Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:162
Zaaknummer
230289
Inhoudsindicatie
Klacht van oa een mensenrechtenorganisatie, waarvan in 2016 een voorvrouw is vermoord.
Inhoudsindicatie
De Organisatie strijdt tegen de aanleg van een stuwdam, die (mede) werd gefinancierd door een Nederlandse financiële instelling. Beklaagde treedt op voor deze instelling in een in Nederland aangespannen procedure. Klagers verwijten verweerder dat hij zich in de procedure grievend en onjuist heeft uitgelaten. Raad en hof gaan daar niet in mee. Zij oordelen dat verweerder informatie die mede afkomstig was van zijn cliënte heeft mogen gebruiken in de procedure, en daarbij dat hij er ook vanuit mocht gaan dat deze informatie juist was. Hoewel voorstelbaar dat het uitermate pijnlijk is voor klagers dat zij in de procedure zijn geconfronteerd met beschuldigingen over de wijze waarop zij, althans sommige van hun medestanders, hun verzet tegen de stuwdam zouden hebben vormgegeven, van verweerder kan niet worden verwacht dat hij met één hand op de rug gebonden verweer voert. Er staan voor zijn cliënte, de financier, immers (ook) grote belangen op het spel in de civiele procedure. De tragische achtergrond van de kwestie ten spijt, de beklaagde advocaat kan in deze geen verwijt worden gemaakt.
Uitspraak
Beslissing van 28 juni 2024 in de zaak 230289
naar aanleiding van het hoger beroep van:
1. (…), (hierna: de organisatie) klaagster 1 2. (…) klager 2 3. (…) klager 3 4. (…) klager 4 5. (…) klager 5 gevestigd/wonende te (…)
hierna samen ook te noemen: klagers gemachtigden: mr. W. Albers en mr. R. Rosenhart
tegen:
verweerder gemachtigde: mr. J.N. de Blécourt
1 INLEIDING
1.1 Het betreft hier een klacht tegen de advocaat van de wederpartij, waarbij verweerder wordt verweten dat hij zich evident onjuist en onnodig grievend heeft uitgelaten over de organisatie. De overige klagers zijn betrokken bij de organisatie.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 23-140/A/A) een beslissing gewezen op 11 september 2023. In deze beslissing is de klacht van klagers ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:168.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 10 oktober 2023 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 april 2024. Daar zijn van de zijde van klagers hun gemachtigden verschenen in persoon, alsmede (via een videoverbinding) (…) en een tolk. Aan de zijde van verweerder is verweerder zelf verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast. 3.2 Klaagster 1 is een (…) mensenrechtenorganisatie. De voormalig leidster van de organisatie, mevrouw BC (hierna: BC), is in maart 2016 vermoord. Klagers 2 tot en met 5 zijn de nabestaanden van BC. 3.3 D(…), een (…) bouwbedrijf, houdt zich bezig met de (voorgenomen) bouw van een dam in H(…) (hierna ook: het project). De Nederlandse Financieringsmaatschappij Ontwikkelingslanden N.V. (hierna: FMO) heeft enige tijd het project gefinancierd, maar heeft zich later teruggetrokken. 3.4 Klagers verzetten zich tegen het project. Zij menen dat FMO onrechtmatig heeft gehandeld door het project te financieren. Op 16 juli 2018 hebben klagers daarom een procedure tegen FMO aanhangig gemaakt bij de rechtbank Den Haag. Verweerder heeft FMO in deze procedure bijgestaan. 3.5 Op 15 mei 2019 heeft verweerder een conclusie van antwoord ingediend. Daarin zijn onder meer de volgende teksten opgenomen: “D(…) had bijvoorbeeld al gemeld dat er vanaf april 2013 diverse geweldsincidenten zijn geweest onder leiding van [de organisatie], zoals het meermaals bedreigen van medewerkers op het terrein van het Project.” “Hierna zal tevens blijken dat [de organisatie] in haar verzet tegen het Project niet heeft geschuwd om voorstanders van het Project te intimideren en zelfs geweld aan te doen, waardoor voorstanders van het Project zich niet steeds durfden uit te spreken over hun steun voor het Project. Het gewelddadige verzet van [de organisatie] tegen het Project was dan ook een terugkerend punt van aandacht tijdens zowel het due diligence-onderzoek als de monitoring van het Project.” “Uit de overige werkzaamheden van [de organisatie] in het kader van haar vermeende belangenbehartiging, blijkt dat zij een organisatie is die geweld niet schuwt.” “Uit de community benefit agreement gesloten tussen de betrokken lokale gemeenschappen en D(…) op 3 september 2013 […] bleek dat [de organisatie] mede-aanstichter was van het conflict rondom het Project. Ook bleek hieruit dat [de organisatie] de pogingen van D(…) om door middel van overleg een oplossing te bereiken had gefrustreerd.” “[de organisatie] c.s. gaan in de Dagvaarding geheel voorbij aan de eigen rol van [de organisatie] in de onrust en het geweld rond het Project. Het gaat echter niet aan FMO verwijten te maken met betrekking tot haar due diligence-onderzoek naar de veiligheidssituatie rond het Project, waar [de organisatie] zelf de onveiligheid rond het Project heeft gevoed.” “[De organisatie] schuwt evenmin de voorstanders van het Project geweld aan te doen, waardoor voorstanders van het Project zich soms niet durfden uit te spreken over hun steun voor het Project.”
“D(…) berichtte dat op een gegeven moment tijdens dit incident een militair werd aangevallen door twee leden van [de organisatie] met machetes. Nadat waarschuwingsschoten niets hadden uitgehaald, had deze militair de aanvallers uit zelfverdediging neergeschoten. Volgens D(…) onderzochten de autoriteiten dit incident.” “Zoals FMO hierboven in randnummers paragraaf 6.8.4 reeds heeft beschreven, was vanaf 1 april 2013 sprake geweest van protesten tegen het Project. Uit het overzicht van de incidenten dat G(…) had toegevoegd aan het rapport (figuur 11 hieronder) bleek dat, ondanks een bemiddelingspoging van de minister van S(…) in mei 2013, deze protesten steeds gewelddadiger werden, waarbij onder andere werknemers van S(…) door leden van [de organisatie] waren bedreigd met machetes.” 3.6 Verweerder is met ingang van 30 maart 2022 uitgeschreven als advocaat in verband met het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd. 3.7 Op 13 mei 2022 hebben klagers een klacht over verweerder bij de deken ingediend. 3.8 Op 28 juni 2022 hebben klagers strafrechtelijk aangifte tegen FMO gedaan.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich onnodig grievend en onjuist te hebben uitgelaten in de conclusie van antwoord en onvoldoende distantie te hebben betracht tot zijn cliënte. Klager heeft hiermee de gedragsregels 7 en 8 overtreden.
5 OMVANG HOGER BEROEP
5.1 Voor zover klagers in beroep nieuwe verwijten tegen verweerder hebben geformuleerd, laat het hof deze buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advocatenwet). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen. Voor zover de aanvullende formulering van de klacht in hoger beroep erop neerkomt dat verweerder door te handelen in strijd met de gedragsregels bovendien niet integer heeft gehandeld, is dat overigens geen nieuwe klacht.
6 BEOORDELING RAAD
6.1 De raad heeft de toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij weergegeven, evenals de inhoud van de gedragsregels 7 en 8, die aansluiten bij de toetsingsmaatstaf en waaraan de advocaat zich bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt ten opzichte van de wederpartij dan ook dient te houden. 6.2 Klagers verwijten verweerder dat hij in de conclusie van antwoord onjuiste en onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan jegens klagers, waarmee hij de gedragsregels 7 en 8 heeft overtreden. Verweerder heeft BC en de overige leden van de organisatie onterecht en onjuist als gewelddadig en als criminelen weggezet. Ter illustratie hebben klagers de hiervoor in 3.5 geciteerde uitlatingen genoemd. Klagers stellen dat de door verweerder in die conclusie gebruikte bewoordingen onjuist waren en dat verweerder dit wist of dit in ieder geval had behoren te weten, waarmee gedragsregel 8 is geschonden. De bronnen waarnaar verweerder verwijst, zijn vooringenomen en controversieel. Daarbij is de door verweerder gebruikte informatie steeds herleidbaar naar één bron: D(…). D(…) heeft de organisatie echter jarenlang bedreigd en tegengewerkt. Uit verschillende overtuigende NGO-rapporten en andere onafhankelijke documenten is gebleken dat D(…) de agressor was van het conflict rondom het project en meerdere personeelsleden van D(…) zijn gearresteerd voor de moord op BC. Verweerder had dit op basis van deze openbaar beschikbare documenten moeten en ook kunnen weten. Het had voor verweerder hoe dan ook evident moeten zijn dat hij niet blind op het standpunt van zijn cliënt FMO had mogen vertrouwen. Ook heeft verweerder gedragsregel 7 geschonden, omdat de criminaliserende uitlatingen van verweerder onnodig grievend, ongepast en uitermate beledigend en schadelijk waren en zijn voor klagers. Verweerder heeft misbruik gemaakt van zijn vrijheid als advocaat met als enige doel klagers in een kwaad daglicht stellen en daarmee het gedrag van FMO goed te praten. Daarbij dragen de verwijten niet bij aan de juridische verweren in het onderliggende geschil. Verweerder heeft met het doen van de bewuste uitlatingen de stigmatiserende houding van D(…) en FMO jegens de organisatie gevolgd en is onterecht voorbij gegaan aan de talloze openbare documenten die het tegendeel bewijzen. 6.3 De raad heeft overwogen dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Voor zover klagers stellen dat de door verweerder gedane uitlatingen in de conclusie van antwoord onjuist zijn omdat de inhoud van de onderliggende rapporten niet deugt, is door klagers niet bestreden dat de door verweerder gedane uitlatingen in de door hem genoemde documenten staan. Vastgesteld kan dan ook worden dat verweerder de bewuste passages heeft opgenomen op basis van deze, ook door verweerder genoemde en besproken, bronnen. Dit betreft feitenmateriaal dat door de cliënt van verweerder, FMO, aan verweerder is verstrekt. De vraag die vervolgens voorligt is, of verweerder ook van dit door zijn cliënt verschafte feitenmateriaal mocht uitgaan of dat er evident duidelijke aanwijzingen voor hem bestonden om aan de betrouwbaarheid hiervan te moeten twijfelen. Anders gezegd: heeft verweerder feiten naar voren gebracht waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen? Klagers stellen in dit verband dat alle door verweerder genoemde bronnen herleidbaar zijn naar slechts één en dezelfde – volgens hen – omstreden bron, te weten D(…). Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat hij zich heeft gebaseerd op verschillende, betrouwbare en ook door zijn cliënt geverifieerde bronnen en dat de door hem gepresenteerde informatie niet alleen afkomstig is van D(…). De raad heeft overwogen dat uit het onderliggende klachtdossier en hetgeen hierover verder door klagers is aangevoerd, niet blijkt dat het voor verweerder evident duidelijk was of had moeten zijn dat de door hem gebruikte documenten niet betrouwbaar of onjuist zouden zijn en dat hij zich daarop bij het doen van de bewuste uitlatingen in de conclusie van antwoord niet had mogen baseren. Verweerder mocht op het door zijn cliënt verschafte feitenmateriaal afgaan. Het is daarbij, zoals verweerder in zijn verweer ook heeft betoogd, vervolgens aan de civiele rechter, en dus niet aan de tuchtrechter, om zich een oordeel over de juistheid van de verweren te vormen in het onderliggende geschil. Binnen dat civiele geschil hebben klagers de mogelijkheid om hierop verweer te voeren en in dat geschil kan het debat hierover verder worden beslecht. De raad concludeert op grond van het voorgaande dat geen sprake is van een schending van gedragsregel 8 door verweerder. 6.4 Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is evenmin gebleken dat verweerder zijn woorden in de conclusie van antwoord anders had moeten kiezen en dat hij met zijn uitlatingen het oogmerk zou hebben gehad om klagers onnodig te grieven. Alhoewel de uitlatingen van verweerder in het licht van het onderliggende geschil stevig te noemen zijn en de gekwetstheid van klagers hierbij, mede in het licht van de moord op BC in maart 2016, invoelbaar is, heeft verweerder naar het oordeel van de raad genoegzaam uitgelegd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënt. Verweerder heeft de uitlatingen in die context gedaan en niet is gebleken dat hij hierin buiten de hem op grond van gedragsregel 7 toekomende kaders is getreden.
7 BEROEPSGRONDEN
Beroepsgronden klagers
7.1 Bezwaar 1: de raad heeft ten onrechte overwogen dat verweerder met het doen van zijn uitlatingen jegens klagers de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden (gedragsregel 8).
7.2 Bezwaar 2: de raad heeft ten onrechte overwogen dat verweerder met het doen van zijn criminaliserende uitspraken geen onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan (gedragsregel 7).
7.3 Toelichting: de raad is volgens klagers voorbij gegaan aan vijf elementen te weten: a) verweerder heeft voor het criminaliseren van klagers gebruik gemaakt van vervalste informatie; b) verweerder heeft zich beroepen op zogenaamde Environmental and Social Governance-rapporten (die naar het hof begrijpt zien op de gevolgen van een project voor het milieu en de bevolking), die zijn opgemaakt en tot stand gekomen in samenspraak met, en onder beïnvloeding van gearresteerde en veroordeelde criminelen; c) de feiten waarvan klagers door verweerder beschuldigd werden, zijn onjuist, onbewezen en op een misleidende manier gepresenteerd; d) verweerder had op het tijdstip van de criminalisering kennis van feiten die de schuld van D(…), en de onschuld van de organisatie onderstreepten; e) nog niet eerder is aangevoerd dat er indicatoren bekend waren (of bekend hadden moeten zijn) bij verweerder die duiden op mogelijke omkoping door D(…) van één van de externe consultants. Verweerder baseert een aanzienlijk deel van zijn uitlatingen richting klagers op de rapporten van desbetreffende consultant. Klagers hebben deze vijf elementen uitvoerig toegelicht.
8 BEOORDELING HOF
Maatstaf
8.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
8.2 Klagers stellen zich op het standpunt dat er in deze zaak reden is om een afwijkende maatstaf te hanteren. Zij wijzen er in dat verband op dat klagers een groep vertegenwoordigen, de organisatie, die opkomt voor de rechten van inheemse inwoners van (…). Deze groep en haar leden, die opkomen voor de mensenrechten van kwetsbare groepen, staan daardoor zelf juist bloot aan schendingen van hun mensenrechten. Dat blijkt alleen al uit het feit dat verschillende leden van de groep zijn doodgeschoten. Ze zijn daarom ook gevoelig voor stigmatisering: als ze als een criminele groepering worden neergezet, kunnen tegenstanders van de groep daarin een argument zien om leden van de groep te vervolgen. Klagers verwijten het verweerder dat hij, door de groep en leden ervan te beschuldigen dat hun protesten gewelddadig zijn, zich juist keert tegen de slachtoffers van vervolging. 8.3 Naar het oordeel van het hof is er geen reden om een andere maatstaf te hanteren dan de maatstaf zoals onder 8.1 opgenomen. Uit die maatstaf vloeit voort dat verweerder de nodige zorgvuldigheid moet betrachten bij het naar voren brengen van het standpunt van zijn client en de feiten waarop dat standpunt is gebaseerd. De maatstaf waaraan het hof toetst, neemt tot uitgangspunt dat het de maatschappelijke taak is van de advocaat om, met het oog op een eerlijke rechtspleging, op partijdige wijze zijn cliënt bij te staan. Een grote handelingsvrijheid is daarvoor voorwaarde. Uit die partijdige opstelling, gevoegd bij zijn vrijheid van meningsuiting (beschermd door art. 10 EVRM), vloeit voort dat een advocaat de feiten die zijn client hem meedeelt tot uitgangspunt mag nemen van zijn stellingen. Dat is enkel anders wanneer hij gegronde reden heeft om aan het waarheidsgehalte van die stellingen te twijfelen. De advocaat dient bovendien in sommige omstandigheden extra discretie te betrachten, bijvoorbeeld wanneer hij optreedt in een ex parte (niet op tegenspraak gevoerde) procedure of wanneer hij de standpunten van zijn client buiten de zittingzaal in de publiciteit brengt. In deze zaak heeft verweerder echter namens zijn client verweer gevoerd in een civiele procedure, die er juist mede op is gericht vast te stellen welke van de feiten waarop partijen hun stellingen baseren op waarheid berusten 8.4 . Naar het oordeel van het hof had verweerder de belangen van zijn client in die civiele procedure niet naar behoren kunnen behartigen als hij niet op basis van dat legitieme verschil in visie op de feiten het standpunt van zijn client naar voren had kunnen brengen. 8.5 Zoals hiervoor al opgemerkt, zou dit anders zijn geweest als verweerder ernstige reden had gehad om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de informatie die hij van zijn cliënte kreeg. Voor het hof is echter niet aannemelijk geworden dat verweerder wist of had moeten weten dat de feiten die zijn cliënte aandroeg in strijd waren met de waarheid – als dat al zo was. Daarbij is van belang dat die informatie, waarop hij onderdelen van het standpunt in de procedure baseerde, afkomstig was uit diverse bronnen. Het is het hof op basis van de informatie in het dossier niet gebleken dat daarvan op voorhand kan worden gezegd dat deze alle onbetrouwbaar waren en dat verweerder dat moest weten. Klagers hebben gesteld dat alle informatie op één bron is terug te voeren, namelijk D(…) en dat juist D(…) niet alleen tegenstander was van de organisatie maar dat bovendien verschillende, ook leidinggevende, medewerkers van D(…) verantwoordelijk waren voor gewelddadige escalaties, waaronder de moorden op verschillende leden van de organisatie. Anders dan klagers stellen, is echter niet boven alle redelijke twijfel verheven dat de informatie waarop de cliënte van verweerder zich baseerde voornamelijk of zelfs uitsluitend op informatie van D(…) is terug te voeren. De cliënte van verweerder heeft immers zelf ter plekke onderzoek laten uitvoeren en beschikte over onder meer due diligence-rapporten van andere organisaties van wie, ook op basis van de informatie van klagers, niet gezegd kan worden dat die op het eerste gezicht moeten worden vereenzelvigd met D(…). Van de andere bronnen dan D(…) stellen klagers dat deze door intimidatie of omkoping door D(…)-medewerkers zijn beïnvloed, maar de onderbouwing dat dit voor al die bronnen geldt, is mager en de enkele vrees voor die mogelijkheid behoefde verweerder er bij het opstellen van processtukken niet van te weerhouden om feiten tot uitgangspunt te nemen die uit onderzoek van zijn cliënte waren gebleken. Daarbij komt dat zelfs als de informatie over vermeend gewelddadig optreden van leden van de organisatie afkomstig is van D(…), daarmee niet is gezegd dat die informatie (geheel) onjuist is, ook al is wel komen vast te staan dat D(…) de organisatie vijandig gezind was en zij er belang bij had om haar in een kwaad daglicht te stellen. Dat verweerder over objectieve aanwijzingen beschikte dat de organisatie in geen geval geweld (waaronder in dit geval kennelijk wordt verstaan vernieling en bedreiging) zou hebben gebruikt, is niet gesteld door klagers en dat er geen geweld is gebruikt door leden van de organisatie volgt evenmin noodzakelijk uit de intentie van de organisatie en haar aanvoerders om haar protesten vreedzaam te doen verlopen. 8.6 Een tweede verwijt aan verweerder is dat de manier waarop hij feiten in het geding naar voren heeft gebracht, onnodig grievend is. Daarbij wijzen klagers in de eerste plaats op de context, omdat gelet op de moorden op de leidster en oprichter en andere leden van de organisatie, juist klagers degenen zijn die slachtoffer zijn van ernstig geweld vanwege de legitieme zaak waarvoor zij staan. Daarbij wijzen zij erop dat het criminaliseren van het verzet tegen het project en van de organisatie zelf onderdeel uitmaakt van de strategie van de voorstanders van het project, waaronder D(…) en dat verweerder daarop bedacht had moeten zijn. Bovendien vinden zij dat verweerder de stelling dat de organisatie gewelddadig zou zijn onnodig tot speerpunt van de conclusie van antwoord heeft gemaakt. 8.7 Ook bij het beoordelen van de vraag of verweerder bewoordingen heeft gekozen en/of stellingen naar voren heeft gebracht die onnodig grievend zijn, gaat het erom dat verweerder de feitelijke en juridische standpunten van zijn cliënte met voldoende distantie naar voren brengt en dat hij dit op partijdige wijze doet. Daarbij kunnen tragische achtergronden van de zaak gevolgen hebben voor de vereiste mate van discretie en zorgvuldigheid. Of bewoordingen onnodig grievend zijn, kan immers mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. 8.8 Naar het oordeel van het hof is verweerder door de wijze waarop hij het standpunt van zijn cliënte in de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht niet buiten de grenzen getreden van de hem toekomende vrijheid als partijdig raadsman. Weliswaar heeft hij een aantal keer vermeld dat de organisatie geweld zou hebben gebruikt, maar gelet op de uitgebreidheid van de conclusie van antwoord (meer dan 620 pagina’s) kan niet worden gezegd dat dit buitensporig vaak is geweest. Van meer belang is dat de beschuldiging van het gebruik van geweld door de organisatie binnen het betoog van verweerder functioneel was, onder meer omdat hij daarop baseerde dat de organisatie niet zou kunnen optreden als vertegenwoordigster van het inheemse volk voor wier belangen zij zegt op te komen. Ten slotte is het hof niet gebleken dat verweerder door de woordkeuze het standpunt van zijn cliënte op onnodig grievende wijze naar voren heeft gebracht of dat hij daarbij verder is gegaan dan redelijkerwijs nodig was om de positie van zijn cliënte in de civiele procedure zo goed mogelijk te verdedigen. 8.9 Ten overvloede merkt het hof op, dat gegeven de context (de moord op BC en anderen en, naar klagers stellen, de wijze waarop zij door D(…) en de H(…)F overheid worden gecriminaliseerd vanwege hun verzet tegen het project) voorstelbaar is dat het uitermate pijnlijk is dat klagers in de procedure zijn geconfronteerd met beschuldigingen over de wijze waarop zij, althans sommige van hun medestanders, hun verzet vorm zouden hebben gegeven. Van verweerder kan echter niet worden verwacht dat hij met één hand op de rug gebonden verweer zou voeren. Er staan voor zijn cliënte immers ook grote belangen op het spel in de civiele procedure. 8.10 De slotsom is dat het hof de uitspraak van de raad zal bekrachtigen.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 11 september 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-140/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 juni 2024