Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:161
Zaaknummer
220262
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de bijstand in een huurkwestie en over het voor de werkzaamheden gedeclareerde bedrag. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard omdat verweerder – samengevat – prima werk heeft geleverd en daarvoor redelijke heeft gedeclareerd. Het hof bekrachtigt dat oordeel.
Uitspraak
Beslissing van 28 juni 2024 in de zaak 220262
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. H.J. Tulp
1 INLEIDING
1.1 Het betreft hier een klacht tegen de eigen advocaat. Klager is eigenaar van een pand in M(…). Klager heeft zich tot verweerder en mr. R gewend voor advies in verband met verbouwingsplannen en de beëindiging van de huurovereenkomst met de huurder en de situatie van onderhuur/indeplaatsstelling. Verweerder heeft in opdracht van klager een kort geding tot ontruiming gestart. Bij vonnis in kort geding is de vordering van klager afgewezen. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder zich onzorgvuldig heeft gedragen doordat hij klager verkeerd heeft geadviseerd, onnodig een kortgedingprocedure is gestart en klager tussentijds niet goed op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen, waardoor klager onnodig op kosten is gejaagd. Volgens klager heeft verweerder ook excessief gedeclareerd.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 21-915/AL/NN) een beslissing gewezen op 5 september 2022. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:182 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 30 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof: - de stukken van de raad; - het verweerschrift van 4 november 2022; - de e-mailwisseling tussen de gemachtigde van verweerder en de griffie van het hof in verband met zijn verzoek om de behandeling van de zaak op 21 april 2023 wegens privéredenen aan te houden; - de e-mail van 24 april 2023 van de gemachtigde van verweerder, inhoudende het verzoek om de zaak schriftelijk af te doen; - de e-mail van klager van 1 mei 2023 waarin klager aanstuurt op een mondelinge behandeling van de zaak. 2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 april 2024. Daar zijn verweerder en zijn gemachtigde verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Begin november 2020 heeft klager contact gezocht met het kantoor van verweerder in verband met een huurgeschil. In dat huurgeschil stelde klager dat hij, zakelijk weergegeven, een bedrijfspand (op huisnummer 10A) verhuurde aan N en dat N dat pand onrechtmatig had onderverhuurd aan L. 3.3 Op 9 november 2020 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In zijn e-mail bericht van 16.48 uur staat onder meer: “Naar aanleiding van uw vraag of u de huurovereenkomst met uw huurder, de heer [N], kunt beëindigen hebben wij een aantal keren contact gehad. Ook mijn collega, mw. mr. [R], heeft u een aantal keren gesproken. Graag staan wij u hierin bij. Mijn voorstel is dat wij de door u aan ons toegestuurde stukken doornemen en naar aanleiding daarvan een kort advies voor u opstellen, om op basis daarvan uw mogelijkheden te bespreken. (…) Het uurtarief voor mijn werkzaamheden bedraagt € 250 exclusief BTW, (…). Het uurtarief van mr. [R] bedraagt € 155 exclusief BTW (…). Onze werkzaamheden worden verricht op basis van voorschotten. Het voorschot wordt verrekend met de maandelijks aan u toe te zenden gespecificeerde declaratie van de door mij verrichte werkzaamheden. (…).” 3.4 Mr. R is als jurist werkzaam op het kantoor van verweerder. 3.5 Op diezelfde dag om 17.11 uur heeft verweerder per e-mail klager bedankt voor betaling van het voorschot en laten weten dat hij samen met mr. R klager op korte termijn zal adviseren. 3.6 Op diezelfde dag om 17.19 uur heeft klager hierop als volgt per e-mail gereageerd: “Bedankt voor uw berecht. Graag met spoed. Ik moet heel veel verbouwen en dat moet voor 31-12 klaar van de bank. (…).” 3.7 Op 13 november 2020 heeft verweerder aan klager het door mr. R opgestelde advies van vijf pagina’s per e-mail toegestuurd. Ook heeft hij aan klager een kopie van de op die dag naar N gestuurde brief, met concept-beëindigingsovereenkomst, toegestuurd. In die brief heeft mr. R namens klager aan N verzocht om per 1 december 2020 met wederzijds goedvinden tot beëindiging van de huurovereenkomst te komen, onder aanzegging van een procedure bij uitblijven daarvan. Ook heeft verweerder in zijn e-mail aan klager geschreven: “Voor nu kunt u 1 december 2020 in beginsel afwachten. Mocht er geen beëindiging met wederzijds goedvinden komen, dan is waarschijnlijk de enige optie om tot een leeg pand te komen, een kortgeding procedure te starten. Om dan voor 31 december het pand leeg te hebben wordt erg krap. Daarom geef ik u nu alvast in overweging om alle voorbereidingen voor een kortgeding procedure te starten, dat scheelt straks tijd. Nadeel is wel dat hier kosten mee gemoeid gaan, die mogelijk voor niets gemaakt worden als de beëindiging met wederzijds goedvinden er komt. Het leek mij goed u hier nu alvast op te wijzen. Mocht u willen dat wij hier alvast mee bezig gaan, dan hoor ik dat graag van u. Zonder tegenbericht van uw kant wachten wij 1 december af of de heer [N] wat van zich laat horen.” 3.8 Bij brief van 20 november 2020 heeft mr. R L als onrechtmatige onderhuurder gesommeerd het gebruik van het pand van klager uiterlijk 30 november 2020 te beëindigen en bij gebreke daarvan alvast rechtsmaatregelen aangekondigd. 3.9 Op 25 november 2020 heeft mr. R het volgende aan klager, in cc aan verweerder, geschreven: “Zoals zojuist telefonisch besproken gaan wij een kortgeding procedure starten tegen de heer [L] waarin ontruiming van uw pand wordt gevorderd. Daarnaast heeft u ook aangegeven akkoord te zijn met een bodemprocedure tegen de heer [N]. In deze bodemprocedure vorderen we ontbinding van de huurovereenkomst, de verschuldigde huurpenningen, voor zover dat nog nodig is ontruiming en een eventuele schadevergoeding” Ter onderbouwing van de kortgeding procedure tegen [L] wil ik nog graag van u weten welk belang u heeft bij ontruiming van het pand in 2020. Welke schade lijdt u wanneer het pand niet tijdig leeg is? Bijvoorbeeld door dat de bank dan niet meer wil of kan financieren.” 3.10 Op 2 december 2020 heeft (het kantoor van) verweerder, na aftrek van het voorschotbedrag van € 750,-, een bedrag van € 4.367,50 bij klager in rekening gebracht. De factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden, maar ook naar medewerker. De factuur ziet op werkzaamheden van mr. R en van verweerder in verband met het geschil over het bedrijfspand. 3.11 Op 3 december 2020 heeft mr. R het volgende aan klager geschreven: “Zoals zojuist telefonisch besproken ga ik de heer [L], en zijn gemachtigde de heer [P], aanschrijven inzake de betaling voor de nutsvoorzieningen. Tevens heeft u aangegeven dat de heer [L] u benaderd heeft, in de hoop overeenstemming te bereiken inzake een nieuwe huurovereenkomst tegen een hogere huurprijs en betaling van de nutsvoorzieningen. U heeft aangegeven hier niet op in te zijn gegaan. lk wil u hierbij nog laten weten dat een gerechtelijke uitspraak soms anders uitvalt dan verwacht. Allereerst zal, met de zitting op 23 december, het vonnis naar verwachting pas op zijn vroegst eind januari komen. Daarnaast is er altijd een kans dat de rechter van mening is dat de indeplaatsstelling toch rechtsgeldig is, wat wij uitdrukkelijk betwisten. Derhalve is het soms toch voordeliger overeenstemming te bereiken met de wederpartij. lk wilde u dit toch nog even mee geven. (…)” 3.12 Op 14 december 2020 heeft klager L in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter in Leeuwarden, voor een zitting op 23 december 2020 in verband met een huurgeschil over het bedrijfspand. Volgens de dagvaarding wordt klager bijgestaan door verweerder. 3.13 L heeft in het kort geding verweer gevoerd. N heeft verzocht om zich in de procedure te mogen voegen. Namens klager is door mr. R een conclusie van antwoord in het incident strekkende tot voeging ingediend. 3.14 Een andere medewerker van het kantoor van verweerder, advocaat mr. B, heeft in de periode dat het kort geding aanhangig was een dagvaarding opgesteld voor een bodemprocedure tegen N. 3.15 Op 5 januari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 487,63 bij klager in rekening gebracht. Ook deze factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden en medewerker. De factuur ziet op werkzaamheden van mr. R. in het kader van het opstellen van een huurovereenkomst voor een ander bedrijfspand, met huisnummer 12A. 3.16 Op 6 januari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 10.579,50 bij klager in rekening gebracht. De factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden en medewerker. De factuur ziet op de werkzaamheden van mr. R, verweerder, en de advocaten mr. T en mr. B voor hun (advies)werkzaamheden met betrekking tot het pand op nummer 10A. Van mr. B zijn haar werkzaamheden ter voorbereiding van de bodemprocedure gefactureerd. Van mr. T zijn twee uur in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden bij de redactie van de incidentele conclusie. 3.17 Bij vonnis van 6 januari 2021 is klager, zakelijk weergegeven, in het ongelijk gesteld omdat de kantonrechter de gegrondheid van de vordering in het licht van het uitvoerige verweer van L en N niet heeft kunnen vaststellen. Volgens het vonnis werd klager bijgestaan door mr. R als zijn gemachtigde. De kantonrechter heeft onder meer overwogen dat klager een spoedeisend belang had bij het instellen van de vordering. 3.18 In haar e-mail van 15 januari 2021 heeft mr. R de afspraken bevestigd die zijn gemaakt in de bespreking op 13 januari 2021 met haar, verweerder en klager. Namens klager zal de huur met N en L per 30 juni 2025 worden opgezegd. Verder is daarin, zakelijk weergegeven, de wijze van voortzetting van de dienstverlening aan klager in (onder meer) die huurzaak vastgelegd. Ook is bevestigd dat klager heeft besloten om gezien de complexiteit van het geschil niet in hoger beroep te gaan tegen het vonnis in kort geding. 3.19 Op 18 januari 2021 om 14.30 uur heeft klager het volgende aan verweerder geschreven: “Ben vorig week bij je geweest, hebben gesproken over de factuur, je zou me dar over terug informeren, heb nog niets van je gehoord, laat me nog even weten.” 3.20 Diezelfde dag heeft verweerder om 16.49 uur per e-mail gereageerd. Verweerder heeft samengevat wat hij de week ervoor met klager en mr. R heeft besproken. Over de kosten heeft verweerder het volgende geschreven: “In het gesprek heb je ook laten weten dat je de declaratie hoog vindt. Ter toelichting op jouw opmerking over de hoogte van de laatste declaratie heb ik onder meer aangegeven dat er voor jou een kortgeding gevoerd is. Dat begon vrij overzichtelijk, met als insteek de ontruiming van het pand dat dhr. [L] (in jouw ogen onterecht) in gebruik heeft genomen. Die zaak werd echter gaandeweg gecompliceerder, door toedoen van mr. [P] die optreedt voor dhr. [L] en die later ook dhr. [N] is bij gaan staan. Namens dhr. [N] heeft mr. [P] ook nog de nodige vorderingen ingesteld in het kortgeding. Dat heeft tot meer werk en - daardoor - hogere kosten geleid. Daarnaast is mw. mr. [B] voor jou bezig gegaan om een bodemprocedure voor te bereiden. Een concept van de daarvoor opgestelde dagvaarding heb je van haar al eens ontvangen en dat concept hebben jullie ook besproken. Inmiddels is dat stuk nagenoeg gereed. De reden dat dit nog niet afgerond is, is omdat we een pas op de plaats gemaakt hebben vanwege het omvangrijker wordende kortgeding. Dat is ook met je besproken. Door de uitkomst van het kortgeding af te wachten is het mogelijk om ineens tegen zowel dhr. [L] als dhr. [N] te procederen. Iets wat anders in twee procedures zou moeten en daarmee duurder is. Over de laatste declaratie heb je als concreet bezwaar richting ons aangegeven dat er op het dossier 'wel 20 uren' bij jou in rekening zouden zijn gebracht, puur voor het inlezen in het dossier (door mw. mr. [B]). lk heb aangegeven dat ik me dat niet kon voorstellen, maar dit voor je na zal kijken. Ook heb ik bij je aangegeven dat ik in mijn beleving bij de declaratie rekening heb gehouden met overlappende werkzaamheden en die niet bij je in rekening breng/heb gebracht. Inmiddels heb ik dit bekeken en daarbij kom ik tot het volgende. De meer dan 20 inleesuren die je noemt zie ik op de declaratie niet terug. Wat ik wel zie en wat ik in ons gesprek ook heb genoemd, is dat diverse werkzaamheden niet bij je in rekening zijn gebracht. Totaal gaat dit op de laatste declaratie om ongeveer 15 uur, dus ca. EUR 2.500 excl. btw. Die uren zijn niet in rekening gebracht, omdat wij geen rekening sturen voor werkzaamheden die verricht zijn doordat meerdere mensen aan jouw zaak werken. Op de pagina getiteld 'Specificatie' kun je dit per medewerker teruglezen. Juist om de kosten voor jou lager te houden hebben we afgesproken dat mr. [R] en mr. [B] een groot deel van de werkzaamheden doen. Indien jij liever hebt dat alleen mr. [R] voor jou werkzaamheden verricht, of indien je liever hebt dat alleen ik wat voor je doe, dan kunnen we dat natuurlijk afspreken. Mocht je iets anders bedoeld hebben met de '20 inleesuren' dan ik van je begrepen heb, laat het me dan ook even weten, dan kijk ik daar opnieuw naar. Mocht je verder nog vragen of opmerkingen hebben, laat het dan gerust weten. Voor nu ga ik er van uit je hiermee voldoende geïnformeerd te hebben en stel ik voor dat we afstemmen hoe verder, zodra bij jou bekend is wat dhr. [N] wel/niet met de samenwerking met dhr. [L] wil en wij hier helder hebben wat dhr. [A] verklaart. Op dat moment kunnen we wat mij betreft ook afspraken maken over een vervolg in deze.” 3.21 Bij bericht van 21 januari 2021 aan verweerder heeft klager zijn bezwaar kenbaar gemaakt tegen inschakeling van mrs. B en T bij de behandeling van de zaak vanwege de enorme kosten. Uit het bericht blijkt verder dat klager onaangenaam is verrast door de laatste factuur van € 10.579,50. Hij meent dat de kosten voor een kort geding als dat van hem maximaal op € 6.000,- zouden moeten uitkomen. 3.22 Op 16 februari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 1.601,67 bij klager in rekening gebracht. De factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden en naar medewerker. De factuur ziet op de werkzaamheden van mr. R, verweerder, mrs. T en B, die betrekking hebben op huurgeschil van het pand op nummer 10A. 3.23 Klager heeft zijn bezwaar tegen de gang van zaken kenbaar gemaakt bij het kantoor van verweerder. Op 12 april 2021 heeft de klachtfunctionaris hierop gereageerd en de klacht als ongegrond afgewezen.
3.24 Op 22 april 2021 heeft klager de onderhavige klacht ingediend.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager te adviseren een kortgeding procedure te starten, terwijl de zaak hiervoor niet geschikt was, en buitengewoon veel uren in rekening te brengen;
b) klager niet op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in zijn zaak, waardoor hij geen afweging heeft kunnen maken of hij de zaak al dan niet wilde doorzetten; c) niet genoeg tussentijds te factureren. Als dit wel was gebeurd, had klager tijdig in overleg kunnen treden met verweerder en eventueel van het kort geding kunnen afzien.
5 BEOORDELING RAAD
Ten aanzien van klachtonderdeel a) – kortgedingprocedure
5.1 De raad is van oordeel dat het advies van verweerder om een kort geding te starten niet onbetamelijk of onzorgvuldig is geweest, nu gebleken is dat klager een spoedeisend belang had bij zijn vordering. Dat het kort geding in klagers nadeel is uitgevallen, maakt dit oordeel niet anders. Klagers vordering is afgewezen in verband met het door L en N gevoerde verweer dat verweerder niet vooraf had kunnen en hoeven voorzien. Gelet hierop is de raad van oordeel dat verweerder hierover geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ten aanzien van klachtonderdeel a) – excessief declareren
5.2 De raad stelt vast dat verweerder en zijn kantoorgenoot in relatief korte tijd veel werkzaamheden voor klager hebben verricht. Deze werkzaamheden zijn niet ongebruikelijk in een huurzaak (voeren van gesprekken, opstellen van advies, een vergeefse poging om een zaak in de minne te regelen, instellen van een procedure, kortgeding procedure, etc.), aldus de raad. Verweerder en zijn kantoorgenoot hebben voor deze werkzaamheden bovendien niet ongebruikelijke, laat staan te hoge, uurtarieven in rekening gebracht bij klager. Gelet op de door verweerder en zijn kantoorgenoten verrichte inspanningen in de verschillende kwesties van klager, de onbetwist daaraan bestede tijd, de aan verweerder daartoe verstrekte opdracht en de uitvoering daarvan en de matiging van het aantal doorbelaste uren, is de raad van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Ook dit (sub)verwijt acht de raad om die reden ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b) – op de hoogte houden v/d ontwikkelingen in een dossier
5.3 De raad heeft klachtonderdeel b) ongegrond verklaard nu op grond van het klachtdossier is gebleken dat verweerder en zijn kantoorgenoten voldoende duidelijk en ook regelmatig met klager hebben gecommuniceerd over de ontwikkelingen van zijn zaak. De raad stelt dat klager hiermee voldoende in staat is gesteld om een gedegen afweging te kunnen maken over de voortzetting van zijn zaak.
Ten aanzien van klachtonderdeel c) – tussentijds factureren
5.4 Nu verweerder naar het oordeel van de raad conform de opdrachtbevestiging regelmatig heeft gefactureerd (grofweg maandelijks) en tussentijds klager voldoende heeft gewezen op de met zijn opdracht gemoeide kosten, is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder jegens klager geen sprake. De raad verklaart klachtonderdeel c) ongegrond.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager verzoekt het hof de klacht gegrond te verklaren en brengt ter onderbouwing de volgende beroepsgronden naar voren. Volgens klager heeft verweerder niet vooraf duidelijk gemaakt hoe hoog de juridische kosten zouden zijn. Als klager vooraf over die kosten was geïnformeerd, dan had hij geen (kortgeding)procedure gestart, maar eieren voor zijn geld gekozen. Volgens klager was het voorzienbaar dat de tegenpartij zich in het geschil zou mengen. Verweerder had klager hierover (opnieuw) moeten adviseren. Daarnaast had verweerder vaker moeten declareren, zodat klager sneller op de rem had kunnen trappen zodra de kosten opliepen en van de procedure had kunnen afzien.
Verweer verweerder
6.2 Verweerder verzoekt het hof de klachten van klager niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en voert het volgende aan. Volgens verweerder ziet het beroepschrift van klager uitsluitend op de hoogte van de declaratie en niet op de vraag of sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. Declaratiegeschillen horen niet in deze (tucht)procedure thuis. Verweerder betwist ook dat er sprake is van excessief declareren. Met klager is uitdrukkelijk besproken dat verweerder minimaal maandelijks zou declareren, hetgeen ook is gebeurd. Daarnaast is klager goed geïnformeerd over de zaak. Zowel per e-mail als telefonisch is met klager gesproken over de complexiteit van de zaak, de ontwikkelingen die er speelden, welke aanpak er is gekozen en waarom. Klager was volgens klager derhalve bekend met alle ‘ins en outs’ van de zaak, waarbij verweerder klager doorlopend op de hoogte heeft gehouden, De wens van klager om een bodemprocedure te starten als gevolg van een ‘schrikactie’ valt volgens verweerder niet te rijmen met de feitelijke gang van zaken. Verweerder heeft voor klager een veelheid aan werkzaamheden verricht en de in rekening gebrachte kosten zien niet alleen op het aanhangig maken van de kort geding procedure.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:80). Het hof –het handelen van verweerder aan deze maatstaf toetsen. Tot die professionele standaard behoort bijvoorbeeld het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is.
Overwegingen hof
7.2 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad nu klager geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof onderschrijft daarom de door de raad gegeven motivering en neemt die over.
Slotsom
7.3 De beroepsgronden van klager falen. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 5 september 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-915/AL/NN.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 28 juni 2024.