Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:121
Zaaknummer
23-839/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 juni 2024 in de zaak 23-839/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 31 januari 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 maart 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 4 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K054 2023 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 31 januari 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 46g van de Advocatenwet, voor zover wordt geklaagd over de inhoud van en de uitlatingen in het verweerschrift tevens incidenteel cassatieberoep van 20 september 2019. De voorzitter heeft de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 31 januari 2024 verzonden aan partijen. 1.4 Op 13 februari 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 mei 2024. Klager is – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen. Verweerster is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 13 mei 2024 van klager ontvangen pleitnota.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager stelt onder meer dat zijn klacht niet te laat is ingesteld en dat de Advocatenwet op het punt van de verjaringstermijn moet worden aangepast. 2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dat klager meent dat de wettelijke verjaringstermijn van 3 jaar per casus moet worden geëvalueerd en dat de Advocatenwet daarop moet worden aangepast, kan hem niet baten. De voorzitter heeft terecht getoetst aan deze in de Advocatenwet opgenomen vervaltermijn. De raad is verder van oordeel dat klager geen concrete gronden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de beslissing van de voorzitter onjuist is. De voorzitter heeft klagers klacht terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2024.