Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:94

Zaaknummer

24-300/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder heeft gelogen over de kantoorspecialisaties. Verweerder had de vrijheid om klagers zaak niet aan te nemen. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch  van 15 juli 2024  in de zaak 24-300/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 26 april 2024 met kenmerk K24-023, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager van 29 april 2024 en de daar bijgevoegde reactie van 3 april 2024.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 19 februari 2024 heeft klager telefonisch contact proberen te zoeken met het advocatenkantoor van verweerder. Klager kreeg het antwoordapparaat te horen en heeft een bericht ingesproken. Klager is die dag niet teruggebeld. 1.2    Op 20 februari 2024 heeft klager omstreeks 16:55 uur telefonisch contact gezocht met het advocatenkantoor van verweerder, nadat hij tot dat moment niet was teruggebeld. Een juridisch medewerker heeft de telefoon opgenomen, omdat er op dat moment geen secretaresses op het kantoor waren, en heeft klager doorverbonden met verweerder. Verweerder heeft de zaak van klager niet aangenomen. 1.3    Op 20 februari 2024 om 17:33 uur heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft onwaarheden gesproken ten aanzien van de kantoorspecialiteiten; b)    Verweerder heeft klager ongepast en respectloos bejegend door voorsnel te oordelen en klager niet te willen helpen, terwijl klager hem er slechts op wees dat iets telefonisch in verweerders kantoor was misgelopen als constructieve kritiek. 2.2    Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager het volgende. Klager heeft verweerder geïnformeerd over wat er mis ging in de telefonische communicatie met het kantoor. Daarop gaf verweerder onmiddellijk aan dat hij geen bestuursrecht deed. Klager wees verweerder in reactie daarop op hetgeen op de website van de Orde van Advocaten en verweerders kantoor staat en bij het Juridisch Loket bekend is. Verweerder gaf daarop aan dat dat wel zo was maar dat hij klager niet verder wilde aanhoren/helpen. Verweerder beëindigde daardoor eenzijdig het nog maar nauwelijks begonnen telefoongesprek. Klager is ‘de arrogantie van een aantal advocaten langzaam goed zat’. De weergave van het telefoongesprek door verweerder is een alternatieve waarheid en komt niet overeen met klagers beleving.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Samengevat stelt verweerder dat klager bij aanvang van het telefoongesprek diverse klachten over verweerders kantoor uitte. Bij aanvang bleek dat klager dus geen vertrouwen had ik verweerder, noch zijn kantoor. Ook wijst verweerder erop dat klager zich jegens een van de medewerkers beslist onheus heeft opgesteld. Verweerder heeft klager medegedeeld niet voor hem als advocaat te willen optreden. Dat staat verweerder vrij. Hij heeft aan klager niet bevestigd geen bestuursrecht te doen. Verweerder wijst erop dat klager niet de moeite heeft genomen aan te geven waarop zijn zaak inhoudelijk betrekking zou hebben.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat klager en verweerder ieder een eigen versie hebben van hetgeen telefonisch is besproken. De tuchtrechter was daar niet bij en kan dus ook niet vaststellen wat daadwerkelijk is gezegd. Het gegrond verklaren van een tuchtrechtelijk verwijt dient echter gebaseerd te zijn op feiten. Bij het gebrek aan enige feitelijke onderbouwing van een tuchtklacht zal de tuchtrechter in beginsel dan ook niet tot een gegrondverklaring kunnen komen. 4.2    Dat geldt ook in deze tuchtklacht. Klager zegt dat verweerder heeft gelogen over de specialisaties van zijn kantoor door te zeggen dat hij geen bestuursrecht doet. Verweerder weerspreekt echter dat hij dat heeft gezegd. Daarom kan niet worden vastgesteld of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. 4.3    Vastgesteld kan worden dat verweerder klagers zaak niet heeft aangenomen. Als reden daarvoor geeft verweerder aan dat hij klager niet wenste te vertegenwoordigen als advocaat, omdat hij geen vertrouwen bij klager merkte in hemzelf of zijn kantoor. Die vrijheid komt aan verweerder toe. Dat klager dat als arrogant, respectloos en ongepast ervaart kan zo zijn, maar dat is onvoldoende om een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging vast te stellen. Dat verweerder het telefoongesprek kort heeft gehouden kan tot slot niet leiden tot de conclusie dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op: 15 juli 2024