Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:167
Zaaknummer
23-643/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij. kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 1 juli 2024
in de zaak 23-643/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 26 januari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 20 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/12 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024, tezamen met de klachtzaak met nummer 23-644. Klager en verweerster waren beiden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail met bijlage van verweerster van 27 december 2023.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In 2021 is klager in een conflict geraakt met de heer vd H. (hierna: H.). Dit conflict vloeit voort uit de zakelijk verhouding die klager sinds 2010 had met H. op het gebied van financiering en realisatie van vastgoedprojecten. Klager is onder meer (indirect) bestuurder van meerdere besloten vennootschappen (hierna: bv’s) en ook H. is bestuurder van een bv.
2.2 Klager en H. hadden samenwerkingsovereenkomsten opgesteld en H. stelt zich op het standpunt dat klager deze overeenkomsten niet is nagekomen. H. is vanaf eind 2021 bijgestaan door verweerster en een kantoorgenoot van verweerster, te weten mr. X. (hierna: mr. X).
2.3 H. heeft in maart 2022 klager in een kort geding gedagvaard tot nakoming van samenwerkingsovereenkomsten. Hierin is H. bijgestaan door verweerster en mr. X. Ook heeft H. drie bodemprocedures opgestart tegen (de bv’s van) klager.
2.4 Productie 40 van de door (onder andere) verweerster namens H. ingediende stukken ten behoeve van de zitting in kort geding op 17 maart 2022 bevat onder meer de volgende passage:
Productie 40 - Complete e-mailwisseling tussen H., B. en P. van 3 maart 2021 waarvan B. als productie 2 bij conclusie van antwoord enkel het laatste e‑mailbericht heeft overgelegd.
Toelichting op productie 40 - 2. Productie 2 bij conclusie van antwoord zoals overgelegd door B. is in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. B. heeft geknipt in de e‑mailwisseling van 3 maart 2021 om de voorzieningenrechter op het verkeerde been te zetten. B. heeft in productie 2 bij conclusie van antwoord zijn eigen e-mail waarop H. reageert bewust weggelaten om voor de voorzieningenrechter achter te houden dat H. reageert op een verzoek van B. om werkzaamheden te verrichten voor projecten die niets van doen hebben met de RBR-projecten die onder SOK I t/m V vallen, deze e-mailwisseling is derhalve niet relevant voor het oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure. Dat de e-mailwisseling gaat over werkzaamheden die géén betrekking hebben op SOK I t/m V blijkt uit het onderwerp van de e-mailwisseling "RE: SB27 inspectieformulier appt. 31C-2 [.....]" en dat H. schrijft "ik heb er géén enkel probleem mee als jullie deze RR-werkzaamheden door een ander laten verzorgen, eigenlijk graag zelfs." B. probeert met deze arglistige kunstgreep een verzuim van H. te creëren onder SOK I t/m V. B. laat in strijd met artikel 21 Rv opzettelijk achterwege dat uit het eerste bericht in de e-mailwisseling blijkt dat de e-mailwisseling niet gaat over een verzoek aan H. dat ziet op SOK I t/m V. De RBR-projecten worden in de e-mailketting niet eens genoemd door P. en vervolgens ook niet door B. die de e-mail van P. op 3 maart 2021 doorstuurt naar H. Het is juist H. die in zijn reactie aangeeft dat hij geen tijd heeft voor de andere projecten van B. omdat hij te druk is met de RBR-projecten. De e-mail van 3 maart 2021 van H. aan B. kan dus niet tot een (schuldeisers)verzuim van H. leiden onder SOK I t/m V.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
onjuiste informatie aan de rechtbank te verstrekken; zich onnodig grievend uit te laten; klager rauwelijks te dagvaarden.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna - zo nodig - op dat verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
Grievende / onjuiste mededelingen (Klachtenonderdelen a) en b))
5.2 Klager klaagt over de inhoud van de toelichting van verweerster bij de door haar aan de rechter overgelegde productie 40. Klager verwijt verweerster dat zij (ten onrechte) heeft gesteld dat klager in een door hem overgelegde productie heeft geknipt. Klager is van mening dat verweerster daarmee onjuiste informatie aan de rechtbank heeft verstrekt (klachtonderdeel a)) en zich onnodig grievend heeft uitgelaten (klachtonderdeel b)).
5.3 De raad volgt klager niet in dit verwijt. De raad begrijpt uit de bewoordingen van verweerster dat zij met het woord “geknipt” heeft bedoeld te zeggen dat klager een e‑mailbericht uit een e-mailwisseling niet aan de rechter heeft overgelegd en dus de emailketting onvolledig heeft overgelegd. De raad is van oordeel dat de door verweerster gebruikte bewoordingen over het weglaten van deze e-mail stevig zijn, maar zij is daarmee de haar toekomende grote vrijheid van handelen niet te buiten gegaan. Daarbij acht de raad van belang dat verweerster haar stelling dat klager de rechter op het verkeerde been heeft willen zetten, uitgebreid heeft gemotiveerd. Bovendien is klager in die procedure in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt over die stelling naar voren te brengen. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dat betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
Rauwelijks dagvaarden (klachtonderdeel c))
5.4 Klager verwijt verweerster dat hij vóór de kortgedingprocedure niet op de hoogte is gebracht dat er tegen hem als privépersoon rechtsmaatregelen zouden worden ingesteld. Daarom is er sprake van rauwelijks dagvaarden en dat is niet toegestaan, aldus klager.
5.5 In het klachtdossier bevinden zich vier brieven en e-mails van de cliënt van verweerster en de kantoorgenoot van verweerster aan klager (gedateerd 21 december 2021, 23 december 2021, 5 januari 2022 en 26 januari 2022), waarin klager is gesommeerd de afspraken zoals vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomsten na te komen, bij gebreke waarvan H. rechtsmaatregelen zou treffen tegen klager. Anders dan klager heeft betoogd, is klager in de brieven ook persoonlijk aansprakelijk gesteld en is ook verschillende keren geschreven dat er rechtsmaatregelen tegen zowel de vennootschap als klager in privé zouden worden voorbereid. Gelet op de inhoud van deze brieven en e-mails is van rauwelijks dagvaarden geen sprake. Voor zover klager (ook) heeft willen betogen dat in een zakelijk conflict een betrokkene niet persoonlijk mag worden gedagvaard, is de raad van oordeel dat deze stelling geen steun vindt in het recht. Het voorgaande betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. M.M. Strengers en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 1 juli 2024