Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-07-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:85
Zaaknummer
24-337/DB/LI/D
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. Dekenbezwaar. De deken verwijt verweerder dat hij de schorsingsvoorwaarden niet heeft nageleefd. De raad ziet aanleiding om verweerder toe te laten to het leveren van bewijs.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 1 juli 2024 in de zaak 24-337/DB/LI/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 7 mei 2024 met kenmerk DK24-004, door de raad per e-mail ontvangen op 7 mei 2024, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, tegen verweerder een dekenbezwaar bij de raad ingediend.
1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brief van 7 mei 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 10 juni 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar. De griffier van de raad heeft daarbij aan de deken en verweerder medegedeeld dat de raad naar verwachting zal bestaan uit mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, en mrs. M.J. Hoekstra en J.A. Bloo, leden.
1.3 Verweerder heeft in een e-mail van 12 mei 2024 verzocht om de wraking van mrs. Schoenmakers, Hoekstra en Bloo. De wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch bij beslissing van 27 mei 2024 (kenmerk 24-351/AL/LI/W) het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
1.4 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 juni 2024 in aanwezigheid van de deken en verweerder.
1.5 De raad heeft kennis genomen van: - het onder 1.1 genoemde dekenbezwaar d.d. 7 mei 2024 met bijlagen; - het op 29 mei 2024 van verweerder ontvangen verweerschrift.
2 BEZWAAR
2.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij: de schorsingsvoorwaarden niet heeft nageleefd.
3 VERWEER
3.1 Bij brief van 24 mei 2024 aan de raad heeft verweerder het volgende verweer gevoerd: “(…) Het is juist dat ik [mr. Van E], oud-kantoorgenoot om moverende redenen heb gedagvaard. Evenwel heb ik per ongeluk een verkeerde versie van die dagvaarding aan de deurwaarder gezonden. Hierin sta ik inderdaad nog als advocaat genoemd. Dit was een oude versie van de dagvaarding die ik al had gemaakt ten tijde dat ik nog niet geschorst was. Deze heb ik daarna aangepast. Per abuis heb ik de verkeerde versie aan de deurwaarder gestuurd. De deurwaarder heeft deze vervolgens na niet gevraagde aanpassingen verstuurd. Dit was een ‘honest mistake’ en een vergissing en derhalve niet moedwillig, waarbij ook de deurwaarder anders had moeten handelen. Dit had niet moeten gebeuren en is een vergissing. Enige moedwilligheid was niet aanwezig. Dit is bij constatering gecorrigeerd. Dat vergissen menselijk is en niet klachtwaardig is blijkt ook uit de uitspraak van het Hof van Discipline met kenmerk ECLI:NL:TAHVD:2021:46 waarin wordt geoordeeld dat vergissen menselijk is en ook bij advocaten kan gebeuren. Dit is niet klachtwaardig. Het tweede verwijt te weten dat ik de advocatenpas niet zou hebben ingeleverd kan ook niet tot een sanctie leiden. Ik heb geen fysieke advocatenpas zodat ik deze ook niet kan inleveren. Ik had een digitale advocatenpas die thans niet meer gebruikt kan worden. Ik meen dan ook met bescheidenheid dat het dekenbezwaar niet gegrond kan worden geoordeeld. Ik meen zelfs dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, aangezien de dagvaarding niet namens een cliënt, maar namens mijzelf is uitgebracht en ook nog jegens een advocaat en dus niet naar een andere civiele juridische entiteit. Daarnaast is ook niet om opheldering gevraagd, maar is direct een dekenbezwaar ingediend. Dit had ook anders opgelost kunnen worden, zeg ik met respect.”
3.2 Ter zitting van de raad heeft verweerder – onder meer – het volgende verklaard:
“Ik heb de fout zelf ontdekt en ik heb voordat het dekenbezwaar werd ingediend al aan de deurwaarder verzocht om het te herstellen.” (….) “Ik heb het dekenbezwaar in de loop van die dag geopend. Maar ik had de dag ervoor al een aangepaste dagvaarding aan de deurwaarder gemaild. Op de vraag van de voorzitter hoe laat ik die mail heb gestuurd antwoord ik dat ik het exacte tijdstip niet weet en ik kan nu niet bij mijn e-mail. Het was op de dag voordat ik het dekenbezwaar ontving.”
4 BEOORDELING
4.1 De raad ziet, gelet op de hiervoor aangehaalde mededeling van verweerder ter zitting, aanleiding om verweerder toe te laten tot het leveren van bewijs middels overlegging van zijn e-mail met de daarbij behorende bijlage (de door hem aangepaste dagvaarding), die hij naar eigen zeggen daags voorafgaand aan de indiening van het dekenbezwaar - dit zou dan 6 mei 2024 moeten zijn geweest - aan de deurwaarder heeft gestuurd. Na overlegging hiervan krijgt de deken de gelegenheid om hierop nog te reageren.
4.2 De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verzoekt verweerder om binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn onder 4.1 genoemde e-mail aan de deurwaarder met bijlage te overleggen, waarna de deken de gelegenheid krijgt daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren; - houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter en mrs. M.J. Hoekstra en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 1 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 1 juli 2024