Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:142
Zaaknummer
24-486/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht van (voormalig) advocaat over de deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Van machtsmisbruik of het onder druk zetten van klager om zich uit te schrijven als advocaat is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerster zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Een onachtzaamheid van verweerster betekent niet dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 augustus 2024 in de zaak 24-486/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 juni 2024 met kenmerk R 2024/72 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is in 2008 beëdigd als advocaat. Sinds oktober 2018 is hij arbeidsongeschikt en voert hij geen praktijk meer. Klager heeft over 2020 en 2021 de CCV-opgave gedaan. 1.2 Op 29 juli 2022 heeft klager – in reactie op een verzoek van de Orde om het aanleveren van financiële gegevens – aan de Orde laten weten dat zijn praktijk al een aantal jaren stil ligt wegens ziekte en er daarom geen financiële gegevens zijn. 1.3 Op 31 augustus 2022 heeft een stafjurist in reactie daarop aan klager onder meer geschreven dat in een uitspraak van het Hof van Discipline van 15 november 2021 is overwogen dat de uitvraag financiële kengetallen een vorm van preventief toezicht is en dat advocaten verplicht zijn hieraan mee te werken. 1.4 Op 4 november 2022 heeft verweerster klager per e-mail uitgenodigd voor een gesprek. Op 21 november en 6 december 2022 is een rappel gezonden, omdat van klager nog geen reactie was ontvangen. 1.5 Op 6 januari 2023 is er telefonisch contact geweest tussen een stafjurist (hierna: de stafjurist) en klager. De stafjurist heeft vervolgens diezelfde dag de eerdere e-mails aan klager gezonden. 1.6 Op 7 januari 2023 heeft klager gereageerd en informatie over zijn gezondheidssituatie verstrekt. 1.7 Op 17 januari 2023 heeft de stafjurist gereageerd en geschreven dat zij klager eind juni weer zal benaderen voor een update. Zij heeft klager daarbij gewezen op het feit dat, ondanks zijn revalidatietraject, de verplichtingen op het punt van de hoofdelijke omslag, de CCV en kengetallen door blijven lopen omdat hij nog steeds ingeschreven is als advocaat. De stafjurist heeft klager er verder op gewezen dat hij zelf zijn e-mailgegevens via BAR moet wijzigen. 1.8 Op 23 januari 2023 heeft klager gereageerd en opmerkingen gemaakt over onder meer de kengetallen en CCV. Hij heeft aangegeven dat hij het op prijs zou stellen als iemand binnen de Orde de moeite zou willen nemen om een oplossing te zoeken voor zijn situatie , daar hij zijn handen vol heeft aan zijn gezondheid en dit er allemaal niet bij kan hebben. Klager heeft verder laten weten dat hij zijn e-mailadres niet kan veranderen via BAR. 1.9 Op 18 juli 2023 is door de Orde de Kengetallen uitvraag aan klager gestuurd. 1.10 Op 10 augustus 2023 heeft klager daarop gereageerd en onder meer geschreven: “Sinds 2019 meld ik al dat ik sinds oktober 2018 (ernstig) ziek ben en sinds die tijd de praktijk niet meer uit kan oefenen. Ik kan dus geen vragen betreffende mijn praktijk beantwoorden, want die praktijk is er al jaren niet meer. Kengetallen heb ik dus ook niet. Uiteraard ben ik altijd bereid informatie aan te leveren, maar mij wordt nu al bijna 4 jaar lang steeds opnieuw gevraagd om informatie te geven die ik niet heb en die ik ook vanwege mijn slechte gezondheid niet kan geven.” 1.11 Op 15 augustus 2023 heeft de stafjurist klager uitgenodigd voor een gesprek met de deken en daarbij twee data voorgesteld. 1.12 Op 17 augustus 2023 heeft een andere stafjurist gereageerd op klagers bericht van 10 augustus 2023 en onder meer geschreven dat zij begrip heeft voor klagers situatie, maar dat de toezichthoudende taak van de deken evenwel met zich brengt dat in het kader van de naleving van de verordeningen van de Nederlandse Orde van Advocaten op geregelde basis gegevens opgevraagd worden bij advocaten. De stafjurist heeft klager geïnformeerd over de manier waarop hij het jaar ervoor de kengetallen heeft aangeleverd. 1.13 Op 4 september 2023 heeft klager gereageerd en geschreven dat hij wederom een 0 opgave heeft moeten doen. 1.14 Als reactie op de door verweerster uitgesproken voorkeur voor een persoonlijk gesprek met klager heeft klager op 4 september 2023 aan de stafjurist geschreven dat zijn gezondheid het (nog) niet toelaat om naar het bureau van de Orde te komen en dat hij uiteraard bereid is de gewenste informatie te verstrekken. 1.15 De stafjurist heeft diezelfde dag gereageerd, een datum voorgesteld en gevraagd of het mogelijk is het gesprek te laten plaatsvinden op klagers kantoor. 1.16 Op 7 september 2023 heeft klager daarop gereageerd en geschreven dat hij ook een voorkeur heeft voor een persoonlijk gesprek en dat hij het laat weten zodra dat mogelijk is. 1.17 In reactie daarop heeft de stafjurist diezelfde dag aan klager laten weten dat de deken een concrete datum voor een persoonlijk gesprek wil afspreken. De stafjurist heeft daarbij een voorstel voor een gesprek via Teams gedaan. 1.18 Op 14 september 2023 heeft klager aan de stafjurist onder meer geschreven dat hij nog midden in een revalidatie zit, dat hij zich daarom van bepaalde activiteiten moet onthouden en dat hij dit met zijn behandelaar moet overleggen. Klager heeft gevraagd om een aantal mogelijke data, bij voorkeur na de herfstvakantie. 1.19 Op 18 september 2023 heeft de stafjurist aan klager voorgesteld op 23 oktober 2023 met elkaar te spreken op het kantoor van de Orde. Zij heeft geschreven dat het gesprek zal gaan over de inhoud van de mailwisseling: hoe het met klager en zijn revalidatietraject gaat en wat de vooruitzichten voor klager zijn wat betreft het weer kunnen oppakken van de werkzaamheden (al dan niet deels) als advocaat. 1.20 Op 23 oktober 2023 (voorafgaand aan het gesprek) heeft klager in een e-mail aan een andere stafjurist geschreven dat hij die middag een afspraak met de deken heeft en dat hij aanneemt dat dan alles wat bespreking behoeft, besproken zal worden. 1.21 Op 23 oktober 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster, in het bijzijn van de stafjurist. De stafjurist heeft diezelfde dag in een e-mail de gemaakte afspraken als volgt vastgelegd: “Graag ontvang ik van u binnen 14 dagen na heden een schriftelijke verklaring van uw behandelaar(s) waarin bevestigd wordt dat u momenteel doende bent een revalidatietraject te volgen. Verder geeft u voor 1 februari 2024 schriftelijk naar mij toe aan wat de stand van zaken is aangaande uw herstel tot dan toe en het verdere perspectief op herstel.” 1.22 Op 31 oktober 2023 heeft de stafjurist klager in een e-mail gevraagd wanneer zij hem telefonisch kan spreken die week. 1.23 Op 3 november 2023 heeft de stafjurist in een e-mail aan klager geschreven dat uit de recente CCV-verklaring is gebleken dat klager geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft, terwijl dit een absoluut vereiste is voor een advocaat. De stafjurist schrijft dat klager per ommegaand een beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet afsluiten ofwel dat hij zich dient uit te schrijven van het tableau. 1.24 Op 9 november 2023 heeft klager gereageerd en onder meer geschreven dat hij zeer teleurgesteld is over de gang van zaken, omdat op 23 oktober 2023 allesomvattende afspraken zijn gemaakt en hij ervan uitging dat het gesprek van die dag ook door de Orde zorgvuldig was voorbereid. Klager begrijpt niet waarom de hele discussie nu opnieuw wordt begonnen, terwijl alle informatie al lang bekend is bij de Orde en hij voor het gesprek expliciet kenbaar had gemaakt dat tijdens het gesprek alles moest worden besproken. Klager schrijft verder dat zijn behandelaar wil overleggen met haar beroepsvereniging over de op te stellen verklaring. 1.25 De stafjurist heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat het inderdaad geen goede gang van zaken is dat de informatie over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet bekend was bij de deken tijdens het gesprek van 23 oktober 2023. De stafjurist schrijft dat zij binnen 14 dagen een bewijs van een afgesloten beroepsverzekering wil zien en dat klager zich anders dient uit te schrijven. Zij vermeldt dat de deken een verzoek conform artikel 60ab Advocatenwet kan indienen. Over de informatie van de behandelaar schrijft de stafjurist: “indien uw behandelaar aan u de gevraagde informatie stuurt in een aan u geadresseerd schrijven dan is het probleem opgelost en is er voor uw behandelaar geen noodzaak in overleg te treden met haar beroepsvereniging. Dit is een gangbare en geaccepteerde wijze van handelen waarbij de vertrouwelijkheid tussen hulpverlener en cliënt niet geschaad wordt.” 1.26 Op 21 november 2023 schrijft klager aan de stafjurist onder meer: “U stelt dat de deken tijdens het gesprek dat wij hadden op 23 oktober jl. niet wist dat ik geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering meer had, omdat de vraag hierover in de CCV over 2022 op een andere plaats stond dan de jaren ervoor. (…) Ik mag u er wel op wijzen dat in de CCV over de jaren 2021 alsmede 2020 de betreffende vraag door mij ook al met “nee” is beantwoord. (…) Kortom, dit feit is al jaren bekend bij de deken. Het is derhalve geen nieuw feit, zoals u kennelijk probeert te suggereren. Wat ik verder buitengewoon kwalijk vind is dat u misbruik maakt van de informatie over mijn gezondheid die u tijdens het gesprek met de deken heeft gekregen, door mij (gezien mijn medische toestand, waarvan u volledig op de hoogte bent) buitenproportioneel, niets ontziend en onterecht onder druk te zetten en daarbij dreigementen met voor mij zeer ernstige gevolgen (zie hieronder) niet schuwt. Dit alles terwijl er nota bene onvoorwaardelijke afspraken met de deken liggen die daar haaks op staan. Op basis van de gemaakte afspraken in het gesprek met de deken (en u) op 23 oktober jl. en uw bevestiging van die gemaakte afspraken (…) heb ik met mijn verzekeraar Movir afgesproken dat ik in januari 2024 een verzekeringsgeneeskundige keuring zal ondergaan. Het gevolg van het niet nakomen van de onvoorwaardelijk gemaakte afspraken met de deken zou zijn dat Movir mijn verzekering zal beëindigen met het argument dat er geen verzekerbaar belang meer is, omdat ik geen advocaat meer ben. Als ik dan vervolgens tijdens de verzekeringsgeneeskundige keuring zou blijken dat mijn klachten voortkomen uit een andere of nieuwe ziekteoorzaak, dan stopt Movir mijn uitkering en ben ik niet meer verzekerd voor die andere of nieuwe ziekteoorzaak met alle gevolgen van dien. Ook weet u net zo goed als ik dat ik geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan afsluiten nu ik 100% arbeidsongeschikt bent, geen klachten, geen praktijk en 0 omzet heb. Het effect van dit alles op mijn gezondheid laat zich raden. Mijn behandeling met de daarbij behorende leefregels is volledig ontspoort door deze gang van zaken. Resumerend verzoek ik de deken nogmaals om de gemaakte onvoorwaardelijke afspraken na te komen, zoals ik dat vanzelfsprekend ook zal doen.” 1.27 In een daaropvolgende e-mail van diezelfde dag heeft klager een verklaring van zijn behandelaar aan de stafjurist gestuurd. 1.28 Op 30 november 2023 heeft verweerster in een e-mail aan klager onder meer geschreven: “Om te beginnen wil ik u mijn oprechte excuses aanbieden dat ik tijdens ons gesprek van 23 oktober 2023 niet op de hoogte was van het feit dat u sinds 2020 niet meer beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en dat inderdaad ook zo heeft aangegeven daar waar dit gevraagd werd op de CCV’s en de kantooropgave. Dit verdient uiteraard geen schoonheidsprijs. Wel moet dit punt opgelost worden in het kader van het door mij te houden toezicht. Om die reden verzoek ik u om schriftelijk naar mij toe te bevestigen (binnen 14 dagen na heden) dat u geen zaken meer behandelt noch zult gaan behandelen zolang u niet beschikt over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Wat betreft de door u overgelegde verklaring van de behandelaar: wij hebben afgesproken dat u bewijs zou overleggen dat u doende bent een revalidatietraject te volgen. De door u toegestuurde verklaring van de klinisch psycholoog/psychotherapeut voldoet hieraan niet. Graag zie ik alsnog de gevraagde verklaring binnen 14 dagen na heden tegemoet.” Deze e-mail is verstuurd aan het info e-mailadres van klagers kantoor. 1.29 Op 13 december 2023 heeft klager daarop gereageerd en onder meer geschreven: “Mijn kantoorgenoot stuurde mij uw onderstaande e-mailbericht door, omdat dit door u werd verzonden aan het info-adres van kantoor en niet aan mijn persoonlijke e-mailadres. Mijn kantoorgenoot weet nu dus ook dat ik bij een psychotherapeut onder behandeling ben. Ik hoef u waarschijnlijk niet uit te leggen wat ik daar van vind. Er is volgens mij maar één persoon die gaat over mijn medische informatie en dat ben ik. Deze informatie heb ik uiteindelijk na lang aandringen uwerzijds en met grote tegenzin, omdat ik vind dat dit erg ver gaat, in goed vertrouwen en uitgaande van zeer grote zorgvuldigheid aan u verstrekt. Ik mocht er zonder meer vanuit gaat dat deze informatie niet zomaar, zonder enig overleg, aan derden wordt verstrekt. Het betreft hier zeer privacygevoelige (medische) informatie. Dit kan en mag echt niet gebeuren. Conform uw verzoek verklaar ik hierbij nogmaals dat ik geen zaken meer behandel en ook gaan zaken ga behandelen zolang ik niet beschik over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Voor wat betreft de verklaring van mijn behandelaar het volgende. In het gesprek dat wij hadden op 23 oktober jl. heeft u mij gevraagd om een verklaring van mijn behandelaar dat ik onder behandeling ben. U zei toen letterlijk: “Meer hoef ik niet te weten”. [Stafjurist] heeft daar vervolgens iets anders van gemaakt. Op basis van de afspraak die u en ik met elkaar hebben gemaakt, heb ik mijn behandelaar verzocht de verklaring aan te leveren. Meer kan zij ook niet verklaren, want dat zou dan over de inhoud van de behandeling gaan en daar mag zij niet over verklaren. Ik heb mij dus wel degelijk aan de afspraken gehouden.” 1.30 Op 11 januari 2024 heeft de stafjurist, namens verweerster, aan klager geschreven dat zij er kennis van hebben genomen dat hij per 1 januari 2024 is uitgeschreven als advocaat en dat om die reden het dossier zal worden gesloten 1.31 Op 14 januari 2024 heeft klager een klacht ingediend over verweerster. 1.32 Op 15 februari 2024 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en afhandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 1.33 Op 1 maart 2024 heeft verweerster, in reactie op de klacht, onder meer geschreven: “14. Bij e-mail van 21 november 2023 (13.27 uur) stuurt [klager] een verklaring van zijn behandelaar (een psycholoog/psychotherapeut) inhoudend dat hij bij haar in psychotherapeutische behandeling is (geen bijlage i.vm. de privacy). (…) 34. De e-mail van 30 november 2023 (…) is verzonden naar het e-mailadres van [klager] van het kantoor [e-mailadres 1] en eveneens, onbedoeld en ook onverklaarbaar, naar [e-mailadres 2]. Het is uitgezocht om te zien waarom het betreffende info-emailadres van kantoor opeens in de emailselectie stond opgenomen in het betreffende dossier van ons systeem maar dat is helaas niet te verklaren.”
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Het niet of althans volstrekt onvoldoende voorbereiden door verweerster van het gesprek van 23 oktober 2023, terwijl tevoren meermaals duidelijk is gemaakt hoe belastend een dergelijk gesprek (in welke vorm dan ook) in klagers situatie is. b) Het niet nakomen van de tijdens het gesprek van 23 oktober 2023 gemaakte afspraken. c) Het vanaf het gesprek van 23 oktober 2023 gemaakte misbruik door verweerster van haar machtspositie met als doel om klager te intimideren en te proberen om klager, om onduidelijke redenen, na het gesprek alsnog van het tableau af te krijgen, terwijl de afspraak was dat op 1 februari 2024 de voortgang van klagers herstel zou worden besproken. d) Het gebruik maken van leugens over een verzonden e-mailbericht naar een verkeerd e-mailadres en niet naar klager, en het afdekken van een kapitale fout in plaats van er mee om te gaan zoals een behoorlijk advocaat/deken betaamt. e) Het niet reageren op klagers e-mailbericht van 13 december 2023. f) De zeer onzorgvuldige wijze waarop door verweerster met klagers privacy/medische informatie is omgegaan, door het lekker van zeer privacygevoelige medische informatie naar klagers kantoorgenoot (en daar vervolgens niet op te acteren) en nu nogmaals in haar verweer van 1 maart 2024 naar de Rotterdamse deken. 2.2 Klager heeft ter toelichting onder meer gesteld dat, door het uitblijven van een reactie op klagers e-mail van 13 december 2023, voor hem onduidelijk bleef of verweerster hem wel of niet zou laten schrappen in verband met het niet verstrekken van de juiste verklaring van klagers behandelaar. Klager heeft bovendien op 9 en 21 december 2023 uitgelegd dat een verklaring zoals gevraagd niet mogelijk was, omdat dat dan over de inhoud van de behandeling zou gaan en de beroepsvereniging van de behandelaar een dergelijke verklaring niet toestond. De door klager voorgestelde oplossing – inschakeling van een medisch adviseur – is door verweerster genegeerd. Namens de deken is op 9 december 2023 een voorstel gedaan dat noch een deken noch een advocaat betaamt, namelijk de behandelaar te vragen een verklaring aan klager te sturen om deze verklaring vervolgens aan verweerster te sturen. 2.3 Klager heeft op 21 november 2023 uitgelegd wat de zeer ernstige gevolgen van uitschrijving als advocaat voor zijn uitkering van Movir zouden kunnen zijn. Ook heeft klager meermaals duidelijk aangegeven dat de hele gang van zaken sowieso een negatieve invloed op zijn gezondheid heeft. Verweerster ging desondanks voort met klager het leven zuur te maken. Gezien klagers snel verslechterende gezondheidssituatie had hij geen andere keuze dan te kiezen voor zijn gezondheid en zich uit te schrijven als advocaat om daarmee de noodzakelijke afstand te kunnen nemen van de voortdurende intimidaties van verweerster. Klager neemt het verweerster kwalijk dat zij haar positie als deken heeft misbruikt om klager, een advocaat die ernstig ziek is en daardoor in een zeer kwetsbare positie verkeerde, onder druk te zetten om zelf tot uitschrijving als advocaat over te gaan, onder dreiging van het zelf indienen van een verzoek om klagers schrapping van het tableau. Dit alles klemt des te meer daar er op 23 oktober 2023 heldere afspraken zijn gemaakt die hier haaks op staan. 2.4 Klager merkt nog op dat het er in ieder geval vier jaar lang geen enkele belangstelling voor hem is geweest, er vervolgens een jaar lang bijna niets is gebeurd en er uiteindelijk na vijf jaar plotseling heel snel herstel van zijn ziekte werd geëist. Dit terwijl klager onderbouwd aangaf te verwachten binnen een jaar weer (deels) aan het werk te kunnen. Verweerster veegde dat echter direct en ongemotiveerd van tafel, omdat dat volgens haar te lang was.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van de functie van deken op de punten die in deze tuchtzaak aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 4.2 De voorzitter overweegt dat de deken belast is met het toezicht op de advocaten in het eigen arrondissement op grond van onder meer de Advocatenwet. De deken ziet erop toe dat op het tableau ingeschreven advocaten voldoen aan de op hen rustende verplichtingen op grond van de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur, de gedragsregels en andere algemeen verbindende voorschriften. In dat kader wordt elke advocaat periodiek bevraagd door middel van de CCV-uitvragen of de onderzoeken naar de kengetallen. Een advocaat die wegens ziekte of andere omstandigheden tijdelijk niet in staat is de praktijk te voeren en aan alle daarmee samenhangende vereisten te voldoen, kan dispensatie krijgen. De deken moet zich er in een dergelijk geval van kunnen vergewissen dat de advocaat die een (herhaald) beroep op de vrijstelling of ontheffing doet, dat op terechte gronden doet. 4.3 De Advocatenwet bepaalt ook dat advocaten die de praktijk niet duurzaam en stelselmatig meer beoefenen van het tableau kunnen worden geschrapt (art. 8e Advocatenwet). In het geval van klager geldt dat hij al sinds eind 2018 geen werkzaamheden meer verricht. De voorzitter acht het dan ook niet vreemd dat verweerster met klager in gesprek wilde gaan over zijn toekomst en wat er verwacht kon worden. Daarvoor is voor het eerst eind 2022 contact met klager gezocht en begin 2023 is dat contact ook tot stand gekomen. Vervolgens heeft (de stafjurist namens) verweerster in de zomer van 2023 aangedrongen op een daadwerkelijk gesprek, wat uiteindelijk op 23 oktober 2023 heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk dat klager moeite heeft met het feit dat verweerster bleef aandringen op een gesprek, maar de voorzitter is van oordeel dat bij het plannen van het gesprek voldoende zorgvuldigheid is betracht. 4.4 Volgens klager was het gesprek op 23 oktober 2023 zeer intimiderend doordat verweerster van wal stak met dreigementen als: “Ik had u na een half jaar al kunnen laten schrappen” en “We willen het tableau schoon houden”. De voorzitter kan niet vaststellen welke bewoordingen precies door verweerster zijn gebruikt. Dat is gesproken over de mogelijkheid van schrapping van het tableau, bijvoorbeeld op grond van artikel 8e Advocatenwet, acht de voorzitter niet onbegrijpelijk en evenmin intimiderend of dreigend. Het is immers verweersters taak om ook dit soort mogelijkheden met een advocaat te bespreken indien daartoe aanleiding is. Het is vervelend dat klager het gesprek op een dergelijke manier heeft ervaren, maar de voorzitter kan niet vaststellen dat verweerster zich intimiderend of dreigend heeft opgesteld. 4.5 De tijdens het gesprek gemaakte afspraken zijn door de stafjurist in een e-mail vastgelegd. Klager vond de termijn tot 1 februari 2024 kort en had moeite met de over te leggen medische verklaring. De voorzitter acht het begrijpelijk dat verweerster vinger aan de pols wilde houden en daarom binnen een aantal maanden een update wilde van de situatie. Verweerster heeft klager verder gevraagd zijn uitleg te onderbouwen met een bevestiging van het door hem gevolgde revalidatietraject. De voorzitter begrijpt dat dit is gedaan om nadere informatie te krijgen over de vraag of klager binnen afzienbare termijn zijn werkzaamheden weer (deels) zou kunnen oppakken. Dat acht de voorzitter niet onbegrijpelijk. De wijze waarop dit is gedaan is niet onbetamelijk. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. 4.6 Kort na het gesprek ontdekte verweerster dat klager niet over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikte. Iets wat al jaren het geval was en wat klager ook al eerder had aangegeven. Het was beter geweest als dit punt op 23 oktober 2023 was besproken, zoals verweerster ook al op 30 november 2023 in haar e-mail aan klager meldde. Een onachtzaamheid zoals deze, maakt echter niet dat sprake is van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur. Datzelfde geldt voor het feit dat op klagers e-mail van 13 december 2023 niet is gereageerd. Hoewel klager in die e-mail geen concrete vragen aan verweerster heeft gesteld, was een reactie daarop wellicht passend geweest. Dat die reactie is uitgebleven, acht de voorzitter echter niet tuchtrechtelijk laakbaar. Als het voor klager op dat moment onduidelijk was of verweerster hem (op korte termijn) naar aanleiding van de kwestie rondom de verklaring zou laten schrappen, had hij minst genomen daarover contact kunnen zoeken met verweerster. Een telefoontje was voldoende geweest. 4.7 Op 30 november 2023 is door verweerster een e-mail gestuurd aan het info e-mailadres van klagers kantoor, in plaats van aan klagers eigen e-mailadres. Een kantoorgenoot heeft de mail vervolgens ontvangen. Dat is slordig en had niet moeten gebeuren. Van het opzettelijk lekken van vertrouwelijke medische informatie is in elk geval geen sprake. De desbetreffende medische verklaring is niet als bijlage meegestuurd. Overigens geldt ook hier dat deze slordigheid, gezien het toetsingskader, niet betekent dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Voor zover klager stelt dat verweerster in haar antwoord op de klacht (van 1 maart 2024) hierover heeft gelogen of dat verweerster in haar antwoord op de klacht (weer) medische informatie zou hebben gelekt, geldt dat dit door klager onvoldoende is onderbouwd en dat het verweerster overigens vrij staat om haar verweer te voeren op de manier die haar goeddunkt, zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Daarvan is geen sprake. 4.8 De manier waarop verweerster en haar stafjuristen met klager hebben gecommuniceerd is steeds correct en zakelijk geweest. Het is duidelijk dat klager de bemoeienis van verweerster als belastend heeft ervaren, maar de voorzitter ziet in de overgelegde correspondentie niet dat verweerster klager ‘het leven zuur heeft gemaakt’, klager heeft geïntimideerd of dat zij hem onder druk heeft gezet om zich te laten uitschrijven. Verweerster heeft vanuit haar toezichthoudende rol een vinger aan de pols willen houden. Van misbruik van haar positie als deken is de voorzitter niet gebleken. Dat klagers gezondheid gedurende deze periode is verslechterd, kan niet aan verweerster verweten worden. 4.9 Voor zover klager ook klaagt over de eerdere opstelling van en/of contacten met verweerster in het kader van de CCV-opgave en de kengetallen, geldt dat het de voorzitter niet precies duidelijk is wat klager verweerster op dit punt verwijt. De overgelegde correspondentie die hierop ziet is steeds correct en zakelijk. Ondanks dat klager langdurig ziek was, golden ook voor hem bepaalde verplichtingen omdat hij op het tableau stond ingeschreven als advocaat. Het is dan ook niet verwonderlijk, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar dat dergelijke uitvragen zijn gedaan. 4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.