Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:73
Zaaknummer
24-116/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Ambtshalve voortzetting ingetrokken klacht. De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17 doordat hij niet dan wel onvoldoende duidelijk en transparant is geweest over de kosten die hij bij de cliënte in rekening heeft gebracht. Ook de klacht dat verweerder aan de cliënte geen factuur heeft gestuurd voor zijn werkzaamheden, terwijl hij zijn honorarium wel heeft ingehouden van de budgetbeheerrekening, is gegrond. Naar het oordeel van de raad had verweerder op eerste verzoek van de cliënte tot terugbetaling van de overschreven bedragen moeten overgaan. Verweerder heeft dit niet gedaan en heeft het in plaats daarvan laten aankomen op een civiele procedure. Dit is niet zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel 3 is gegrond. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 27 mei 2024
in de zaak 24-116/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 februari 2023 heeft mevrouw M bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder. Op 14 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-012 van de deken ontvangen. Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 11 december 2023. Bij e-mail van 6 december 2023 heeft mr. D, de gemachtigde van mevrouw M, de raad bericht dat mevrouw M de klacht intrekt.
1.2 Op 12 december 2023 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. De deken en verweerder hebben schriftelijk hun standpunten naar voren gebracht. Bij beslissing van 19 februari 2024 (kenmerk 23-626/DB/ZWB) heeft de raad beslist dat de behandeling van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 wordt voortgezet om reden van algemeen belang en bepaald dat de deken in het vervolg als klager wordt aangemerkt. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Verschenen zijn de deken en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken: - De e-mail met twee bijlagen van mr. D van 29 september 2023; - De brief van verweerder van 10 oktober 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Mevrouw M, hierna: “de cliënte”, heeft zich op 15 maart 2021 tot Financieel Adviesbureau Deco, hierna: “FAD”, gewend. FAD heeft de cliënte doorverwezen naar verweerders kantoor. Een intakegesprek tussen de cliënte en verweerder heeft niet plaatsgevonden.
2.3 Op 15 maart 2021 zijn tussen verweerders kantoor en de cliënte twee overeenkomsten tot stand gekomen: een overeenkomst van schuldbemiddeling en een overeenkomst van budgetbeheer.
2.4 In artikel 4 van de overeenkomst van schuldbemiddeling is bepaald: “Aan de schuldbemiddeling zijn geen kosten voor u verbonden, tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen.”
2.5 In artikel 3 van de overeenkomst van budgetbeheer is bepaald: “Het budgetbeheer vangt aan vanaf het moment dat de budgetbeheerrekening is geopend. Vanaf dat moment bent u tevens aan Deco maandelijkse budgetbeheerkosten verschuldigd, welke in uw geval voorlopig € 95,00 per maand bedragen. De hoogte is nl. afhankelijk van de omvang van het beheer.”
2.6 In artikel 4 van de overeenkomst van budgetbeheer is bepaald: “U verleent machtiging aan Advocatenkantoor M en aan Deco om ten laste van uw budgetbeheerrekening alle noodzakelijke betalingen te verrichten, w.o. de aflossingstermijnen aan schuldeisers en de maandelijkse budgetbeheerkosten voor Deco. Het is u niet toegestaan om het saldo van de budgetbeheerrekening voor enig ander doel aan te wenden. U erkent bij deze dat het saldo toekomt aan de gezamenlijke schuldeisers.”
2.7 In de periode van 30 maart 2021 tot en met 28 februari 2022 is maandelijks van de budgetbeheerrekening een bedrag van variërend tussen de € 200,-- en € 325,-- afgeschreven en overgemaakt naar verweerders kantoorrekening. In deze periode is niets gereserveerd dan wel doorbetaald aan de schuldeisers.
2.8 Bij e-mail van 21 november 2022 heeft de cliënte aan verweerder gevraagd om haar duidelijkheid te verschaffen over de bedragen die vanaf 30 maart 2021 maandelijks van de budgetbeheerrekening zijn overgemaakt naar verweerders kantoorrekening.
2.9 Bij e-mail van 1 december 2022 heeft een medewerker van verweerders kantoor aan de cliënte medegedeeld: “In antwoord op jouw email van 21 november jongstleden, doe ik je in de bijlage de factuur voor de dossierkosten van Advocatenkantoor M toekomen. Deze kosten voor de behandeling van je dossier zijn in termijnen door jou betaald.(…)” Bij de e-mail was gevoegd een factuur gedateerd op 15 maart 2021 waarbij een bedrag van € 3.025,00 inclusief btw ter zake “Dossier kosten” aan de cliënte in rekening werd gebracht.
2.10 Bij e-mail van 4 december 2022 heeft de cliënte met een beroep op artikel 4 van de schuldbemiddelingsovereenkomst aan verweerder verzocht om de van haar ontvangen bedragen aan haar terug te betalen. Bij e-mail van 5 december 2022 heeft een medewerker van verweerders kantoor aan de cliënte medegedeeld dat niet tot restitutie werd overgegaan.
2.11 De cliënte heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot mr. D, advocaat, die verweerder bij brief van 27 december 2022 heeft gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van € 3.025,00, vermeerderd met incassokosten. Vanwege het uitblijven van betaling heeft mr. D op 19 januari 2023 aan verweerder een rappel gestuurd.
2.12 Op 15 februari 2023 heeft de cliënte bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.13 Mr. D heeft namens de cliënte een civiele procedure jegens verweerders kantoor aanhangig gemaakt. Deze civiele procedure is geëindigd middels totstandkoming van minnelijke regeling, op grond waarvan verweerder het bedrag van € 3.025,00 alsnog aan de cliënte heeft terugbetaald en de cliënte de klacht heeft ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. zonder toestemming van de cliënte bedragen van haar budgetbeheerrekening heeft overgeschreven naar zijn kantoorrekening, strekkende tot betaling van advocaatkosten; 2. aan de cliënte geen factuur heeft gestuurd voor zijn werkzaamheden, terwijl hij zijn honorarium wel heeft ingehouden van de budgetbeheerrekening. Pas nadat gedurende anderhalf jaar maandelijks een bedrag van de budgetbeheerrekening was afgeschreven, is de factuur per e-mail aan de cliënte toegestuurd; 3. de ingehouden bedragen, ondanks herhaalde verzoeken van de cliënte, niet aan haar heeft terugbetaald.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
5.2 Klachtonderdeel 1 Klachtonderdeel 1 behelst het verwijt dat verweerder zonder toestemming van de cliënte bedragen van haar budgetbeheerrekening heeft overgeschreven naar zijn kantoorrekening, strekkende tot betaling van advocaatkosten. Verweerder heeft betwist dat zonder toestemming bedragen van de budgetbeheerrekening naar de kantoorrekening zijn overgeschreven en heeft in dat verband naar voren gebracht dat FAD de bedragen op grond van een door de cliënte verleende machtiging van de budgetbeheerrekening naar de kantoorrekening heeft overgeschreven, terwijl het in rekening gebrachte honorarium ook redelijk was. De raad overweegt als volgt.
5.3 Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat de advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren. De advocaat moet een redelijk honorarium in rekening brengen en tevens vooraf transparant zijn over zijn honorarium, de kosten en de wijze van declareren. Die transparantie brengt ook mee dat het tarief, een eventuele andere overeengekomen grondslag voor de honorariumbepaling, omzetbelasting en de frequentie van declareren inzichtelijk worden gemaakt aan de cliënt.
5.4 In artikel 4 van de overeenkomst van schuldbemiddeling is bepaald dat voor de cliënte aan de schuldbemiddeling geen kosten zijn verbonden, tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen. Dat uitdrukkelijk anders is overeengekomen is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Na de totstandkoming van de overeenkomst van schuldbemiddeling zijn geen andersluidende afspraken gemaakt. Dat op grond van de door de cliënte verleende machtiging bedragen onder vermelding van het factuurnummer zijn afgeschreven, is, anders dan verweerder heeft betoogd, onvoldoende om aan te nemen dat “uitdrukkelijk anders is overeengekomen” als bedoeld in artikel 4 van de overeenkomst van schuldbemiddeling. Immers, de machtiging zag op het verrichten van betalingen ter aflossing van de schulden en van een schuld aan verweerders kantoor was geen sprake.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17 doordat hij niet dan wel onvoldoende duidelijk en transparant is geweest over de kosten die hij bij de cliënte in rekening heeft gebracht. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.
5.6 Klachtonderdeel 2 Klachtonderdeel 2 behelst het verwijt dat verweerder aan de cliënte geen factuur heeft gestuurd voor zijn werkzaamheden, terwijl hij zijn honorarium wel heeft ingehouden van de budgetbeheerrekening en dat de factuur pas aan de cliënte is toegestuurd nadat gedurende anderhalf jaar maandelijks een bedrag van de budgetbeheerrekening was afgeschreven. De raad constateert dat verweerder over het moment en de wijze waarop de factuur is verzonden geen klare wijn heeft geschonken. Immers, verweerder heeft in zijn antwoord aan de deken d.d. 3 april 2023 geschreven: “Declaraties plegen per e-mail te worden verzonden, maar soms ook per post. Omdat in dit geval de bepaling van het factuurbedrag achteraf door ondergetekende heeft plaatsgevonden, is de factuur waarschijnlijk per post verzonden. (…) Ik vind in mijn dossier niet bijster goed vastgelegd hoe de factuur i.c. feitelijk werd verzonden, zeg ik eerlijk, maar blijkens klaagsters bankafschriften volgt toch onmiskenbaar waar de betalingen betrekking op hadden (….).”
5.7 Waar verweerder in zijn antwoord aan de deken nog aangaf niet zeker te zijn van de wijze van verzending, heeft verweerder ter zitting van de raad gesteld hij de factuur per gewone post aan de cliënte had toegestuurd. Omdat de cliënte uitdrukkelijk heeft betwist dat zij de factuur (per gewone post) heeft ontvangen, verweerder in zijn verweer over het tijdstip en de wijze van verzending geen eenduidige verklaring heeft gegeven en van verzending van een factuur in maart 2021 per gewone post niet is gebleken uit de overgelegde stukken, is de raad van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijt gegrond is. Het feit dat maandelijks onder vermelding van het factuurnummer bedragen van de budgetbeheerrekening werden afgeschreven maakt dit niet anders. Uit het enkele feit dat bij de afschrijvingen het factuurnummer is vermeld blijkt naar het oordeel van de raad namelijk niet dat de factuur is verzonden, noch dat de cliënte met de factuur bekend was, nu de afschrijvingen feitelijk werden verricht door de heer D en niet door de cliënte zelf. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 2 gegrond is.
5.8 Klachtonderdeel 3 Klachtonderdeel 3 behelst het verwijt dat verweerder de ingehouden bedragen, ondanks herhaalde verzoeken van de cliënte, niet aan haar heeft terugbetaald. Verweerder heeft (aanvankelijk) het verweer gevoerd dat er geen grondslag bestond voor terugbetaling van het honorarium. Uiteindelijk heeft verweerder ter uitvoering van de met de cliënte getroffen minnelijke regeling het honorarium wel aan haar terugbetaald. De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder vooraf van de cliënte verkregen toestemming bedragen van de budgetbeheerrekening naar zijn kantoorrekening te laten overschrijven. Naar het oordeel van de raad had verweerder op eerste verzoek van de cliënte tot terugbetaling van de overschreven bedragen moeten overgaan. Verweerder heeft dit niet gedaan en heeft het in plaats daarvan laten aankomen op een civiele procedure. Dit is niet zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Ook klachtonderdeel 3 is kortom gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien niet financieel integer gehandeld in de zin van artikel 10a Advocatenwet. De raad acht, mede gelet op de aard van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten, de maatregel van berisping passend. De raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder weliswaar nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, maar ook dat verweerder tijdens de zitting nauwelijks blijk ervan heeft gegeven het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen in te zien.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 27 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 mei 2024