Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:166
Zaaknummer
240185
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de deken niet voor onderzoek verwezen, omdat deze onvoldoende duidelijk is. De voorzitter neemt in de beslissing een misbruikbepaling op. Klager moet er rekening mee houden dat een volgende klacht niet in behandeling zal worden genomen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 4 juli 2024 in de zaak 240185
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET VERZOEK
1.1 Klager heeft het hof de volgende berichten gestuurd: - 12 juni 2024 (met bijlagen); - 13 juni 2024 (met bijlagen); - 14 juni 2024; - 19 juni 2024, 16.14 uur, 16.57 uur en 21.11 uur (met bijlagen).
1.2 De voorzitter van het hof heeft de berichten van klager opgevat als een verzoek tot verwijzing van een klacht tegen, in ieder geval, verweerster.
1.3 Op 21 juni 2024 is klager verzocht om de klacht tegen verweerster nader te onderbouwen.
1.4 Klager heeft met vier e-mailberichten van 22 juni 2024 en een bericht van 24 juni 2024 gereageerd op het verzoek.
2 EERDERE PROCEDURES
2.1 Op 15 april 2021 heeft de voorzitter van het hof een klacht van klager niet voor onderzoek verwezen op de grond dat deze klacht niet specifiek gericht was tegen de deken of “de persoon van één van de advocaat-leden bij de Raad, maar tegen de Orde en de Raad als instanties”. De beslissing is onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2021:241 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2.2 Klager heeft bij de deken Noord-Holland een klacht ingediend tegen mr. D en bij de deken Den Haag tegen mr. Z. Bij beslissing van 3 april 2023 heeft de voorzitter van het hof de tegen mr. D gerichte klacht voor onderzoek verwezen naar de deken Den Haag. De verwijzingszaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 230037. De verwijzingsbeslissing is niet gepubliceerd.
2.3 Het onderzoek van de deken Den Haag naar de klachten tegen mrs. D en Z heeft geleid tot een klacht van klager tegen de deken Den Haag. Bij beslissing van 8 april 2024 heeft de voorzitter van het hof deze klacht van klager voor onderzoek verwezen naar verweerster. De verwijzingszaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 240048. De verwijzingsbeslissing is niet gepubliceerd.
3 DE BEOORDELING
3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.
3.2 In zijn bericht van 12 juni 2024 heeft klager geschreven dat het bericht een klacht betreft tegen de deken Dan Haag “en vier advocaten”. Klager uit in het bericht vooral zijn ongenoegen over door de deken Den Haag verricht onderzoek naar de klacht tegen mr. D. Klager noemt verder de naam Rademakers/Ramakers. Naar aanleiding van een vraag van de griffier wie Rademakers/Ramakers is, heeft klager op 14 juni 2024 geantwoord dat het gaat om verweerster.
3.3 Blijkens het bericht van 12 juni 2024 verwijt klager verweerster het volgende:
“[Verweerster] blijkt net als [deken Den Haag] niet in staat te zijn om de gronden te beoordelen die [mr. D] had moeten vinden alsmede niet om haar aanpak te beoordelen. De tuchtdeken is daar immers net als [deken Den Haag] niet deskundig voor en dus niet bevoegd.”
3.4 Klager heeft verder geschreven dat geen duidelijkheid bestond inzake de werkwijze van verweerster.
3.5 De voorzitter begrijpt uit de berichten van klager en de daarbij gevoegde bijlagen dat hij ontevreden is over de wijze waarop verweerster onderzoek doet naar de klacht tegen de deken Den Haag.
3.6 Naar het oordeel van de voorzitter is van een duidelijke, concreet onderbouwde klacht echter geen sprake. Een duidelijke en ondubbelzinnige toelichting op wat er volgens klager misgaat ontbreekt. De voorzitter concludeert dat uit de berichten van klager geen serieus te nemen concrete klacht valt te destilleren. Dit brengt mee dat voor een deken van een andere orde onduidelijk zal zijn waarnaar onderzoek moet worden ingesteld. Voor verweerster is niet duidelijk waartegen zij zich dan moet verweren. Daarom zal de voorzitter het verzoek om verwijzing afwijzen.
3.7 In aanvulling hierop stelt de voorzitter vast klager in een kort tijdsbestek voor de tweede maal een klacht tegen een deken indient die verband houdt met het onderzoek van een klacht tegen een andere advocaat. In aanmerking genomen dat klager al eerder een onvoldoende gespecificeerde klacht heeft ingediend tegen beklaagde partij, is naar het oordeel van de voorzitter sprake van misbruik van klachtrecht. Indien verzoeker een volgende klacht in deze of een aanverwante kwestie over een deken indient, zal verzoeker er daarom ernstig rekening mee moeten houden dat dat verzoek niet in behandeling wordt genomen.
4 BESLISSING
De voorzitter van het Hof van Discipline:
wijst het verzoek tot verwijzing af.
Deze beslissing is genomen op 4 juli 2024 door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter.
Plaatsvervangend voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 juli 2024.