Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:87

Zaaknummer

24-320/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de dienstverlening. Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat zij de behandeling van klaagsters zaak heeft neergelegd, noch van de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Voor het overige ontbreekt de feitelijke grondslag. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2024

in de zaak 24-320/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 1 mei 2024 met kenmerk 48|23|062K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 08 en de nagekomen e-mail met bijlagen van klaagster van 12 mei 2024.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Verweerster heeft klaagster van 15 juni 2021 tot en met februari 2023 bijgestaan in een letselschadezaak als gevolg van een medische fout. In deze letselschadezaak was VVAA de wederpartij. TS is een organisatie die letselschadeslachtoffers op ergotherapeutisch en bouwkundig vlak ondersteuning biedt en was als zodanig bij de zaak betrokken.

1.2       Op 17 januari 2022 heeft verweerster conform hetgeen met klaagster was besproken een afschrift van de conceptvraagstelling (zonder bijlagen) gestuurd aan VVAA. Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerster conform hetgeen met klaagster was besproken de definitieve vraagstelling aan TS gestuurd. Bij de definitieve vraagstelling van 17 maart 2022 zijn documenten gevoegd waarmee de ergotherapeut zich een beeld kon vormen over de noodzaak en achtergrond van de verzochte ergotherapeutische interventie. Van de berichten van 17 januari en 17 maart 2022 heeft verweerster een afschrift gestuurd aan klaagster.

1.3       Op 26 januari 2023 heeft TS de begeleiding van klaagster om haar moverende redenen stopgezet en deze beslissing gemotiveerd aan verweerster toegelicht. Op 7 februari 2023 heeft klaagster rechtstreeks, zonder tussenkomst van verweerster, een e-mail gestuurd aan VVAA. Bij e-mail van 7 februari 2023 heeft verweerster klaagster geadviseerd om de correspondentie met TS te staken en aan klaagster medegedeeld “Verder is het niet de bedoeling dat u met [mevrouw H] van VVAA communiceert, aangezien dat ziet op mijn rol als uw advocaat. Indien u de correspondentie met VVAA wenst voort te zetten, dan kan dat wel, maar dan zal ik mijn werkzaamheden moeten beëindigen. (…)”

1.4       Op 7 en 15 februari 2023 heeft verweerster het eindrapport van TS en de te voeren strategie met klaagster besproken. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om het eindrapport te volgen. Klaagster was het daarmee niet eens. Tussen 20 en 27 februari 2023 heeft klaagster rechtstreeks, zonder tussenkomst van verweerster, contact opgenomen met TS en zich kritisch uitgelaten over het rapport. Op 24 februari 2023 heeft klaagster een klacht ingediend bij TS.

1.5       Verweerster is tot de conclusie gekomen dat er sprake was van een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de wijze waarop klaagsters zaak moest worden behandeld. Verweerster heeft daarop de deken geconsulteerd en vervolgens besloten om de behandeling van klaagsters zaak neer te leggen. Bij e-mail van 27 februari 2023 heeft verweerster klaagster als volgt bericht:

“Geachte heer en mevrouw [klaagster],

Middels bijgevoegd bericht werd ik door TS geïnformeerd over de klachten die u heeft ingediend tegen de heer [V] en tegen [L]. Dit gaat volledig voorbij aan de te volgen koers in uw dossier, die ik met u besproken heb op 15 februari 2023. U handelt hiermee ook tegen mijn adviezen in. Zo heb ik aangegeven bij voortzetting van uw zaak het rapport van TS als uitgangspunt te willen nemen.

Verder heb ik u ook gevraagd - in mijn email van 07-02-2023 - om uw correspondentie met TS te staken en deze partij niet te vragen om 'verantwoording af te leggen' over het rapport. Ik lees nu dat u een tweetal klachten heeft ingediend bij TS (tegen [V] en [L]) en daarbij - onder verwijzing naar wetsartikelen - o.a. vraagt om verantwoording, aanpassing/rectificatie van het (volgens u) op leugens en onwaarheden gebaseerde rapport. En dit dus achter mijn rug om, zonder mij hierover vooraf te informeren of met mij vooraf overleg te voeren. Daarmee maakt u nogmaals duidelijk dat u niet het vertrouwen heeft in mij als advocaat.

Ik moet helaas concluderen dat uw persisterende (overactieve) houding en correspondentie, met klachten richting onafhankelijke partijen (die u eerder ook rechtstreeks gedeeld heeft met de wederpartij) ten aanzien van evidente rapportages, mij als advocaat volledig buitenspel heeft gezet. Ik kan niet meer 'dominus litis' handelen, wat inhoudt dat ik geen leiding meer heb over deze zaak. U kiest duidelijk voor een andere koers dan ik voor ogen heb, een andere koers dan die ik met u op 15 februari nog heb besproken.

Conform de gedragsregels, dien ik mij als advocaat ook terug te trekken, indien tussen mij als advocaat en u als dient verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd. Ik meen inmiddels dat dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Ik kan ook niet meer aan VVAA aangeven het eindrapport van TS wel te willen volgen. Bovendien maakt u duidelijk dat u dat ook niet wenselijk vindt. Ik kan niet anders concluderen dan dat ik mijn werkzaamheden niet (meer} adequaat kan vervullen en genoodzaakt ben om mij terug te trekken en mijn werkzaamheden te beëindigen.

Uw dossier zal ik aangetekend per post naar u toesturen. Het staat u verder vrij om uw zaak verder zelf voort te zetten, maar ik zou u adviseren op zoek te gaan naar een collega die deze zaak kan voortzetten. U kunt ook te rade gaan bij uw rechtsbijstandsverzekeraar.

Met vriendelijke groet,

[verweerster]”

1.6       Verweerster heeft het dossier per aantekende post aan klaagster toegestuurd. Bij e-mail van 15 maart 2023 heeft mr. B, advocaat, aan verweerster medegedeeld dat hij de behandeling van de zaak zou overnemen. Op 7, 13, 23 en 29 maart 2023 heeft verweerster per e-mail vragen van klaagster beantwoord.

1.7       Op 22 en 26 april 2023 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

1. Verweerster heeft klaagsters zaak op oneigenlijke gronden neergelegd, waardoor klaagster met alle chaos en nadelen is blijven zitten;

2. Verweerster heeft jegens klaagster aantoonbare onjuistheden geuit en is onjuistheden blijven uiten in haar e-mail van 27 februari 2023, terwijl klaagster de onjuistheden in eerdere correspondentie uitdrukkelijk had weersproken en weerlegd;

3. Verweerster heeft op 17 januari 2022 en 17 maart 2022 een concept en een definitieve vraagstelling gestuurd aan een derde, waarmee zij zonder klaagsters toestemming een compleet medisch dossier en privacygevoelige gegevens heeft verstuurd aan en/of gedeeld met een derde die op dat moment (nog) geen partij was;

4. Verweerster heeft zich mogelijk schuldig gemaakt aan schending van haar geheimhoudingsplicht door zeer vertrouwelijke en privacygevoelige informatie betreffende zaken tegen de gemeente Heerlen zonder klaagsters toestemming te delen met een derde.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1       De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde in  artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2       Klachtonderdelen 1 en 2

De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagsters zaak op oneigenlijke gronden heeft neergelegd, waardoor klaagster met alle chaos en nadelen is blijven zitten. De voorzitter stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat de vertrouwensbasis was komen te vervallen. De voorzitter kan verweerster daarin volgen, gelet op het verschil van inzicht over het eindrapport van TS, de inhoud van de e-mailcorrespondentie en gelet op het feit dat klaagster VVAA en TS had benaderd zonder medeweten en tussenkomst van verweerster. Dit betekent dat het verweerster vrij stond om haar werkzaamheden te beëindigen. Verweerster was vanwege de vertrouwensbreuk zelfs gehouden om de werkzaamheden te beëindigen.

4.3       Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster haar werkzaamheden bovendien op zorgvuldige wijze neergelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op het moment van de beëindiging van verweersters werkzaamheden er in klaagsters zaak geen directe procedurele handelingen waren vereist. Van ontijdige beëindiging van de werkzaamheden was  dus geen sprake. Verweerster heeft haar beslissing om haar werkzaamheden te beëindigen bij e-mail van 27 februari 2023 gemotiveerd aan klaagster kenbaar gemaakt en heeft klaagster geadviseerd om zich tot een andere advocaat te wenden. Toen de opvolgend advocaat zich vervolgens enkele weken later bij verweerster meldde, heeft verweerster op zorgvuldige wijze meegewerkt aan de overdracht van klaagsters dossier. Dat klaagster door de wijze waarop verweerster zich heeft onttrokken in haar belangen is geschaad is kortom niet gebleken.

4.4       Ter zake het verwijt van klaagster, dat verweerster jegens klaagster aantoonbare onjuistheden heeft geuit en onjuistheden is blijven uiten in haar e-mail van 27 februari 2023, overweegt de voorzitter als volgt. Verweerster heeft uitdrukkelijk weersproken dat zij onjuistheden heeft verkondigd jegens klaagster. Dat verweerster onjuistheden heeft verkondigd blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Het stond verweerster vrij om haar visie op de gang van zaken aan klaagster kenbaar te maken. Kennelijk kan klaagster zich niet vinden in hetgeen verweerster in haar e-mail van 27 februari 2023 aan klaagster heeft medegedeeld, maar dat betekent nog niet verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij onjuistheden heeft verkondigd.

4.5       De voorzitter zal de klachtonderdelen 1 en 2 op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.

4.6       Klachtonderdeel 3

Klaagster verwijt verweerster dat zij op 17 januari 2022 en 17 maart 2022 een concept en een definitieve vraagstelling aan een derde heeft gestuurd, waarmee zij zonder klaagsters toestemming een compleet medisch dossier en privacygevoelige gegevens heeft verstuurd aan en/of gedeeld met een derde die op dat moment (nog) geen partij was. Verweerster heeft betwist dat zij een compleet medisch dossier aan derden heeft gestuurd en dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Verweerster heeft op 17 januari 2022 een afschrift van de conceptvraagstelling (zonder bijlagen) gestuurd aan VVAA. Bij e-mail van 17 maart 2022 heeft verweerster de definitieve vraagstelling aan TS gestuurd. Dit heeft verweerster vooraf met klaagster afgestemd. Bij de definitieve vraagstelling van 17 maart 2022 was niet het volledige medische dossier gevoegd, maar enkel documenten waarmee de ergotherapeut zich een beeld kon vormen over de noodzaak en achtergrond van de verzochte ergotherapeutische interventie, aldus verweerster. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de door verweerster geschetste feitelijke gang van zaken juist is. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat verweerster zonder klaagsters toestemming een compleet medisch dossier en privacygevoelige gegevens heeft verstuurd aan en/of gedeeld met een derde die op dat moment (nog) geen partij was. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.7       Klachtonderdeel 4

Klaagster verwijt verweerster dat zij zich mogelijk heeft schuldig gemaakt aan schending van haar geheimhoudingsplicht door zeer vertrouwelijke en privacygevoelige informatie betreffende zaken tegen de gemeente Heerlen zonder klaagsters toestemming te delen met een derde. Ook dit onderdeel van de klacht is uitdrukkelijk door verweerster weersproken. Verweerster heeft in dit verband naar voren gebracht dat haar betrokkenheid was beperkt tot het verlenen van bijstand aan klaagster in de medische aansprakelijkheidszaak, zodat zij niet beschikt over vertrouwelijke en/of privacygevoelige informatie betreffende de zaken tegen de gemeente Heerlen. De voorzitter heeft in de overgelegde stukken geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de juistheid van het verwijt dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.8       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op  4 juli 2024.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op: 4 juli 2024