Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:78
Zaaknummer
24-302/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster mocht betwisten dat klaagster ongeneeslijk ziek werd en haar levensverwachting nog maar enkele weken zou betreffen. Ook mocht verweerster een standpunt innemen over verjaring. De klacht dat verweerster bewust onwaarheden heeft verkondigd met haar stelling dat ter zitting een voorstel is gedaan, is van onvoldoende feitelijke grondslag voorzien. Verweerster hoefde haar processtuk niet te rectificeren. Verder heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te reageren op e-mails van klager. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2024 in de zaak 24-302/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
en
klaagster gemachtigde: [klager]
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 29 april 2024 met kenmerk 48|23|029K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een juridisch geschil met haar broer, wegens het niet voldoen van de schulden die hun moeder jegens klaagster had nadat de broer de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Klager treedt in de procedure op als gevolmachtigde van klaagster. Klaagster wordt bijgestaan door haar schoondochter, tevens kantoorgenoot van klager. Verweerder heeft de broer bijgestaan.
1.2 Op 28 oktober 2018 heeft klaagster een algemene volmacht gegeven aan klager.
1.3 Op 23 juni 2021 heeft de huisarts van klaagster een verklaring opgesteld, waaruit volgt dat klaagster bij de huisarts “bekend [is] met een ongeneeslijke ziekte waarvoor ze medicatie moet innemen. Mevrouw kan zich hierdoor ziek en uitgeput voelen”.
1.4 Op 11 januari 2023 heeft verweerster een conclusie van antwoord ingediend. Daarin is onder meer opgenomen: “[…] Voor de overeenkomst uit 1979 geldt dat de vordering tot levering opeisbaar was op het moment van het overlijden van moeder, derhalve 1 november 2016. [De broer] is kort voor het aanhangig maken van deze procedure, gesommeerd zijn medewerking te verlenen aan de levering van het betreffende perceel. Nimmer is dat eerder geschied, noch is de verjaring gestuit. Dat betekent dat de vordering tot nakoming van de overeenkomst jegens [de broer] is verjaard. […] Vervolgens wordt gesteld dat [klaagster] ongeneeslijk ziek werd en haar levensverwachting nog maar enkele weken betrof. [De broer] betwist dat bij gebrek aan wetenschap. Reeds meerdere malen is in dat kader om stukken gevraagd en nimmer zijn die overgelegd. [De broer] is bekend dat [klaagster] dit standpunt al sinds 2019 inneemt en [klaagster], zoals zijzelf ook terecht stelt, nog immer in leven is. [De broer] en [klaagster] wonen naast elkaar en [de broer] ziet dat zijn zus nog altijd kwiek is, en niet ziek oogt. Zij is kennelijk ook niet dermate zieke dat zij nog allerlei procedures kan entameren. [Klaagster] stelt dat zij als gevolg van haar gestelde ziekte eigenlijk niet anders kon, dan de woning te verkopen voor de door haar gestelde waarde, doch dat wordt door [de broer] met klem betwist. […] Daarbij komt dat namens [H.], de huidige exploitant van het tankstation, tijdens de behandeling van het hoger beroep over de vraag of al dan niet zuiver is aanvaard, aan [klager], de zoon van [klaagster], en de echtgenoot van de advocaat van [klaagster], die tevens zelf advocaat is, maar ook degene aan wie de woning is verkocht en geleverd voor € 55.000,00, een bod is gedaan […]. Op dat bod is de zoon van [klaagster] niet ingegaan.”
1.5 Verweerster heeft zich nadien onttrokken aan de zaak.
1.6 Op 21 februari 2023 om 18:00 uur heeft klager, zijnde de zoon en gevolmachtigde van klaagster, verweerster mede namens klaagster aangesproken en om een reactie gevraagd, omdat hij van mening is dat verweerster diverse onwaarheden heeft gesteld. Verweerster had op dat moment een out-of-office melding aanstaan.
1.7 Op 21 februari 2023 om 18:18 uur heeft klager zijn bericht doorgestuurd aan het algemene e-mailadres van verweersters kantoor met het verzoek dat zij “ondanks haar omstandigheden - per ommegaande reageert.”
1.8 Verweerder heeft het bericht van klager in de avond van 21 februari 2023 doorgezonden aan de opvolgend advocaat.
1.9 Op 22 februari 2023 heeft de advocaat van klaagster o.a. een conclusie van antwoord in reconventie ingediend, waarin wordt betoogd dat sprake is van een structurele schending van artikel 21 Rv en dat geen sprake is van verjaring.
1.10 Op 22 februari 2023 heeft het secretariaat van verweerster aan klager medegedeeld dat verweerster niet meer voor de wederpartij optreedt en dat hij zich kan wenden tot de opvolgend advocaat. Klager heeft daarop – kort samengevat – gereageerd dat dit hem niet interesseert en dat hij van verweerster inhoudelijk reactie wenst.
1.11 Op 23, 24 en 27 februari 2023 heeft klager verweerster opnieuw verzocht om een reactie.
1.12 Op 3 maart 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.13 Op 3 april 2023 heeft verweerster een reactie ingediend op de klacht. Daarin schreef zij onder meer: “Ik heb op enig moment in één week tijd zelfs iedere dag van [klager] een email gehad, terwijl hij via mijn ‘out-of-office’ bericht kon weten dat ik niet op kantoor zou zijn en niet in staat om op e-mails te reageren. Dat hij desondanks dagelijks, en obsessief, emails blijft sturen, zegt iets over de wijze waarop [klager] in de hele kwestie tussen zijn moeder en oom de grenzen van zijn hoedanigheid van advocaat en familielid kwijt is geraakt. Het is bepaald onfatsoenlijk om mij op deze wijze te bejegenen en dat heeft niets met mijn integriteit te maken. Het is juist [klager] die zich zou moeten afvragen hoe integer hij zelf is. Het moge duidelijk zijn dat hij via zijn partner en kantoor achter de schermen de regie voert over de talloze procedures die zijn gestart in deze nalatenschapskwestie. [….] Dit illustreert dat er in de genoemde familiezaak sprake is van een onwenselijke vermenging van zakelijk en privé. [Klager] laat zich in zijn handelen als advocaat primair leiden door zijn privébelangen en zijn loyaliteit aan zijn moeder. Dat is op zichzelf verwijtbaar en klachtwaardig. […]”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster sprak op meerdere punten onwaarheden, door de ongeneeslijke ziekte van klaagster te betwisten, door te stellen dat een niet ter zitting aanwezige partij daar een voorstel zou hebben gedaan aan klager, en door een verjaringsstandpunt in te nemen terwijl zij weet en behoort te weten dat dit ten volle onjuist is; b) Verweerster is weigerachtig om mee te werken aan correctie van het door haar geschetste onjuiste beeld. c) Verweerster negeert berichten van klager en laat na adequaat te reageren; d) Verweersters reactie op de klacht voldoet niet aan wat van een advocaat mag worden verwacht en is onbetamelijk en nodeloos grievend, doordat zij de volmacht van klaagster aan klager leugenachtig ontkent en de persoon van klager op leugenachtige, kwetsende en misleidende wijze onderwerp van discussie maakt; e) Verweerster informeert de deken verkeerd door de e-mailfrequentie van klager als obsessief te omschrijven en liegt dat zij iedere dag gedurende een week een e-mail van klager heeft ontvangen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 9 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:271). Ontvankelijkheid
4.3 De voorzitter stelt allereerst vast dat klaagster aan klager een algemene volmacht heeft gegeven, die ‘alle zaken van en rechtshandelingen namens’ klaagster omvat. Klager kan dan ook worden aangemerkt als de gemachtigde van klaagster en heeft namens haar een klacht kunnen indienen.
4.4 Vervolgens stelt de voorzitter vast dat klager persoonlijk niet in een rechtstreeks, eigen belang is geraakt ten aanzien van klachtonderdelen a) en b). Beide klachtonderdelen zien immers op de inhoudelijke procedure tussen klaagster en haar broer. Klager is daar enkel als gevolmachtigde van klaagster bij betrokken, waardoor hij slechts een afgeleid belang van klaagster heeft op deze twee klachtonderdelen. Klager is dus kennelijk niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdelen a) en b). Ten aanzien van de overige klachtonderdelen zijn klagers ieder ontvankelijk. Klachtonderdelen a) en b)
4.5 De voorzitter stelt voorop dat klagers niet hebben geconcretiseerd over welke passages uit de 18 pagina’s tellende conclusie van antwoord hun klacht(onderdeel a) gaat. De voorzitter gaat daarom uit van de in overweging 1.3 geciteerde passages.
4.6 Vooropgesteld dient te worden dat verweerster als advocaat niet persoonlijk standpunten inneemt, maar dat zij dit namens haar cliënt doet. De voorzitter acht de gewraakte passages niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.7 Wat betreft de ziekte, wordt namens klaagster in de brief van 21 februari 2023 gewezen op de verklaring van de huisarts. Verweerster zou er op basis daarvan mee bekend moeten zijn dat klaagster ongeneeslijk ziek is. De voorzitter stelt daarentegen vast dat verweerster – namens haar cliënt – aanvoert dat er gebrek aan wetenschap is dat klaagsters standpunt dat zij “ongeneeslijk ziek werd en haar levensverwachting nog maar enkele weken betrof” zou kloppen. Uit de verklaring van de huisarts volgt niets over de levensverwachting van klaagster. Verweerster mocht dan die stelling dan ook namens de broer betwisten, die dat uit zijn eigen waarneming kennelijk weersprak. Ondanks dat dit harde woorden zijn voor klaagster, mocht verweerster dit in het belang van haar cliënt aanvoeren en is niet te zien dat zij (bewust) onwaarheden verkondigde. Het is verder aan klaagster om dit in de civielrechtelijke procedure te betwisten. De voorzitter stelt op basis van het dossier vast dat dit ook door de advocaat van klaagster is gedaan.
4.8 Verweerster heeft daarnaast – wederom namens haar cliënt – een standpunt mogen innemen ten aanzien van de eventuele verjaring. De voorzitter acht dat standpunt niet evident onpleitbaar. Als klaagster het daar niet mee eens is, dan kan zij dit in de civielrechtelijke procedure betwisten. De voorzitter stelt vast dat de advocaat van klaagster dat ook heeft gedaan. Het is vervolgens niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen, maar dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.9 Wat betreft de stelling dat er door H. ter zitting een voorstel is gedaan, wordt dit door klaagster betwist. Die enkele betwisting van klaagster is onvoldoende voor een oordeel dat verweerster bewust onwaarheden heeft verkondigd en tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Klaagster heeft het klachtonderdeel op dit punt van onvoldoende feitelijke grondslag voorzien. Ook hier geldt dat, als klaagster het niet eens is met deze stelling, zij dit in de civielrechtelijke procedure kan betwisten.
4.10 Mede gelet op het voorgaande heeft verweerster verder geen aanleiding moeten zien om de gewraakte passages te corrigeren. Als advocaat van de wederpartij behartigde zij enkel de belangen van de broer. Bovendien had verweerster zich al teruggetrokken als diens advocaat op het moment dat klaagster om rectificatie vroeg. Verweersters rol in de procedure was daarmee al tot een einde gekomen. Zij is niet gehouden om vervolgens verklaringen in die procedure in te dienen ten nadele van haar voormalige cliënt.
4.11 Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.12 Verweerster was verder niet gehouden om te reageren op de e-mails van klager in de periode 21 februari 2023 tot en met 27 februari 2023. Voor zover klager die e-mail uit eigen naam verstuurde, was verweerster nergens toe verplicht. Klager was in privé immers geen partij bij de procedure tussen zijn moeder en oom. Voor zover klager de e-mails als gevolmachtigde van klaagster verstuurde, was het verweerster bovendien niet toegestaan om te reageren op die e-mails. Klaagster werd immers bijgestaan door een advocaat. Verweerster mocht dan ook enkel via deze advocaat over de zaak corresponderen. Zij zou juist tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als zij wél met klager, buiten de advocaat om, had gecorrespondeerd over de zaak. Verweerster heeft behoorlijk gehandeld door het e-mailbericht van klager aan de opvolgend advocaat door te sturen en hem daarnaar te verwijzen. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen d) en e)
4.13 De voorzitter is tot slot van oordeel dat verweerster zich niet onbetamelijk heeft gedragen in haar reactie op de ingediende klacht. Aan verweerster komt de vrijheid toe om zich in het kader van een tuchtklacht te verweren. Als zij van mening is dat geen of sprake is van een toereikende volmacht, dan mag zij dat argument naar voren brengen. De voorzitter volgt klagers niet in hun standpunt dat verweerster daarmee ‘leugenachtig’ handelt. Verweerster mag ook naar voren brengen wat haar perspectief is van de onderliggende situatie. Zij meent kennelijk dat klagers onder andere met onderhavige klacht een lastercampagne tegen haar zijn gestart. Als zij dat voor haar verweer relevant acht, kan zij ook vraagtekens plaatsen bij de vermenging van klagers rol als zoon en gevolmachtigde van klaagster ten opzichte van zijn hoedanigheid van advocaat.
4.14 Verweerster heeft verder de intensiteit van de e-mailcorrespondentie als ‘obsessief’ mogen ervaren. Dat zij uiteindelijk niet een hele week lang elke dag van klager een e-mail ontving, zoals zij aanvankelijk in haar verweer had opgenomen, maar dat het uiteindelijk ging om vijf werkdagen met een weekend daartussen in, waarin geen e-mail is gestuurd, acht de voorzitter ook niet voldoende om tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt te komen. Bovendien heeft verweerster dit vervolgens ook genuanceerd.
4.15 Klachtonderdeel d) en e) zijn kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klager kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b); - de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. mr. J.M.H. Schoenmakers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: op 30 mei 2024