Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:144

Zaaknummer

230389

Inhoudsindicatie

Het gaat in deze tuchtzaak over de rechtsbijstand door verweerster aan klager in tal van zaken op toevoegingsbasis. De raad van discipline heeft geoordeeld dat de bijstand niet ondermaats is geweest en dat verweerster de bijstand ook mocht beëindigen zoals zij heeft gedaan. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.  

Uitspraak

Beslissing van 31 mei 2024 in de zaak 230389

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

1    INLEIDING

 

1.1    Het gaat in deze tuchtzaak over de rechtsbijstand door verweerster aan klager in tal van zaken op toevoegingsbasis. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft geoordeeld dat de bijstand niet ondermaats is geweest en dat verweerster de bijstand ook mocht beëindigen zoals zij heeft gedaan. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

 

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-407/DB/LI) een beslissing gewezen op 11 december 2023. In deze beslissing is de klacht van klager deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:140 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het Hof van Discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 30 december 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van verweerster.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof neemt de feiten van de raad over omdat hiertegen geen beroepsgrond is aangevoerd.  Deze feiten worden hierna herhaald en aangevuld.

3.2 Verweerster heeft klager vanaf 2019 op toevoegingsbasis bijgestaan in dertien zaken:           - bezwaar besluit gemeente E-M bijzondere bijstand;           - bezwaar besluit gemeente E-M BRP;           - voorlopige voorziening bijzondere bijstand;           - beroep besluit gemeente E-M BRP;           - bezwaar gemeente M verhuisvergoeding;           - beroep gemeente M verhuisvergoeding;           - geschil Sevagram;           - geschil Otolift;           - geschil Servatius;           - bezwaar besluit gemeente M Wmo;           - bezwaar besluit gemeente M Wmo;           - onrechtmatig overheidsbesluit CIZ, en           - een strafzaak.

3.3 Bij e-mail van 14 november 2022 heeft klager verweerster bericht dat hij het volste vertrouwen in haar en haar kantoorgenoot had. 3.4 Op 21 november 2022 heeft klager verweerster verzocht om een letselschadezaak in behandeling te nemen. Verweerster heeft klager medegedeeld dat zij op dat moment geen ruimte had om deze nieuwe zaak in behandeling te nemen en met de gewenste spoed te behandelen. Verweerster heeft klager verwezen naar de verzekeraar en aangegeven dat zij in januari 2023 weer tijd had. 3.5 Bij e-mail van 22 november 2022 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat zij hem in geen enkele zaak meer mocht vertegenwoordigen. Verweerster heeft de behandeling van alle zaken vervolgens neergelegd. 3.6 Op 22 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

4    KLACHT

 

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.           verweerster klagers zaken heeft laten liggen, termijnen heeft laten verlopen, heeft verzuimd dwangsommen te innen en heeft verzuimd een voorlopige voorzieningen procedure te starten; 2.           verweerster heeft geweigerd om de letselschadezaak van klager in behandeling te nemen; 3.           verweerster klager heeft misleid in de huurkwestie; 4.           verweerster de behandeling van klagers zaken heeft neergelegd. 4.2 Verweerster voert verweer.

 

5    BEOORDELING RAAD

 

5.1    De raad heeft klager in zijn klacht voor zover deze ziet op verweersters optreden van vóór 22 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel 1) heeft de raad overwogen dat klager, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd op welke punten verweerster steken heeft laten vallen. Uit de stukken is gebleken dat klager in ieder geval tot en met 21 november 2022 tevreden was met verweersters bijstand en de wijze waarop verweerster klagers zaken had aangepakt. De raad concludeert dat de bijstand zoals geschetst niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel 1 is ongegrond verklaard.

5.3    Dat geldt ook voor klachtonderdeel 2). De raad heeft overwogen dat een advocaat niet verplicht is om een zaak in behandeling te nemen, zodat het verweerster vrij stond de opdracht niet te aanvaarden. 5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel 3) heeft de raad overwogen dat voor misleiding door verweerster in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt is gevonden. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond verklaard. 5.5    Wat klachtonderdeel 4) betreft is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat het neerleggen van klagers zaken ontijdig of anderszins onzorgvuldig was. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel 4 is dan ook eveneens ongegrond verklaard.

6    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

 

Beroepsgronden klager

6.1    Klager verwijt verweerster, die hem vóór 2019 heeft bijgestaan en later opnieuw, dat zij in diverse zaken heeft nagelaten actie te ondernemen. Zo zou verweerster hebben toegezegd om de schade als gevolg van het toewijzen van een voor klager niet geschikte huurwoning (op grond van een Wmo-indicatie) te verhalen op het college van burgemeester en wethouders, heeft verweerster geen actie ondernomen op het moment dat de traplift in een toegewezen woning kapot bleek te zijn, toen geen gas, water en elektra in een toegewezen woning beschikbaar was en evenmin toen duidelijk werd dat de inboedel van klager was verdwenen/beschadigd. Ook toen het college van burgemeester en wethouders een keuring van een toegewezen woning weigerde, greep verweerster niet in. Verweerster zou wel een brief hebben geschreven inzake het niet opleveren van een toegezegde woning, maar nadere actie is uitgebleven. Verder voldeed een aan klager toegewezen huurwoning niet aan de eisen, maar klager moest toch naar deze woning verhuizen. Daarnaast moest klager zelf meerdere malen onderhandelen over het verkrijgen van een aangepaste woning. Later toen klager weer opnieuw contact had gekregen met verweerster liet zij zaken over aan haar kantoorgenoot, een jurist maar geen advocaat. Verweerster heeft na 1 mei 2022 haar prioriteit bij strafzaken gelegd en zeker niet bij de zaken van klager. Klager is door dit alles benadeeld en financieel opgelicht, terwijl verweerster is verrijkt. Alle lopende zaken heeft verweerster gesloten. Klager eist een schadevergoeding van € 500.000,-.

Verweer verweerster

6.2    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

 

7    BEOORDELING HOF

 

Ontvankelijkheid

7.1    Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet voor het indienen van een klacht een vervaltermijn geldt van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op 22 november 2022 heeft klager over verweerster een klacht ingediend bij de deken. Voor zover deze klacht ziet op het handelen van verweerster van vóór 22 november 2019 sluit het hof zich aan bij het oordeel van de raad dat klager daarin niet-ontvankelijk is.

Maatstaf

7.2    De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.3    Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

7.4    Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van klager. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de raad. Het hof sluit zich ten aanzien van de klachtonderdelen 2) t/m 4) aan bij de overwegingen en beslissing van de raad en neemt die over.

7.5     Ten aanzien van klachtonderdeel 1) overweegt het hof dat uit niets is gebleken dat verweerster tekort is geschoten in (de kwaliteit van) haar dienstverlening aan klager. Dat verweerster niet goed zou hebben gecommuniceerd met klager, zoals klager tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangevoerd, vormt geen onderdeel van de klacht en is in hoger beroep overigens ook niet onderbouwd en ook anderszins niet gebleken. Dat de deken er een andere visie op na hield, zoals door klager betoogd, leidt niet tot een ander oordeel. Het is de tuchtrechter die over de klachten een oordeel geeft.  Verweerster heeft klager in meerdere zaken bijgestaan. Het door verweerster opgesomde overzicht van die zaken (in haar e-mail van 20 april 2023 aan de deken) is door klager niet weersproken. Niet gebleken is dat de kwaliteit van de dienstverlening in die zaken ondermaats was. Klager klaagt nog dat verweerster onder meer onvoldoende actie zou hebben ondernomen ten aanzien van zijn beschadigde/verdwenen inboedel en ten aanzien van andere kwesties, maar niet gebleken is dat verweerster klager in die zaken bijstand verleende of daartoe opdrachten had. Klager heeft op dat punt zijn klachten niet voldoende onderbouwd. Verder heeft klager in zijn beroepschrift geen nieuwe gezichtspunten opgenomen die tot een andere beoordeling leiden. Dit betekent dat ook klachtonderdeel 1) ongegrond is en dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.

 

8    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 11 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-407/DB/LI.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.P. Wessels, J.A. Huijgen en R.N.E. Visser, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.     griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 31 mei 2024.