Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:88
Zaaknummer
24-319/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder zich in zijn correspondentie met de Belastingdienst heeft voorgedan als advocaat van klaagster. Verweerder mocht de van de Belastingdienst verkregen stukken in het geding brengen. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2024
in de zaak 24-319/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 1 mei 2024 met kenmerk 48|23|119K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 07.2.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 28 januari 2020 is De UB B.V. failliet verklaard. D Holding B.V. was enig bestuurder. Enig bestuurder daarvan is S Holding B.V. Klaagster is een van de bestuurders van die laatstgenoemde vennootschap. TH Beheer B.V. is de persoonlijke vennootschap van klaagster. 1.2 De curator in het faillissement van De UB B.V. heeft TH Beheer B.V. gedagvaard en gevorderd om TH Beheer B.V. te veroordelen tot betaling van een bedrag (in hoofdsom) van € 6.231,00 in verband met een (volgens de curator) door De UB voor TH Beheer betaalde belastingaanslag. In deze procedure bij de rechtbank Midden-Nederland werd de curator bijgestaan door verweerder, terwijl TH Beheer B.V. werd bijgestaan door mr. M, advocaat. 1.3 Op 25 april 2023 heeft verweerder namens de curator een e-mail aan de Belastingdienst gestuurd met de volgende tekst: “Geachte heer [V], Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 28 januari 2020 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De UB B.V. (hierna: "gefailleerde") in staat van faillissement verklaard. Mijn kantoorgenote mr. [JM] is aangesteld tot curator. In de bijlage treft u het faillissementsvonnis aan. Uit onderzoek in de bankafschriften van gefailleerde is gebleken van het volgende. Op 2 april 2019 is door gefailleerde€ 6.231,- betaald aan de belastingdienst, met omschrijving "815743026V460112 en 815743026V560112". Het lijkt te gaan om de voldoening van twee belastingaanslagen, met aanslagnummer 815743026V460112 en 815743026V560112. Het getal voor de "V" (815743026) betreft het RSIN-nummer behorend bij de aan gefailleerde gelieerde vennootschap TH Beheer B.V. De curator heeft in de administratie van gefailleerde een exploot hernieuwd bevel tot betaling aangetroffen, gericht aan TH Beheer B.V. met daarin de voornoemde aanslagnummers. In de bijlagen treft u (naast het faillissementsvonnis) aan: 1. De betaling van gefailleerde aan de belastingdienst d.d. 2 april 2019; 2. Een KvK-uittreksel van TH Beheer B.V. met daarin het RSIN-nummer 815743026; 3. Het exploot hernieuwd bevel tot betaling gericht aan TH Beheer B.V., met daarin de aanslagnummers 815743026V460112 en 815743026V560112. Kunt u mij op basis van het voorgaande bevestigen dat de ten laste van TH Beheer opgelegde belastingaanslagen met aanslagnummer 815743026V460112 en 815743026V560112 op 2 april 2019 zijn voldaan door gefailleerde ten behoeve van TH Beheer B.V.? Ik stel u deze vraag om helder te krijgen wat voor betaling het betreft die gefailleerde aan de belastingdienst heeft gedaan en (in het verlengde daarvan) om vast te stellen of gefailleerde/ de boedel nog een vordering heeft op een derde. Ik verneem graag van u.” 1.4 Op 26 april 2023 heeft verweerder namens de curator een brief aan de Belastingdienst gestuurd met de volgende tekst: "Geachte heer of mevrouw, Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 28 januari 2020 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De UB B.V. (hierna: "gefailleerde") in staat van faillissement verklaard. Mijn kantoorgenote mr. [JM] is aangesteld tot curator. In bijlage 1 treft u het faillissementsvonnis aan. Uit onderzoek in de bankafschriften van gefailleerde is gebleken van het volgende. Op 2 april 2019 is door gefailleerde € 6.231,- betaald aan de belastingdienst, met omschrijving "815743026V460112 en 815743026V560112". Het lijkt te gaan om de voldoening van twee belastingaanslagen, met aanslagnummer 815743026V460112 en 815743026V560112. Het getal voorde "V" (815743026) betreft het RSIN-nummer behorend bij de aan gefailleerde gelieerde vennootschap TH Beheer B.V. De curator heeft in de administratie van gefailleerde een exploot hernieuwd bevel tot betaling aangetroffen, gericht aan TH Beheer B.V. met daarin de voornoemde aanslagnummers. In de bijlagen treft u (naast het faillissementsvonnis) aan: 1. De betaling van gefailleerde aan de belastingdienst d.d. 2 april 2019 (bijlage 2); 2. Een KvK-uittreksel van TH Beheer B.V. met daarin het RSIN-nummer 815743026 (bijlage 3); 3. Het exploot hernieuwd bevel tot betaling gericht aan TH Beheer B.V., met daarin de aanslagnummers 815743026V460112 en 815743026V560112 (bijlage 4). Op basis van het voorgaande heeft uw collega de heer of mevrouw vdB mij op 25 april 2023 per e-mail bevestigd dat op 2 april 2019 door gefailleerde € 6.231,- is betaald voor aanslagnummers 8157.43.026.V.46.0112 (€ 3.165,-) en 8157.43.026. V.56.0112 (€ 3.066,-). Deze mail van heer of mevrouw vdB treft u aan als bijlage 5. Nadat ik deze bevestiging ontving, verzocht ik voornoemde medewerker mij de betreffende aanslagen toe te sturen zodat wij een sluitend en compleet dossier ter zake hebben. Daarop antwoordde voornoemde medewerker dat deze aanslagen enkel door de inspecteur vennootschapsbelasting worden verstrekt, en dat een dergelijk verzoek tot verstrekking enkel per brief kan worden ingediend door mij (bijlage 6). Middels deze brief verzoek ik u, althans de inspecteur vennootschapsbelasting, mij te voorzien van de aanslagen met aanslagnummers 8157.43.026. V.46.0112 (€ 3.165,-) en 8157.43.026. V.56.0112 (€ 3.066,-). Ik stel u deze vraag om helder te krijgen wat voor betaling het betreft die gefailleerde aan de belastingdienst heeft gedaan en (in het verlengde daarvan) om vast te stellen of gefailleerde/ de boedel nog een vordering heeft op een derde, meer specifiek op TH Beheer B.V. omdat gefailleerde aanslagen gericht aan laatstgenoemde zou hebben voldaan. Ik verneem graag van u. Met vriendelijke groet, [kantoornaam] [verweerder], Advocaat"
1.5 Op 17 mei 2023 heeft verweerder aan de Belastingdienst een e-mail gestuurd met de volgende tekst: "Geachte heer of mevrouw [B], Naar aanleiding van onze onderstaande mailwisseling, heb ik op 25 april 2023 een brief gestuurd naar de Belastingdienst t.a.v. de inspecteur vennootschapsbelasting. Ik heb daarop nog geen reactie mogen ontvangen. Mag ik u vragen intern na te gaan of de brief wel is ontvangen en zo ja, wanneer ik reactie kan verwachten? Indien u dat niet na kunt gaan, kunt u mij dan wellicht contactgegevens verstrekken van een medewerker die me hierin van meer informatie kan voorzien? Dank alvast." 1.6 Op 5 juni 2023 heeft verweerder aan de Belastingdienst een e-mail gestuurd met de volgende tekst: “Onder verwijzing naar onderstaande: kunt u aangeven wanneer ik een reactie kan verwachten naar aanleiding van de door mij verzonden brief?” 1.7 Op 22 juni 2023 heeft de Belastingdienst aan verweerder een brief gestuurd, met de volgende tekst: “Bijgaand doe ik u de gevraagde informatie toekomen, namens TH Beheer B.V.”
1.8 Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder de bij de brief van de Belastingdienst van 22 juni 2023 gevoegde aanslagen overgelegd. Mr. M heeft – na aanvankelijk zijn bezwaar te hebben geuit – ingestemd met het overleggen daarvan. 1.9 De rechtbank heeft TH Beheer B.V. in de gelegenheid gesteld om op 19 juli 2023 bij akte te reageren op de ter zitting ingediende stukken. TH Beheer B.V. heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. 1.10 Bij vonnis van 30 augustus 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland de vordering van de curator toegewezen. 1.11 Op 10 september 2023 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: Verweerder heeft zich in het contact met de Belastingdienst ten onrechte voorgedaan als de advocaat van TH Beheer B.V. en op die manier stukken bij de Belastingdienst opgevraagd en vervolgens in het geding gebracht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij zich in zijn contact met de Belastingdienst heeft voorgedaan als de advocaat van TH Beheer B.V. Uit de overgelegde stukken, waaronder de e-mail van verweerder aan de Belastingdienst van 25 april 2023, de brief van verweerder aan de Belastingdienst van 26 april 2023 en de e-mails van verweerder aan de Belastingdienst van 17 mei en 5 juni 2023, blijkt dit ook niet. Uit de berichten van 25 en 26 april 2023 en de daarop volgende rapellen van 17 mei en 5 juni 2023 blijkt genoegzaam dat hij namens de curator, en niet namens TH Beheer B.V., aan de Belastingdienst heeft verzocht om afschriften van de belastingaanslagen. Dat verweerder zich in zijn contact met de Belastingdienst heeft voorgedaan als de advocaat van TH Beheer B.V. heeft de voorzitter kortom niet kunnen vaststellen. De feitelijke grondslag van het verwijt van klaagster ontbreekt derhalve. Verweerder kan voorts niet tuchtrechtelijk worden verweten dat de Belastingdienst het door verweerder namens de curator geformuleerde verzoek tot het verstrekken van de aanslagen heeft gehonoreerd. Dat de Belastingdienst nadien aan klaagster heeft bericht dat de aanslagen niet verstrekt hadden mogen worden, maakt dit niet anders. 4.3 De voorzitter is voorts van oordeel dat het verweerder, in zijn hoedanigheid van advocaat van de curator, vrij stond om in het kader van de behartiging van de belangen van de curator, de van de Belastingdienst ontvangen aanslagen in het geding te brengen. Mr. M heeft ter zitting van de rechtbank – na aanvankelijk zijn bezwaar te hebben geuit – namens TH Beheer B.V. ingestemd met het in het geding brengen van de aanslagen. TH Beheer B.V. is vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om bij akte op de stukken te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. 4.4 De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 juli 2024