Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:158
Zaaknummer
24-160/AL/NN/D
Inhoudsindicatie
Gegrond dekenbezwaar. Schending kernwaarde integriteit. De Raad voor Rechtsbijstand heeft geld voor toevoegingen die verweerder inmiddels in loondienst aanvroeg ten onrechte betaald op een bankrekeningnummer van de eenmanszaak van verweerder. Verweerder heeft geld bestemd voor zijn werkgever naar een eigen spaarrekening gestort en heeft over deze gang van zaken onjuiste verklaringen bij zijn werkgever afgelegd. Voor het handelen van verweerder bestaat op geen enkele wijze een rechtvaardiging. Onvoorwaardelijke schorsing van 52 weken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 juni 2024 in de zaak 24-160/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
mr. E.A.C. van de Wiel in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
deken
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 4 maart 2024, met vijf bijlagen, door de raad op 4 maart 2024 ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 12 april 2024 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 26 maart 2024, met één bijlage.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder is sinds 2018 advocaat. 2.2 In de periode juli 2023 tot en met december 2023 heeft verweerder op een bankrekening op naam van zijn eenmanszaak zes maal een bedrag van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen voor toevoegingen, in totaal € 9.208,58. Deze bedragen kwamen verweerder niet toe, maar zijn werkgever waar hij sinds 1 april 2023 in loondienst was. 2.3 Verweerder heeft een (groot) deel van deze bedragen kort na ontvangst doorgestort naar een eigen spaarrekening. 2.4 Op 10 en 11 januari 2024 is verweerder door zijn werkgever geconfronteerd met de onterecht op zijn bankrekening door de Raad voor Rechtsbijstand gedane betalingen. Verweerder heeft toen onwaarheden verteld zoals dat hij van niets wist omdat hij geen toegang had tot de bankrekening en dat alleen zijn moeder een pinpas zou hebben. Ook later heeft verweerder onwaarheden verteld zoals dat hij de rekening van zijn eenmanszaak op zijn beloop heeft gelaten. 2.5 Verweerder heeft € 9.220,- aan zijn werkgever terugbetaald. Verweerder is kort daarna, op 22 januari 2024, op staande voet ontslagen. In reactie op die brief heeft verweerder opgemerkt dat hij de bedragen alleen maar veilig heeft willen stellen. De werkgever van verweerder heeft van het ontslag op staande voet melding gemaakt bij de deken. 2.6 Verweerder heeft zich per 28 februari 2024 als advocaat van het tableau laten schrappen. 2.7 De werkgever van verweerder heeft het ontslag op staande voet is ingetrokken. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd.
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hij: - gelden heeft achtergehouden, waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat zij toebehoorden aan een ander; - aan derden (zijn werkgever) feitelijke informatie heeft verstrekt, waarvan hij wist dat die onjuist was; - aan derden (zijn werkgever) heeft nagelaten tijdig informatie te verstrekken die hij had behoren te verstrekken en zodoende zijn werkgever aanvankelijk op het verkeerde been heeft gezet; - in zijn leugens heeft volhard, althans het rookgordijn in stand heeft gelaten.
4 VERWEER 4.1 Verweerder erkent en betreurt tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld zoals omschreven door de deken. Verweerder verzoekt de raad geen maatregel op te leggen. Hij voert aan dagelijks te kampen met de consequenties van zijn handelen.
5 BEOORDELING 5.1 Net als de deken verwijt de raad verweerder niet dat hij er niet aan heeft gedacht om, toen hij bij zijn werkgever in loondienst trad, de wijziging van kantoor aan de Raad voor Rechtsbijstand door te geven, waardoor de Raad het geld voor de toevoegingen die verweerder inmiddels in loondienst aanvroeg, ten onrechte betaalde op een bankrekeningnummer van de eenmanszaak van verweerder. Wel verwijt de raad, net als de deken, verweerder dat hij daarna geen openheid van zaken heeft gegeven en geld bestemd voor zijn werkgever naar een eigen spaarrekening heeft gestort. 5.2 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht moet de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven norm, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet. 5.3 Een voor de advocatuur essentiële kernwaarde is de kernwaarde integriteit. Een advocaat moet bij de uitoefening in zijn beroep integer handelen. Deze plicht geldt tegenover alle betrokkenen bij de rechtspleging en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen (vgl. HvD 26 augustus 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:135). Van een advocaat mag worden verwacht dat hij de kernwaarde integriteit beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus aan het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid van zijn handelen (vgl. RvD Arnhem-Leeuwarden 4 december 2023, ECLI:NL:TADRARL:2023:359). 5.4 Met zijn handelen heeft verweerder deze voor de advocatuur belangrijke kernwaarde geschonden. Verweerder heeft onjuiste verklaringen bij zijn werkgever afgelegd. Voor de raad is verder voldoende duidelijk dat verweerder bewust heeft getracht geld aan het zicht van zijn werkgever te onttrekken. Verweerder heeft gedurende een langere periode meerdere keren geld dat zijn werkgever toebehoorde naar een eigen spaarrekening gestort. De ontvangen bedragen van de Raad op de bankrekening en de doorgestorte bedragen naar de spaarrekening blijken uit de zich in het dossier bevindende bankafschriften (bijlage 3 van het dekendossier). Voor dit handelen van verweerder bestaat op geen enkele wijze een rechtvaardiging. 5.5 De raad komt tot de slotsom dat het dekenbezwaar gegrond is.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde integriteit. Met het handelen van verweerder is het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen het opleggen van een zware maatregel. 6.2 Bij de bepaling van de maatregel weegt de raad mee dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, nog jong is en bij de deken en op de zitting bij de raad inzicht in het kwalijke van zijn handelen heeft getoond. De raad is van oordeel dat het opleggen van de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing van 52 (tweeënvijftig) weken daarom nu passend en geboden is.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 24-160/AL/NN/D.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het dekenbezwaar gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 52 (tweeënvijftig) weken op; - bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat: - de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat - de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.; - bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus, M.M. Mok, G.N. Paanakker, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. S.J. Velsink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 10 juni 2024