Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:156
Zaaknummer
24-323/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing over een klacht over de advocaat van de wederpartij. Het stond verweerster naar het oordeel van de voorzitter vrij om af te gaan op hetgeen haar cliënt haar had verteld over de vermeende incidenten tijdens de uitvoering van de zorgregeling en over de aangifte van stalking door zijn toenmalige partner tegen klaagster en partner en dit in haar processtukken op te nemen. Dat er toen meteen al een aanleiding voor verweerster was om naar de door haar cliënt geschetste feitelijke gang van zaken zelf onderzoek te doen, zoals klaagster stelt, is de voorzitter niet gebleken. Concrete feiten die dat onderbouwen, zijn niet door klaagster gesteld. 4.4 Dat verweerster met haar woordgebruik in de processtukken zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster of de belangen van klaagster anderszins onnodig of onevenredig heeft geschaad, is de voorzitter uit de stukken verder niet gebleken. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2024 in de zaak 24-323/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het /AL2 mei 2024 met kenmerk 2276642.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster staat vanaf augustus 2022 haar cliënt bij in verschillende familierechtelijke procedures tegen zijn ex-partner, klaagster.
1.2 Klaagster heeft haar ex-partner gedagvaard in kort geding om vervangende toestemming voor vakanties met de dochter te krijgen. Verweerster heeft daartegen namens haar cliënt verweer gevoerd en een tegeneis ingediend tot verlening van vervangende toestemming om met de dochter tijdens de dagen van de zorgregeling en tijdens vakanties in België (bij zijn toenmalige partner) te verblijven. In de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van 6 maart 2023 heeft verweerster namens haar cliënt onder meer geschreven: 1. Voorafgaand aan de tussenbeschikking van de rechtbank d.d. 14 november 2022 verliep de zorgregeling tussen de man en [de dochter] bijzonder stroef. [Klaagster] was uitermate terughoudend met het toestaan van het contact tussen de man en zijn dochter. Zij stelde telkens nieuwe voorwaarden aan de omgang. Na voormelde beschikking is de regeling helaas gepaard blijven gaan met vele incidenten, waarbij sprake was van agressie, dreiging en stalking aan de zijde van [klaagster] en haar huidige partner. De agressie richtte zich met name op de huidige partner van de man. Er is aangifte gedaan bij de politie. (…)
1.3 Bij vonnis van 9 maart 2023 heeft de rechtbank de vordering van klaagster afgewezen en de vordering in reconventie van de cliënt van verweerster toegewezen. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.4 In de memorie van antwoord van 24 mei 2023 heeft verweerster namens haar cliënt onder meer geschreven: 1. De man betwist de weergave van de feiten zoals namens [klaagster] beschreven onder “Inleiding”, De man heeft geen valse aangiftes en meldingen gedaan. Er hebben zich diverse incidenten voorgedaan, met name tijdens het halen en brengen van [de dochter], zoals een agressieve bejegening door [klaagster] en haar partner, waaronder het bonken op de ramen en het belemmeren van de man om, na het terugbrengen van zijn dochter, weg te rijden.
1.5 In een brief van Veilig Thuis van 18 juli 2023 aan klaagster en haar partner is onder meer geschreven: Tijdens het gesprek dat op 29 juni 2023 bij de vader en zijn partner heeft plaatsgevonden, is onder meer de aangifte door [de partner van de vader] tegen [klaagster en haar partner] besproken. Eerder heeft de vader een brief (d.d. 15 mei 2023) van de rechtbank per mail naar Veilig Thuis gestuurd. In deze brief wordt u beiden gedagvaard te verschijnen op een zitting d.d. 15 juni 2023. Deze zitting is verzet naar 29 juni 2023. Later zegt vader dat er op 29 juni 2023 geen uitspraak volgt en dat er sprake is van een verstekzitting (moeder en haar partner zijn deze ochtend niet ter zitting verschenen) en dat er over 14 dagen uitspraak wordt gedaan (…) Veilig Thuis heeft op 4 juli 2023 telefonisch contact gehad met de politie. Zij zeggen dat [de partner van de vader] aangifte heeft gedaan van stalking tegen u beiden. Deze aangifte is niet in behandeling genomen aangezien er juridisch gezien onvoldoende grond is voor strafrechterlijke vervolging. Op verzoek van de politie heeft Veilig Thuis de brief van de Rechtbank gedeeld die de vader via de mail naar Veilig thuis heeft gestuurd. De politie heeft deze vervolgens besproken met de officier van justitie die oordeelt dat de brief vals is op basis van een aantal gegevens die niet juist zijn. (…)
1.6 In het verweerschrift na aanvullend verzoek eenhoofdig gezag van 1 september 2023 heeft verweerster namens haar cliënt onder meer geschreven: 3. Er hebben zich meerdere dreigende incidenten voorgedaan. De man legt onder andere over twee getuigenverklaringen die het handelen van [klaagster] en haar partner beschrijven tijdens het halen en brengen van [de dochter].(…) 9. De partner van de man [naam partner] heeft hem zeer recentelijk opgebiecht dat zij het vervalst stuk heeft opgemaakt. [Naam partner] heeft de man geruime tijd in de veronderstelling gelaten dat er een procedure aanhangig was wegens stalking. Dit bleek niet juist te zijn. [Naam partner] heeft toegegeven dat zij de man verkeerd heeft geïnformeerd. De oorzaak van haar handelen was gelegen in een trauma uit het verleden. [Naam partner] heeft meteen nadat zij de man hierover heeft geïnformeerd de woning verlaten. De man betreurt de gang van zaken zeer. Hij is erg geschrokken en verdrietig door dit voorval. 1.7 Op 29 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: zich herhaaldelijk onnodig grievend over klaagster uit te laten c.q. ongefundeerd onwaarheden te verspreiden, waardoor verweerster een onjuiste voorstelling van zaken richting de rechters heeft gegeven en de belangen van klaagster en de dochter heeft geschaad. Toelichting: Verweerster heeft in haar processtukken en tijdens zittingen meermaals gesteld dat sprake was van incidenten met agressie en dreiging en dat de partner van haar cliënt aangifte wegens stalking tegen klaagster en haar partner had gedaan en dat daarin een zaak liep. Deze ernstige valselijke beschuldigingen heeft verweerster klakkeloos van haar cliënt overgenomen zonder eigen onderzoek. De dagvaarding voor de vermeende strafzaak van de partner van de cliënt van verweerster tegen klaagster en haar partner was echter vervalst. Dat had verweerster kunnen en moeten weten.
3 VERWEER 3.1 Volgens verweerster was het gedurende het verloop van de diverse procedures in het belang van haar cliënt nodig en doelmatig om een onderbouwing te geven van de ontstane spanningen tussen partijen en hun nieuwe partners. Voor haar cliënt was het op een gegeven moment niet langer wenselijk en aanvaardbaar dat het halen en brengen van de minderjarige dochter bij de woningen van partijen zou worden voortgezet. Cliënt voelde zich bedreigd en geïntimideerd. Cliënt en zijn partner wensten iedere confrontatie met klaagster en haar partner te vermijden. Verweerster moest in het belang van haar cliënt zijn standpunten onderbouwen zonder dat daarbij sprake was van onnodig grievende bewoordingen. 3.2 Verweerster betwist dat zij daarbij feiten heeft geponeerd waarvan zij wist dat die onjuist waren. De door klaagster overgelegde vervalste dagvaarding van 15 mei 2023 en de brief van Veilig Thuis van 18 juli 2023 zijn door de advocaat van klaagster in het geding gebracht. Vanaf het moment dat verweerster hiervan op de hoogte is gekomen heeft zij namens haar cliënt in de daaropvolgende procedures gesteld dat deze dagvaarding niet authentiek was en dat deze was opgesteld door de toenmalige partner van haar cliënt, zonder dat haar cliënt dat wist. Tuchtrechtelijk kan haar dan ook geen verwijt worden gemaakt, aldus verweerster.
4 BEOORDELING
4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.3 Verweerster heeft het in het belang van haar cliënt het noodzakelijk geoordeeld om in diverse procedures de beklaagde stellingen in processtukken in te nemen zoals deze zijn vermeld onder de feiten hiervoor. Het stond verweerster naar het oordeel van de voorzitter vrij om af te gaan op hetgeen haar cliënt haar had verteld over de vermeende incidenten tijdens de uitvoering van de zorgregeling en over de aangifte van stalking door zijn toenmalige partner tegen klaagster en partner en dit in haar processtukken op te nemen. Dat er toen meteen al een aanleiding voor verweerster was om naar de door haar cliënt geschetste feitelijke gang van zaken zelf onderzoek te doen, zoals klaagster stelt, is de voorzitter niet gebleken. Concrete feiten die dat onderbouwen, zijn niet door klaagster gesteld. In deze procedure is met name niet komen vast te staan dat verweerster al eerder dan dat dat duidelijk werd door het schrijven van Veilig thuis van 18 juli 2023, en met name bij het indienen van de memorie van antwoord op 24 mei 2023, al beschikte over de vervalste brief van 15 mei 2023, opgemaakt door de toenmalige partner van haar cliënt.
4.4 Daar komt bij dat verweerster heeft uitgelegd dat haar cliënt pas na het gesprek op 29 juni 2023 met Veilig Thuis, en het contact daarna op 4 juli 2023 van Veilig Thuis met de politie, ermee bekend is geworden dat zijn toenmalige partner de brief c.q. dagvaarding tegen klaagster en haar partner van vermeende stalking van 15 mei 2023 had vervalst. Verweerster heeft aan deze in de visie van haar cliënt ernstige gang van zaken woorden gegeven in haar daaropvolgende processtuk van 1 september 2023 en daarmee de eerdere feitelijke onwaarheid over de vermeende stalkingszaak rechtgezet zoals van een advocaat ook verwacht mag worden.
4.5 Dat verweerster met haar woordgebruik in de processtukken zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster of de belangen van klaagster anderszins onnodig of onevenredig heeft geschaad, is de voorzitter uit de stukken verder niet gebleken.
4.6 Nu geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster jegens klaagster, zal de voorzitter haar klacht kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 3 juni 2024