diverse stichtingen derdengelden opgericht en daarmee gelden ontvangen van de verkoop van delen van het perceel van klaagster (…). Deze derdenrekening hebben zij ook als bouwdepot gebruikt voor de verbouwing van woningen, ondergebracht in een vastgoedfraudeconstructie. De stichting derdengelden alsmede de eigen Bv’s van verweerders hebben gelden uit de verkoop van delen van het perceel (…) ontvangen. De Stichting derdengelden en de Holding Bv’s van verweerders zijn gebruikt als bouwdepot. Dat is een onderdeel van de vastgoedfraude. […] 4. BEOORDELING […] 4.2 Klaagster stelt in privé rechthebbende te zijn van de op de derdengeldenrekening van de Stichting derdengelden van verweerders gestorte gelden en heeft in dat kader aan verweerders verzocht rekening en verantwoording af te leggen van het beheer van zijn derdengeldenrekening. Feitelijk is juist dat verweerders geen gevolg hebben gegeven aan dit verzoek 4.3 […] De stelling dat klaagster in privé rechthebbende is van op de derdengeldenrekening van verweerders gestorte gelden is door klaagster onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, noch heeft zij daarvan bewijs overgelegd. […]” 1.3 Bij beslissing 13 maart 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:32) is klaagsters verzet gegrond verklaard, maar is de klacht alsnog ongegrond verklaard. Deze beslissing is daarna onherroepelijk geworden. 1.4 Op 27 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken onderhavige klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft geld overgeboekt naar een op 15 december 2021 nieuw opgerichte stichting beheer derdengelden; b) Verweerder heeft ruim € 4.000,- bij klaagster in privé verhaald terwijl er geen sprake was van een ten uitvoer te leggen vonnis, en heeft ook dat bedrag overgeboekt naar een op 15 december 2021 nieuw opgerichte stichting beheer derdengelden. Verweerder weigert het geld terug te betalen en reageert niet meer op verzoeken van klaagster daartoe. 2.2 In aanvulling daarop heeft klaagster het volgende naar voren gebracht: 2.3 De eerder bij de raad vastgestelde onderhandse verkoop is volgens klaagster de route waarin er verdeeld wordt. In die route is een woning, op naam van klaagster en een hypotheekhouder, verkocht en geleverd aan klaagster handelend onder de naam [perceelnummer]. De kadastrale aanduiding [nummer] is op 2 januari 2019 tenietgedaan, op grond van natrekking van klaagsters perceel. 2.4 Verder staat volgens klaagster vast dat de executieveiling van 19 november 2018 niet bestaat/niet rechtsgeldig is. In alle recente uitspraken en beslissingen is volgens klaagster vastgesteld dat er sprake is van een executoriale verkoop [perceelnummer] na beslag NSI. Deze executoriale verkoop heeft achter de rug van klaagster om/zonder klaagsters toestemming plaatsgevonden. Klaagster stelt opgelicht te zijn door een advocaat. De verkoop heeft niet tot levering geleid, want de zogenaamde kopers konden het niet betalen. Het vorenstaande heeft volgens klaagster tot rechtsgevolg dat de (tussen)vonnissen van 29 november 2019 en 6 mei 2020 in hoedanigheid van veilende hypotheekhouder niet ten uitvoer kan worden gelegd. 2.5 Klaagster stelt zich op het standpunt dat sprake is van een nieuwe klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij/vermeende schuldeiser in de onderhandse verkooproute/in de verdelingszaak. In eerdere tuchtklachtzaken heeft klaagster klachten ingediend tegen verweerder waarin hij vanuit een andere hoedanigheid zou hebben gehandeld. Daarin is in de klacht over zijn hoedanigheid als advocaat van de wederpartij bij voorzittersbeslissing slechts vastgesteld dat verweerder niet gehouden is R & V van de stichting beheer derdengelden te overleggen aan klaagster. Daarover gaat de klacht nu niet. In de klachten over verweerders hoedanigheid in de onderhandse verkooproute is het verzet gegrond verklaard en daarmee is volgens klaagster vastgesteld dat de onderhandse verkooproute [perceelnummer] een andere verkoop is dan de executoriale verkoop [perceelnummer]. Dat is volgens klaagster een nieuw feit. Het gegrond verklaren van het verzet heeft daarom direct betrekking op de onderhandse verkoop als nieuw feit. Klaagsters klachten richting zich tegen de transacties die verweerder heeft verricht zonder klaagster daarover te informeren. Dat is gebeurd met geld van klaagster dat verweerder illegaal heeft verhaald.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd door een beroep te doen op het ne bis in idem-beginsel. De transacties vormden voor klaagster mede het feitencomplex waarover eerder is geklaagd, onder verwijzing naar randnummers 4.2 en 4.3 van de voorzittersbeslissing van 9 augustus 2022 en de beslissing van de raad van 13 maart 2023.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 Uit artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet volgt: Niemand kan in gevolge de bepalingen in deze paragraaf andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Niet-ontvankelijk 4.2 De voorzitter stelt vast dat de onderhavige klachtonderdelen al zijn behandeld in de tuchtprocedure die heeft geleid tot de beslissingen van 9 augustus 2022 en 13 maart 2023. De voorzitter verwijst naar overwegingen 2.3, 4.2 en 4.3 van de voorzittersbeslissing van 9 augustus 2022, wat vervolgens heeft geleid tot de verzetbeslissing van 13 maart 2023. Over het handelen van verweerder is dus al onherroepelijk beslist. Dat de klacht nu ziet op hetzelfde handelen maar dat volgens klaagster sprake is van een andere hoedanigheid of dat de klachtonderdelen anders zijn geformuleerd, doet er niet aan af dat al tuchtrechtelijk is geoordeeld over het onderliggende feitencomplex en de handelingen van verweerder. Datzelfde geldt voor zover klaagster meent dat de verkoop van ‘[perceelnummer] nu een andere juridische kwalificatie zou hebben en dus een nieuw feit zou betreffen. De voorzitter zal de klacht daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaar de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 17 juli 2024