Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:113
Zaaknummer
24-232/DH/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder mocht namens zijn cliënt het standpunt innemen dat klager nog zittend werk kon verrichten, zeker nu hij dit heeft kunnen onderbouwen met de conclusie in meerdere medische onderzoeken. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden dat zijn cliënt geen voorschot wilde verlenen. Ook mocht verweerder contact zoeken met mogelijke getuigen in de zaak. Niet vastgesteld kan worden dat verweerder vertrouwelijke medische informatie heeft gedeeld. Verweerder heeft niet in strijd met de AVG gehandeld. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder tegen de rechter heeft gelogen of dat hij niet voor minnelijk overleg openstond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 mei 2024 in de zaak 24-232/DH/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 27 maart 2024 met kenmerk K 23/109, ontvangen door de raad op diezelfde datum en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 05. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden e-mails van verweerder van 4 april 2024 (met bijlagen) en van klager van 5 april 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager was voorheen werkzaam bij een stichting. Klager heeft vanaf 27 februari 2012 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. 1.2 Op 2 december 2014 heeft klager een verkeersongeluk gehad, waaraan hij klachten aan zijn linkerbeen heeft overgehouden. De aansprakelijkheid is door (de voorganger van) [de verzekeraar] (hierna: [de verzekeraar]) erkend. Verweerder treedt op als advocaat van [de verzekeraar]. 1.3 Klager is door diverse artsen onderzocht: - Op 30 oktober 2016 heeft medisch adviseur [VN] geadviseerd om klager vrij te stellen van arbeidsverplichtingen omdat er geen mogelijkheden tot participatie zijn. Klager wordt jaarlijks, na nieuw onderzoek door [VN], tot op heden tijdelijk vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. - Orthopedisch chirurg [DK] heeft in zijn rapport van 19 juli 2017, aangevuld op 7 september 2017, klager niet beperkt geacht voor zitten. Klager wordt wel beperkt geacht voor lopen (matig tot ernstig beperkt) en staan, traplopen, klimmen, klauteren, knielen, kruipen en hurken (matig beperkt). - Op 10 november 2021 heeft orthopedisch chirurg [S] klager licht beperkt geacht voor een langere tijd staan, lopen, traplopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken. Andere beperkingen heeft [S] niet kunnen vaststellen. - Op 6 november 2023 heeft de door de rechtbank benoemde neuroloog [V] geconcludeerd dat er lichte beperkingen zijn bij het lopen. 1.4 Klager is sinds 2019 diverse gerechtelijke procedures gestart tegen [de verzekeraar], omdat hij meent recht te hebben op meer schadevergoeding vanwege volledige arbeidsongeschiktheid. Namens [de verzekeraar]heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de schade volledig vergoed is en dat klager in staat is zittend administratief werk te verrichten. 1.5 Op 22 juli 2019 heeft klager een verzoekschrift tot het houden van een getuigenverhoor ingediend. Verweerder heeft op 9 september 2019 een verweerschrift ingediend namens [de verzekeraar]. 1.6 Op 15 september 2020 heeft verweerder [M] telefonisch gesproken als mogelijke getuige in verband met het arbeidsverleden van klager bij de stichting en de wijze waarop zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd. Uit de telefoonnotitie van verweerder staat het volgende vermeld: “Mevrouw belde mij terug naar aanleiding van mijn verzoek om contact met haar op te nemen. Ik heb aangegeven dat ik haar bel als mogelijke getuige in verband met het arbeidsverleden van betrokkene en de wijze waarop destijds de arbeidsovereenkomst eindigde. Ik vertel haar dat betrokkene heeft aangegeven dat hij zelf de arbeidsovereenkomst beëindigde. Zij vertelt mij dan dat het juist is dat zij destijds (in 2009) directeur/bestuurder was van de stichting [naam]. Het is ook juist dat zij toen de feitelijke leidinggevende was van [klager]. Zij meent dat hij een contract had voor bepaalde tijd. Het is goed mogelijk dat dat werd geregeld via een uitzendorganisatie. Zij weet ook nog wel hoe een einde kwam aan deze arbeidsrelatie. Dat was niet het initiatief van betrokkene. Er werd een nieuw administratiesysteem geïmplementeerd. Het was de bedoeling dat [klager] daaraan werkzaamheden zou gaan verrichten. Hij werd daartoe ingewerkt door iemand die dat administratiesysteem aanleverde. Dat was een vrouw. [Klager] kon — in haar ogen — de leiding en sturing van deze persoon niet goed aanvaarden en ging dwarsliggen. Dat was reden om te besluiten dat de tijdelijke overeenkomst niet werd verlengd. Het is dus niet zo dat betrokkene zelf heeft opgezegd. Ik vraag haar of zij weet wat destijds de plannen van betrokkene waren na de arb ovk. Zij geeft aan dat niet te weten.” 1.7 Op 10 januari 2022 heeft verweerder het volgende aan klagers advocaat geschreven: “Dank nog voor uw e-mailbericht met de bijgevoegde (concept)dagvaarding. (…) In mijn laatste bericht deed ik de suggestie om een gezamenlijke bespreking aan te gaan. Die suggestie is met name ook ingegeven door het feit dat de door u nu voorgestane stap (hoe deze stap ook zal aflopen) partijen niet echt verder brengt. Wellicht dat wel lukt als we in een goed en gezamenlijk gesprek de zaken op een rij zetten. In een dergelijk gesprek kan natuurlijk ook bijvoorbeeld de rol van een arbeidsdeskundige aan de orde komen. Die is in het verleden al ruimschoots door mijn cliënte gefaciliteerd, maar op basis van de nu het tafel liggende stukken lijkt dit best een optie, in ieder geval een optie om te bespreken. Natuurlijk realiseer ik me dat dat iets betekent voor de basishouding en uitgangspunten van uw cliënt, maar juist dat zijn ook aspecten die bij een overleg aan de orde kunnen komen. Allereerst dus maar de vraag of u en uw cliënt iets zien in een dergelijk overleg. (…)” 1.8 Op 14 januari 2022 heeft de advocaat van klager gereageerd dat klager het overleg niet ziet zitten. Klagers advocaat gaat daarbij in op een voorschot en het benoemen van een revalidatiearts. 1.9 Op 27 januari 2022 heeft verweerder daarop gereageerd: “Ik trachtte het een en ander nog wet verder af te stemmen met mijn achterban. Dat vergde tijd. Ik zie echter weinig ruimte, om de eenvoudige reden dat u ook niets biedt. Er zijn kennelijk in uw visie geen oplossingsmogelijkheden, geen reden tot gezamenlijk overleg etc. Dat is spijtig, maar soms is het dan niet anders. De dagvaarding kan op mijn kantoor worden betekend.” 1.10 Op 17 februari 2022 heeft een zitting in kort geding plaatsgevonden. Daarbij waren klager, zijn advocaat en verweerder aanwezig. Onder meer is afgesproken dat [de verzekeraar]een voorschot van € 4.000,- zou betalen en dat klager een bodemprocedure zou starten. 1.11 Op 19 oktober 2022 heeft verweerder een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingediend. Daarin is onder meer opgenomen: “16. Eiser heeft in het verleden wel gewerkt. Dat is aantoonbaar het geval geweest in een periode van ongeveer acht jaar. Die periode eindigde in 2010, daarna is er geen sprake meer geweest van fiscaal verantwoord werk. In die periode van acht jaar is er sprake geweest van zes verschillende werkgevers, terwijl onduidelijk is wat de reden was van het steeds beëindigen van de arbeidsovereenkomsten. Ook de laatste werkkring is kennelijk noodgedwongen geëindigd, zonder dat duidelijk is wat daarvan de reden was. (…) 75. In de eigen verklaring van [klager] heeft hij (op vragen van de advocaat van [de verzekeraar]) gesteld dat hij uit zichzelf is gestopt met de werkzaamheden bij de stichting [naam]. Hij stelde daar dat hij het niet naar zijn zin had en dat hij slecht werd betaald. Uit het (telefonisch) contact dat de advocaat van [de verzekeraar] heeft gehad met de toenmalige leidinggevende van [klager] blijkt dat daarvan geen sprake was. De aanwezige (tijdelijke) overeenkomst werd niet verlengd omdat betrokkene niet voldoende functioneerde.” 1.12 Op 24 juli 2023 heeft klager een verzoek tot inzage in zijn dossier gedaan bij verweerder, onder verwijzing naar de AVG. Ook heeft klager aangekondigd een klacht in te gaan dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. 1.13 Op 25 juli 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.14 Op 27 juli 2023 heeft verweerder gereageerd op het inzageverzoek, onder meer inhoudende: “U zult vermoedelijk alle gegevens al hebben. Uw advocaat zal u immers geïnformeerd hebben over alle correspondentie. Er zijn ook verschillende procesdossiers. Die procesdossiers kunt u natuurlijk krijgen, maar u zult ze zelf ook hebben omdat ze door uw advocaat zijn gestuurd. Een kopie van het dossier kan toch aan u worden gestuurd. Dat dossier kan digitaal worden gestuurd of op papier. Wilt u laten weten wat uw voorkeur heeft? Als het dossier digitaal gestuurd moet worden heb ik uw mobiele telefoonnummer nodig omdat langs die weg beveiliging plaatsvindt. Wilt u dat doorgeven? Als u een papieren versie wilt kan dat dan aan [het adres van klager]?” 1.15 Op 23 oktober 2023 heeft klager, in zijn repliek bij de tuchtklacht, onder meer geschreven: “Zo stelt hij voldaan te hebben aan mijn AVG verzoek, en dit is feitelijk nooit gebeurd, omdat ik nooit een kopie dossier tot op heden heb mogen ontvangen van hem op mijn huisadres zoals gevraagd en verplicht bij AVG wetgeving.” 1.16 Op 30 oktober 2023 heeft verweerder gereageerd op het conceptrapport van neuroloog [V], nadat verweerder het concept heeft voorgelegd aan een medisch adviseur. 1.17 Op 12 december 2023 heeft verweerder, in zijn dupliek bij de tuchtklacht, onder meer geschreven: “Klager stelt nu (in het bericht van 23 oktober 2023) dat hij een kopie van zijn dossier wil ontvangen op zijn huisadres. Ik zal per gewone post nu het dossier aan het huisadres sturen. Klager had nog niet gereageerd op mijn brief van 27 juli 2023.” 1.18 Op 24 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van klager in de bodemprocedure afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Op 26 maart 2024 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder houdt vast aan zijn mening dat klager kan werken, terwijl klager na arbeidskundig onderzoek arbeidsongeschikt is verklaard. Ook weigert verweerder een voorschot te verlenen aan klager of zelf medisch advies in te winnen. Daarmee heeft verweerder in strijd met gedragsregels 1, 7 en 8 gehandeld. b) Verweerder heeft klagers recht op privacy geschonden door mevrouw [M] te bellen en zonder klagers toestemming zijn medische gegevens met haar te delen, waardoor verweerder ook schuldig is aan doxing, en door klager geen kopie van het gehele dossier met klagers persoonlijke gegevens toe te sturen. Daarmee heeft verweerder in strijd met gedragsregels 3 en 7 gehandeld. c) Verweerder heeft gelogen tegen de rechter over klagers vertrek bij de werkgever. Daarmee heeft verweerder in strijd met gedragsregels 1 en 8 gehandeld. d) Door verweerders handelen is het vertrouwen van klager om minnelijk te schikken verdwenen, waardoor verweerder in strijd met gedragsregel 5 heeft gehandeld. Verweerder heeft een bekentenis afgelegd dat hij ook niet tot een oplossing wil komen en maximaal wenst te procederen. Daarmee heeft verweerder in strijd met gedragsregel 6 gehandeld. 2.2 Klager heeft bij zijn klacht toegelicht dat verweerder de Grondwet heeft geschonden, onbekend is met de Europese Rechten van de Mens, de gedragsregels en Nederlandse en Europese wetgeving opzettelijk negeert, klager onmenselijk behandelt, klager heeft gefolterd en geestelijk heeft mishandeld, opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waardoor klagers kinderen hem niet meer kunnen zien en daarmee opzettelijk de toekomst van de kinderen blijvend wil schaden. Klager merkt dit aan als kindermishandeling en opzettelijke ouderverstoting en is van mening dat verweerder klager opzettelijk kapot wil maken (onder andere door ‘victim blaming’) en de Nederlandse Staat wil oplichten en wil laten opdraaien voor de geleden schade.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 9 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:271). Klachtonderdeel a) 4.3 Verweerder heeft namens zijn cliënt het standpunt ingenomen dat klager nog zittend werk kan verrichten. Dat mag hij in het belang van zijn cliënt doen, zeker nu hij dit heeft kunnen onderbouwen met de conclusie in meerdere medische onderzoeken. Daarmee heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat klager een andere mening is toegedaan, onder verwijzing naar een (arbeidskundig) medisch advies in het kader van de Participatiewet, doet er niet aan af dat verweerder – als advocaat van de wederpartij – mocht vasthouden aan de conclusies van drie andere medisch deskundigen. Ook mocht verweerder op 30 oktober 2023, na raadpleging van een medisch adviseur, zijn opmerkingen op het conceptrapport van een neuroloog geven. Een rapport wordt immers juist voor die mogelijkheid in concept voorgelegd. Dat klager meent dat verweerder daarmee de wetenschap, de diagnose en de waarde van de expert in twijfel trekt om klager te ‘victim blamen’, wordt door de voorzitter niet gevolgd. Verweerder mag als partijdige advocaat een standpunt innemen in juridische procedures, ook als dat standpunt voor klager negatief is. De klacht slaagt in zoverre niet. 4.4 Daarnaast wordt verweerder verweten dat hij geen voorschot heeft verleend aan klager en niet zelf medisch advies heeft ingewonnen. Verweerder kan echter daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Als daartoe al een verplichting bestond, dan zou die verantwoordelijkheid bij de verzekeraar liggen en niet bij diens advocaat. De voorzitter stelt bovendien vast dat op 17 februari 2022 is afgesproken dat er een voorschot zal worden uitbetaald. 4.5 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) en c): telefonisch contact met mevrouw [M] 4.6 Verweerder heeft contact gezocht met mevrouw [M] als mogelijke getuige in de procedure. Die vrijheid komt hem als advocaat toe ter bescherming van de belangen van [de verzekeraar] in de letselschadeprocedure. Dat kan niet worden aangemerkt als doxing, maar behoort tot de rechtsbijstand die verweerder aan zijn cliënt verleent. Ook kan de voorzitter op basis van het dossier niet vaststellen dat verweerder vertrouwelijke medische informatie van klager heeft gedeeld met mevrouw [M]. Dat wordt door klager gesteld, maar niet nader onderbouwd. Daartegenover betwist verweerder dat dit is gebeurd. Ook volgt uit de telefoonnotitie van 15 november 2020 niet dat medische informatie is gedeeld. 4.7 Evenmin ziet de voorzitter aanleiding voor het oordeel dat verweerder in strijd met de AVG heeft gehandeld door niet het volledige dossier met zijn persoonlijke gegevens naar hem te sturen. De voorzitter stelt echter vast dat verweerder op 27 juli 2023 heeft nagevraagd waarnaar hij het dossier kon sturen. Daarop heeft klager niet gereageerd, zodat verweerder niet kan worden verweten dat hij het dossier niet heeft verzonden. Pas in repliek heeft klager aangegeven waarnaar het dossier kon worden gestuurd, waarna verweerder dat ook heeft gedaan. Daarmee heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Voor zover klager meent dat het procesdossier niet voldoende is en er meer persoonlijke gegevens zouden moeten zijn, wordt dit gesteld maar niet nader onderbouwd. Dat is onvoldoende om tot een gegronde tuchtklacht te komen. 4.8 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. 4.9 Volgens klager heeft verweerder daarnaast – in zijn conclusie van antwoord van 17 oktober 2022 – gelogen tegen de rechter door te schrijven dat verweerders arbeidsrelatie niet is voortgezet omdat hij niet goed zou functioneren. Klager stelt dat hij op eigen initiatief is vertrokken. Het is voor de voorzitter echter niet vast te stellen of verweerder bewust onwaarheden heeft verkondigd aan de rechter. Verweerder stelt die informatie zo van mevrouw [M] te hebben ontvangen, zoals dat ook te lezen is in de telefoonnotitie. Klager betwist dit met een eigen ‘transcriptie’ (telefoonnotitie) van een gesprek met mevrouw [M] waaruit het tegenovergestelde blijkt, maar dat is voor de voorzitter onvoldoende om te oordelen dat verweerder bewust heeft gelogen. 4.10 Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) 4.11 De voorzitter stelt vast dat verweerder op 10 januari 2022 een poging heeft gedaan om in gezamenlijk overleg te gaan. Verweerder heeft dus het initiatief getoond om onderling en buiten rechte tot een oplossing te komen. Klager is daar niet in meegegaan. Verweerder kan dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij niet voor minnelijk overleg openstond of dat hij tot het maximale door wilde procederen. 4.12 Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. Afsluitende opmerkingen 4.13 De voorzitter ziet tot slot ook geen gegronde tuchtklacht in het overige dat klager heeft aangevoerd, zoals is weergegeven in overweging 2.2. Dit zijn vergaande verwijten richting verweerder zonder dat dit op enige wijze wordt onderbouwd. Dat verweerder, als advocaat van de wederpartij, een standpunt inneemt in de letselschadezaak van klager die niet in lijn is met hoe klager tegen de zaak aankijkt, rechtvaardigt zulke ernstige verwijten niet. 4.14 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.