Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:149

Zaaknummer

220049 en 220050

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaten. Nadat een veroordeling van klaagster in eerste instantie hebben verweerders (via de rechtsbijstandsverzekeraar) de zaak aangenomen om het hoger beroep te behandelen. Verweerster heeft op nader aan te voren gronden hoger beroep ingesteld. Een maand later heeft klaagster te kennen gegeven dat zij de zaak wilde schikken, hetgeen is gebeurd. Het hof acht de klachten van klaagster ongegrond. Het was voor haar duidelijk dat verweerders de zaak gezamenlijk behandelden. Verweerders mochten uitvoering geven aan de opdracht om de zaak te schikken ook al was er nog geen procesadvies afgegeven en daarbij hebben verweerders klaagster voldoende geïnformeerd over (het verloop van) de schikkingsonderhandelingen en daarbij voldoende rekening gehouden met haar belangen.  

Uitspraak

Beslissing van 31 mei 2024 in de zaken 220049 en 220050

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

en

verweerster

gezamenlijk: verweerders

 

DE ZAAK IN HET KORT Het gaat om een klacht tegen de eigen advocaten. Nadat klaagster in haar zaak in eerste instantie was veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 500.000,- aan haar tegenpartij hebben verweerders (via de rechtsbijstandsverzekeraar) de zaak aangenomen om het hoger beroep te behandelen. Verweerster heeft op nader aan te voren gronden hoger beroep ingesteld. Een maand later heeft klaagster te kennen gegeven dat zij de zaak wilde schikken. De zaak is vervolgens geschikt. De klachten van klaagster zijn ongegrond. Het was voor haar duidelijk dat verweerders de zaak gezamenlijk behandelden. Verweerders mochten uitvoering geven aan de opdracht om de zaak te schikken ook al was er nog geen procesadvies afgegeven en daarbij hebben verweerders klaagster voldoende geïnformeerd over (het verloop van) de schikkingsonderhandelingen en daarbij voldoende rekening gehouden met haar belangen. 

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

 

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 10 januari 2022 van de raad van discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummers: 21-098/AL/NN en 21-099/AL/NN). In deze beslissing is de klacht van klaagster tegen verweerders ongegrond verklaard.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:8 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

 

2.1    Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 8 februari 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad; -    de brief van de gemachtigde van klaagster van 10 februari 2022 met bijlage; -    het verweerschrift van verweerders; -    de brief van de gemachtigde van klaagster van 5 oktober 2023 met bijlage; -    de brief van de gemachtigde van klaagster van 4 april 2024 met producties; -    de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 9 april 2024 met transcripties.    2.3    De mondelinge behandeling van de zaak was aanvankelijk gepland op 15 mei 2023, maar is op verzoek van klaagster aangehouden. Ook de daarna geplande zitting op 10 november 2023 is op verzoek van klaagster uitgesteld. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 april 2024. Daar zijn klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerders verschenen. Verweerster is bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

2.4    Op 16 april 2024 heeft klaagster per e-mail, kort gezegd, aan het hof gevraagd of de zitting van 15 april 2024 kon worden overgedaan. De griffie van het hof heeft klaagster op 17 april 2024 laten weten dat het onderzoek is gesloten en dat er niet meer over de behandeling van de zaak kan worden gecorrespondeerd. De e-mail van 16 april 2024 is dan ook niet aan dossier toegevoegd. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klaagster is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 28 november 2018 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,- aan haar wederpartij (hierna: de wederpartij) omdat die wederpartij aan klaagster schenkingen had gedaan die tot stand waren gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden. 

3.3    Voor het instellen van hoger beroep tegen dat vonnis heeft klaagster zich op 14 januari 2019 telefonisch gewend tot verweerder. Op 21 januari 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerders. 

3.4    Verweerder heeft vervolgens contact gehad met de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster. Daaruit is voortgekomen dat voor het hoger beroep een budget van € 16.000,- beschikbaar was. In een door klaagster overgelegde brief van 7 februari 2019 heeft verweerder de met de rechtsbijstandsverzekeraar gemaakte afspraken aan haar bevestigd. In die brief heeft verweerder mede namens verweerster onder meer geschreven:

Waar mogelijk zal ik de werkzaamheden door [verweerster] laten uitvoeren. 

3.5    Bij e-mail van 19 februari 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster verweerder opdracht gegeven een huurgeschil van klaagster met de wederpartij te behandelen. Voor het huurgeschil werd € 8.000,- beschikbaar gesteld. 

3.6    Op 21 februari 2019 is de dagvaarding in hoger beroep in de onder 3.2. vermelde zaak uitgebracht. Daarin waren nog geen grieven opgenomen.

3.7    Bij brief van 22 februari 2019 heeft verweerster een opdrachtbevestiging aan klaagster verstuurd. Daarin staat onder meer: 

U heeft mijn kantoor verzocht om hoger beroep in stellen tegen het vonnis van 28 november 2018 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, en u in die procedure verder bij te staan. (…) Het geldende uurtarief voor mijn werkzaamheden bedraagt thans € 205, te vermeerderen met (..), het huidige tarief van [verweerder] is € 315.  (…)  Voor de goede orde wordt opgemerkt dat aan mijn kantoor meerdere advocaten zijn verbonden. In voorkomende gevallen kunnen kantoorgenoten in deze kwestie ondersteunende werkzaamheden verrichten. 

3.8    Klaagster heeft de opdrachtbevestiging niet voor akkoord getekend. Bij e-mail van 5 maart 2019 heeft klaagster verweerders geschreven:

Zoals besproken ontvang ik graag een opdrachtbevestiging waar ook de handtekening van [verweerder] onder staat en ik heb alle vertrouwen in de manier waarop u beide deze zaak behartigd. 

3.9     De wederpartij van klaagster heeft op 19 maart 2019 op onder andere de auto van klaagster beslag gelegd. 

3.10     Op 21 maart 2019 heeft klaagster te kennen gegeven dat zij de zaken wenste te schikken. Na overleg met de rechtsbijstandsverzekeraar hebben verweerders het schikkingsvoorstel van klaagster overgebracht aan de wederpartij. De wederpartij is akkoord gegaan met het voorstel. Bij e-mail van 29 maart 2019 heeft de wederpartij een tweetal overeenkomsten in concept aan verweerders gezonden. Na bestudering heeft verweerster op 2 april 2019 de overeenkomsten met de door haar voorgestelde wijzigingen aan klaagster gezonden. Verweerder heeft eveneens op 2 april 2019 naar aanleiding van vragen van klaagster per e-mail een aantal zaken nader uiteengezet. 

3.11     Bij e-mail van 3 april 2019 heeft verweerder klaagster geschreven: 

(…) of dat u nog meer tijd wilt hebben om alles goed te bekijken.

Daarop reageerde klaagster diezelfde dag:

De overeenkomsten kunnen worden doorgestuurd.

3.12 Klaagster heeft een vaststellingsovereenkomst en een huurbeëindigingsovereenkomst getekend, gedateerd 2 april 2019.

 

4    KLACHT

 

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    in strijd met Gedragsregel 13 geen duidelijke afspraken te hebben gemaakt over wie de behandelaar van de zaak was en wie de werkzaamheden zou verrichten. Toelichting: In de contacten met verweerder op 14 januari 2019 en 21 januari 2019 is de schijn gewekt dat verweerder de zaak zou behandelen. Uiteindelijk was dat verweerster blijkens de opdrachtbevestiging en de appeldagvaarding. Omdat dat in strijd met de afspraken was, heeft klaagster de opdrachtbevestiging niet ondertekend. b)    geen procesadvies te geven waardoor klaagster geen weloverwogen beslissing heeft kunnen nemen over procederen of schikken. Toelichting: Gelet op de uitlatingen van verweerder bij aanvang van de zaak had klaagster een haalbaarheidsinschatting en een advies verwacht. Dit is niet gegeven. Klaagster vraagt zich af of verweerders zich wel in het dossier verdiept hebben. In de e-mail van 27 maart 2019 heeft verweerder vragen aan klaagster gesteld die nog niet eerder gesteld waren. c) in strijd met Gedragsregel 16 klaagster niet dan wel onvoldoende op de hoogte te hebben gehouden van de onderhandelingen. Zij kreeg geen informatie over de afspraken en de totstandkoming van de overeenkomsten. Toelichting: Op 2 april 2019 heeft klaagster verweerster geschreven en haar verzocht om informatie. Diezelfde dag ontving klaagster de overeenkomsten ter ondertekening. Daardoor overvallen en door de druk van de omstandigheden (haar gezondheid, het overlijden van haar moeder, de druk van de wederpartij door de beslagleggingen en door de rechtsbijstandsverzekeraar) heeft klaagster de overeenkomsten getekend. Verweerders hebben niet de zorgvuldigheid betracht die gezien klaagsters gezondheid geboden was.

 

5    BEOORDELING

 

Overwegingen raad  5.1    De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel a) overwogen dat de eerste bespreking op 21 januari 2019 over de zaak van klaagster werd gevoerd door verweerders tezamen. In de brief van 7 februari 2019 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster – waarover klaagster beschikte – staat met zoveel woorden dat verweerder de werkzaamheden zoveel mogelijk door verweerster zou laten uitvoeren in verband met het beschikbare – krappe – budget en in de  opdrachtbevestiging was zowel het uurtarief van verweerder als dat van verweerster vermeld. Uit de e-mail van 5 maart 2019 van klaagster aan verweerders tezamen blijkt dat klaagster vertrouwen had in de behandeling van de zaak door verweerders. Het was voor klaagster volgens de raad dan ook voldoende duidelijk, althans het had voldoende duidelijk moeten zijn, dat haar zaak door verweerders tezamen werd behandeld. Dat in de appeldagvaarding alleen verweerster is vermeld doet daar niet aan af.  5.2    De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel b) overwogen dat verweerders onweersproken hebben gesteld dat klaagster hen op 21 maart 2019 te kennen heeft gegeven een schikkingsvoorstel aan de wederpartij te willen doen en niet verder te willen procederen vanwege haar broze gezondheid. Klaagster heeft zelf de inhoud van het schikkingsvoorstel bedacht en geformuleerd. Verweerders hadden op dat moment nog geen procesadvies uitgebracht, omdat het dossier pas in de loop van de tijd compleet was gemaakt. Bovendien speelden er het huurgeschil en de beslaglegging doorheen. Het ontbreken van een procesadvies op het moment dat klaagster besloot een schikking te willen treffen, acht de raad dan ook niet onbegrijpelijk en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.3    De raad heeft ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. Nadat klaagster te kennen had gegeven dat zij wilde schikken, omdat zij gezien haar gezondheid niet langer opgewassen was tegen de situatie, hebben verweerders de inhoud van de door klaagster voorgestelde schikking overgebracht aan de wederpartij en overleg gepleegd met de rechtsbijstandsverzekeraar. De wederpartij is akkoord gegaan met het voorstel en heeft een tweetal overeenkomsten opgesteld om zowel het huurgeschil als de hoofdzaak te beëindigen. Deze overeenkomsten zijn met kanttekeningen van verweerster naar klaagster doorgestuurd. Vervolgens heeft verweerder nog vragen van klaagster beantwoord en erop aangedrongen dat klaagster voldoende tijd zou nemen om zich te beraden. Klaagster heeft uiteindelijk ingestemd met de overeenkomsten. De raad is van oordeel dat deze gang van zaken niet leidt tot de conclusie dat klaagster onvoldoende op de hoogte was van de inhoud van de te treffen schikking. Bovendien heeft verweerder uitdrukkelijk aangegeven dat klaagster de tijd moest nemen om alles goed te bekijken. Verweerders zijn hiermee zorgvuldig te werk gegaan en hebben voldoende rekening gehouden met de (gezondheids-)toestand van klaagster, aldus de raad. Beroepsgronden 5.4     Klaagster heeft in het algemeen tegen de beslissing van de raad aangevoerd dat de raad de voor de advocatuur geldende professionele standaarden in de gegeven omstandigheden onvoldoende in hun onderling verband heeft beschouwd. De gegeven omstandigheden waren: 1.    de voorgeschiedenis van de zaak, waaronder -    het onterechte verlies van de procedure in eerste aanleg; -    de grote financiële en emotionele consequenties van dit verlies; -    de uitkomst van de klachtprocedure tegen de advocaat in eerste aanleg. 2.    de inspanningen van klaagster om een advocaat te vinden die het hoger beroep wilde behandelen. 3.    de uitvoering van de opdracht door verweerders, mede in het licht van dit alles en klaagsters emotionele toestand. Het verlies van de zaak in eerste aanleg is vooral te wijten aan de advocaat in eerste aanleg, die heeft nagelaten de stellingen van de wederpartij aan de hand van het aangeleverde dossier van klaagster gemotiveerd te weerspreken. Klaagster heeft een slechte gezondheid en de zaak heeft het hele leven van klaagster ontwricht. Zij acht het onacceptabel dat noch de advocaat in eerste aanleg, noch verweerders voldoende aandacht aan de kern van de zaak hebben besteed. Klaagster is bij meerdere advocaten geweest voor het hoger beroep voor verweerder in beeld kwam en het was voor haar van groot belang dat verweerder zelf de zaak zou behandelen. Daarom heeft de raad volgens klaagster ten onrechte klachtonderdeel a) ongegrond verklaard. Klaagster heeft de opdrachtbevestiging niet ondertekend en was er zeer ontstemd over dat verweerder niet als haar advocaat in de appeldagvaarding was opgenomen, maar (uitsluitend) verweerster. De persoon van de advocaat was voor klaagster van groot belang en dat was duidelijk voor verweerder, althans had dat kunnen zijn. Klaagster heeft haar e-mail van 5 maart 2019 in een hevige gemoedstoestand geschreven. 5.5    Ook klachtonderdeel b) is ten onrechte ongegrond verklaard. In arren moede en in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, alsmede haar emotionele gemoedstoestand heeft klaagster een schikking voorgesteld, mede doordat zij geen appeladvies had ontvangen. Zij constateerde geen enkele voortgang in de behandeling van de zaak en executiemaatregelen dreigden. Ten onrechte stellen verweerders dat het dossier pas in de loop van de tijd compleet was. Een appeladvies had binnen één à twee weken na ontvangst van het dossier gereed kunnen en moeten zijn. Verweerder schrijft in zijn e-mail van 2 april 2019 dat klaagster “naar onze mening” een goede deal sluit, maar een juridische basis ontbreekt daarvoor. Het schikkingsvoorstel kon nog niet beoordeeld worden, nu er geen appeladvies lag. 

5.6    Ook klachtonderdeel c) is ten onrechte verworpen. Tussen klaagster en verweerster is op 2 april 2019 telefonisch contact geweest naar aanleiding van een e-mail van klaagster met de vraag of er al iets bekend was. Daaruit blijkt dat klaagster niet op de hoogte was van de schikkingsonderhandelingen tot op dat moment en in volstrekte onwetendheid verkeerde. Klaagster kreeg toen kant en klare overeenkomsten en verweerster drong erop aan om de overeenkomsten te tekenen. Klaagster was door de overeenkomsten compleet overvallen in een periode waarin haar gezondheidstoestand alle aandacht behoefde.

Verweer in beroep 5.7    Verweerders vragen zich af waarom klaagster meent dat de door haar bij de voorgeschiedenis genoemde elementen van belang zijn voor de beoordeling van de klacht. In reactie op de stelling van klaagster dat de procedure een grote kans van slagen had, wijzen verweerders erop dat de rechtbank nu juist heeft overwogen dat de wederpartij in een emotioneel afhankelijke positie verkeerde en dat klaagster in die situatie gewoon geen schenkingen had mogen accepteren. Ook is verweerders niet duidelijk hoe de uitkomst van de klachtprocedure tegen haar vorige advocaat of de inspanningen die zij zich getroost zou moeten hebben om een advocaat voor het hoger beroep te vinden relevant kunnen zijn voor de huidige klachtprocedure.

5.8     Verweerders voldeden in eerste instantie kennelijk wel. Klaagster geeft aan hoezeer zij ontstemd was over de rol van verweerster in de opdrachtbevestiging en de appeldagvaarding. Die zaken zijn met klaagster besproken en verweerder heeft aangegeven dat hij – mede gezien het beperkte budget – dat soort zaken aan verweerster wilde kunnen overlaten. Juist omdat klaagster hier zo’n punt van maakte, is meerdere keren besproken hoe de taakverdeling lag. De raad heeft klaagster voorgehouden dat zij op dat moment nog naar een andere advocaat had kunnen gaan en ook dat zij daarna nog het volste vertrouwen heeft uitgesproken. Van enige onduidelijkheid over wie de zaak behandelde, kan dan ook geen sprake zijn. 

5.9    Bij de raad is ook aan de orde geweest dat de vaststellingsovereenkomst precies weergaf wat klaagster destijds ook had gewild, maar dat bij haar achteraf de twijfel was opgekomen of zij wel had moeten schikken. Klaagster heeft destijds nooit aangegeven dat er ook maar enige twijfel bestond. Toen zij aangaf te willen schikken waren verweerders verbaasd, omdat zij zo strijdlustig was geweest, maar konden verweerders die keuze ook begrijpen, omdat klaagster steeds had aangegeven dat ze de procedure qua gezondheid eigenlijk niet aankon. Klaagster deelde zonder enige twijfel mee dat ze wilde schikken en had al precies bedacht wat het schikkingsvoorstel moest zijn. Het was niet aan verweerders om de gevaren voor klaagsters gezondheid ter discussie te stellen of af te wegen. Klaagster wist ook dat het dossier nog niet volledig bestudeerd was en heeft niet gevraagd om op dat moment een inschatting te maken. Het verwijt dat er geen procesadvies lag, is achteraf bedacht. Het is overigens, gelet op de omvang van de stukken en het verloop van de zaken, volstrekt irreëel om te veronderstellen dat binnen één à twee weken een procesadvies gereed had kunnen zijn. Wel was voldoende kenbaar gemaakt dat het geenszins een gelopen race was. Ook zonder procesadvies kon klaagster heel goed haar afweging maken of zij wilde schikken. Zij heeft ook niet aan verweerders gevraagd wat zij van haar afweging vonden. De klacht dat klaagster geen weloverwogen beslissing kon nemen, omdat er nog geen procesadvies lag is volgens verweerders ongegrond. 

5.10    Tot slot stellen verweerders zich ten aanzien van klachtonderdeel c) op het standpunt dat de hoeveelheid en de intensiteit van de contacten tussen klaagster en verweerders tijdens de onderhandelingen elke norm ontstijgt. Klaagster belde of schreef op een gegeven moment meermaals per dag. Voor de stelling dat klaagster niet telkens en voldoende van informatie is voorzien bestaat dan ook geen enkele grond.

Maatstaf 5.11    Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof 5.12    Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het beroep van klaagster. Het hof ziet echter op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de raad.

5.13     Vooropgesteld wordt dat de algemene beroepsgrond dat de raad de omstandigheden van de door hen voor klaagster behandelde zaak onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken geen doel treft. Bij de voorgeschiedenis van de zaak waren verweerders namelijk niet betrokken en zij hadden ook geen invloed op klaagsters zoektocht naar het vinden van een advocaat die het hoger beroep wilde behandelen. Verder is uit niets gebleken dat de procedure in eerste aanleg onterecht is verloren, laat staan dat dit voor verweerders aanstonds duidelijk had moeten zijn. Tot slot is, zoals hierna zal worden overwogen, niet gebleken dat de opdracht door verweerders onjuist of onzorgvuldig is uitgevoerd. Verweerders hebben, zo blijkt ook uit het navolgende, voldoende zorg gehad voor de emotionele toestand waarin klaagster verkeerde.

Ad klachtonderdeel a) de onderlinge taakverdeling tussen verweerders

5.14     Het hof sluit zich ten aanzien van de klachtonderdeel a) aan bij de overwegingen en beslissing van de raad en neemt die over.  Daar kan nog aan worden toegevoegd dat klaagster tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft verklaard dat zij begreep dat verweerster grotendeels de zaken zou doen gelet op het toegekende krappe budget door de rechtsbijstandsverzekeraar. Verder is gebleken dat verweerder steeds bij de zaak betrokken is gebleven. Niet weersproken is dat verweerder veelvuldig met klaagster, en ook met verweerster heeft gesproken over de zaak. Verweerder heeft dat tijdens de mondelinge behandeling ook nader toegelicht. Daarnaast heeft verweerder ook de schikkingsovereenkomst bekeken en daarover nog contact gehad met klaagster.  Uit het voorgaande volgt dat voor klaagster voldoende duidelijk is geweest dat verweerder werkzaamheden zou overlaten aan verweerster, maar dat hij wel bij de zaken betrokken was/bleef. Het beroep ten aanzien van klachtonderdeel a) slaagt dan ook niet.

Ad klachtonderdeel b) : geen procesadvies

5.15 Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt dat verweerders uitvoering hebben gegeven aan de uitgesproken wens van klaagster om te schikken. Verweerders hadden het dossier gefaseerd van klaagster ontvangen en in dezelfde periode werd er beslag gelegd en speelde er een huurkwestie. Op 21 maart 2019 heeft klaagster verweerster gebeld met de mededeling dat zij vanwege gezondheidsklachten wilde schikken. Klaagster heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij goed over de schikking had nagedacht en dat zij op dat moment niet kon en niet wilde doorprocederen. Verweerster heeft klaagster in het bewuste telefoongesprek uitgebreid bevraagd, zo heeft zij ter zitting onweersproken toegelicht. Zij heeft onderzocht of klaagster de consequenties van haar voorstel had doordacht en overzag – onder meer ten aanzien van haar vertrek uit de woning en het tijdspad. Dat bleek het geval te zijn. Klaagster deelde verweerster mede dat zij verwachtte dat de wederpartij akkoord zou gaan met de schikking omdat deze de wederpartij geld zou opleveren en de wederpartij weer de beschikking zou krijgen over de woning waarin klaagster verbleef. Voor verweerders bestond er dan ook geen reden om te betwijfelen of klaagster daadwerkelijk wilde schikken langs de door haarzelf voorgestelde lijnen. Evenmin hadden zij reden om te menen dat het in klaagsters belang was om eerst (nog) een procesadvies uit te brengen. Klaagster vroeg daar ook niet om bij haar afweging om te willen schikken. Verder heeft verweerder bij e-mail van 3 april 2019 (zie 3.11) nog aan klaagster gemeld dat zij meer tijd kon nemen voor een definitieve beslissing als zij dat nodig had. Ten slotte heeft ook de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster meegedacht over de uitvoering van de schikking, heeft klaagster ook veelvuldig contact daarover gehad met haar rechtsbijstandsverzekeraar en heeft klaagster daarover ook nog contact gehad met verweerder.  Onder deze omstandigheden hebben verweerders uitvoering mogen geven aan de wens om het van klaagster zelf afkomstige schikkingsvoorstel aan de wederpartij voor te leggen, ook al hadden zij nog niet geadviseerd over de proceskansen. Niet gebleken is dat verweerders in het belang van klaagster de schikking hadden moeten ontraden. Het hof zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c) : informatie over de schikkingsonderhandelingen

5.16 Dat geldt ook voor klachtonderdeel c). Het hof sluit zich ten aanzien van dit klachtonderdeel aan bij de overwegingen en beslissing van de raad en maakt die tot de zijne. Het beroep van klaagster heeft te dien aanzien geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd.

5.17 Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

6    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

6.1    bekrachtigt de beslissing van 10 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden met zaaknummers 21-098/AL/NN en 21-099/AL/NN.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.P. Wessels, J.A. Huijgen en R.N.E. Visser, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.

griffier    voorzitter  

          

De beslissing is verzonden op 31 mei 2024.