Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:149

Zaaknummer

23-748/AL/MN

Inhoudsindicatie

klacht over de advocaat van de wederpartij. Dat verweerder de dagvaarding van klager aan de krant heeft gelekt (nog voordat deze aan klager was betekend) is tegenover de betwisting daarvan door verweerder niet komen vast te staan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de gewraakte uitlatingen in de krant de belangen van klager nodeloos en onevenredig geschaad. Juist omdat klager een publiek ambt bekleedt, had verweerder meer terughoudendheid moeten betrachten. De raad kan niet vaststellen dat verweerder feitelijke onwaarheden aan de krant heeft verteld. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad echter welbewust tijdens een zitting onjuiste informatie aan het gerechtshof verstrekt met de intentie om klager in een kwaad daglicht te plaatsen en het gerechtshof te misleiden. Daarmee heeft verweerder in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld. De raad legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 3 juni 2024

in de zaak 23-748/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

gemachtigde: mr. J.G.J. Elso, advocaat te Utrecht

over

 

verweerder

gemachtigde: mr. N.A. de Leon, advocaat te Utrecht

 

 

1. Inleiding

1.1 Deze zaak betref een klacht over de advocaat van de wederpartij van klager. Klager is burgemeester. Klager heeft vanaf juli 2015 tot 1 augustus 2016 een woning gehuurd (op een perceel) van een familielid, dat (indirect) verbonden was met drie vennootschappen. Die vennootschappen waren betrokken bij een woon-zorgproject op dat perceel in de gemeente waarvan klager burgemeester is. In februari 2016 heeft klager aan de familie een voorstel gedaan om de gehuurde woning te kopen. Dat aanbod is afgewezen. Daarna is er onmin tussen dat familielid en de drie vennootschappen aan de ene kant en klager (en de gemeente) aan de andere kant ontstaan. De wederpartijen van klager (de drie vennootschappen) werden bijgestaan door verweerder.  

1.2 De raad zet hierna eerst het verloop van de procedure uiteen. Vervolgens zet de raad het volgende op een rij: de feiten, de klacht en het verweer daarop. Daarna volgt hoe de raad daarover oordeelt.

 

2. Verloop van de procedure

2.1 Op 17 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

2.2 Op 31 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2150413 van de deken ontvangen.

2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

3. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

In het civiele geschil:

3.1 Op [datum]is een artikel in [naam krant] verschenen met de kop: “ [naam kop] ”. Daarin staat dat processtukken zijn ingezien waaruit volgt dat de cliënten van verweerder een vordering van [geldbedrag] op uit onrechtmatige op klager (en de gemeente) hebben. Verder staat daarin dat de dagvaarding op [datum] aan klager is betekend. In het artikel staat verder nog:

“De burgemeester gaf de familie de keuze om door te gaan met de woon-zorgontwikkeling of aan hem te verkopen. Hij realiseerde zich heel goed dat verkoop aan hem voor de familie betekende dat de zorgplannen niet konden doorgaan”, schrijft [verweerder], advocaat van de familie in de dagvaarding. [Verweerder] noemt de dubbelrol van de burgemeester "buitengewoon dubieus". De woningen op het perceel moeten nu op last van de gemeente worden gesloopt en de bouwplannen liggen in de prullenbak.

3.2 Op verzoek van de cliënten van verweerder is de dagvaarding op 28 november 2019 aan klager (en de gemeente) betekend. Klager is hierin bijgestaan door zijn gemachtigde.

3.3 Bij vonnis van 5 februari 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland (hierna verder: de rechtbank) klager (en de gemeente) ontslagen van instantie omdat eisers het griffierecht niet tijdig hadden betaald.

3.4 Op 28 februari 2020 hebben de cliënten van verweerder klager (en zijn gemeente) opnieuw (met een gelijkluidende dagvaarding) gedagvaard. Als productie 34 is een e-mail van klager aan de familie van 26 februari 2016 overgelegd.

3.5 Bij vonnis van 10 maart 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van de cliënten van verweerder afgewezen omdat onrechtmatig handelen door klager (of de gemeente) niet was komen vast te staan. Ook heeft de rechtbank daarin overwogen:

[5.4] [Eiser c.s.] is ervan overtuigd dat de gemeente het handhavingstraject op instigatie van [klager] is gestart om ervoor te zorgen dat het project geen doorgang kon vinden en [de familie] in financiële nood zouden komen, waardoor [klager] de woning (…) voor een lage prijs zou kunnen kopen. Dat dit zo is gegaan blijkt echter nergens uit. Uit de e-mail van [klager] van 29 februari 2016 [de raad begrijpt:26 februari 2016] aan [de familie] waarin hij aangaf interesse te hebben om de woning te kopen, kan niet worden afgeleid dat hij [de familie] op enige manier onder druk heeft willen zetten de woning (te) goedkoop van de hand te doen. Hij is daarna ook vrij snel op zoek gegaan naar een andere woning. Verder is niet gebleken dat [klager] betrokken is geweest bij het besluit tot handhaving. Hij stelt dat hij de collegevergadering bij de bespreking van dit agendapunt heeft verlaten en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze stelling te twijfelen. Ook is niet gebleken dat [klager] als privépersoon misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden als burgemeester dan wel op een andere manier onrechtmatig jegens [eiser c.s.] heeft gehandeld. Daarvoor is door [eiser c.s.] onvoldoende gesteld.

Verweerder heeft hiertegen namens zijn cliënten hoger beroep ingesteld.

3.6 Bij arrest van 17 januari 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank van 10 maart 2021 bekrachtigd.

In de huurkwestie:

3.7 Tussen het familielid en klager zijn procedures in een huurkwestie gevoerd.  In hoger beroep heeft daarin op 2 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal volgt onder meer dat verweerder namens het familielid heeft verklaard:  

[Cliënt] heeft aangegeven een zorgcomplex te willen ontwikkelen bij de woning. De bank was hier coulant in. Men zag muziek in het idee van [cliënt]. Tussendoor ging [klager] wonen op het perceel waar dat complex zou komen. Daar is onmin bij [cliënt] ontstaan. Er is gehandhaafd en dat is bestuursrechtelijk een ingewikkeld verhaal. De gemeente is jarenlang meegegaan met [cliënt]. Daarbij heeft de gemeente toezeggingen gedaan en op een gegeven moment is er namens het college van burgemeester en wethouders gehandhaafd. Dat is allemaal gebeurd nadat de overeenkomst is beëindigd tussen [klager] en [cliënt]. [Cliënt] ging daarna failliet en heeft schade opgelopen.

Daarop heeft de gemachtigde namens klager als volgt gereageerd:

Er loopt een andere procedure bij dit hof, met enkele vastgoed bedrijven van [de familie]. Het oordeel van de rechter dat de burgemeester op geen enkele wijze misbruik heeft gemaakt van zijn positie, is keihard. De illegale woning werd aangehouden door [de familie]. Uiteindelijk heeft de gemeente handhavend opgetreden. (…)

 

4. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

een dagvaarding aan [naam krant] te lekken vóórdat de dagvaarding aan klager was betekend, zonder dat daarvoor een gerechtvaardigd belang was.

Toelichting: Op [datum] heeft [naam krant] (delen van) de dagvaarding gepubliceerd en daarbij vermeld dat de dagvaarding de dag ervoor aan klager was betekend, terwijl die betekening (pas) op [datum] heeft plaatsgevonden. Volgens klager kan het niet anders dat verweerder heeft gelekt aan [naam krant], te meer omdat verweerder in datzelfde artikel ook geciteerd is;

zich onnodig grievend over klager uit te laten.

Toelichting: Verweerder heeft aan de journalist van [naam krant] meegedeeld dat de dubbelrol van klager “buitengewoon dubieus” is. Klager wijst op zijn e-mail van 26 februari 2016 aan de cliënten van verweerder waaruit volgens hem niet blijkt van enige druk of dubieus handelen van zijn kant. Verweerder was op de hoogte van deze e-mail, die hij zelf als productie 34 bij de dagvaarding had gevoegd. Klager heeft deze e-mail verzonden nadat de gemeente tot handhaving overging in oktober 2015. Van enig verband tussen de handhaving door de gemeente en de wens van klager om (een deel van) het perceel van de familie te kopen, is geen sprake. Ook het andere in 3.1 genoemde citaat was volgens klager onnodig grievend;

zich uit te laten in strijd met de feiten.

Toelichting: Klager heeft in strijd met de waarheid de in 3.1 genoemde uitlatingen richting de pers gedaan, terwijl hij wist dan wel moest weten dat die onjuist waren. Hetgeen verweerder daarna tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 2 november 2021 - in de huurkwestie - heeft betoogd was in strijd met de hem bekende waarheid en daarmee heeft verweerder het gerechtshof misleid. Verweerder was toen immers bekend met de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2021 en daarnaast op de hoogte van de e-mail van 26 februari 2016 van klager aan de familie;

de belangen van klager te schaden zonder redelijk doel.

Toelichting: Door de dagvaarding al openbaar te maken en/of aan de media te verstrekken, voordat die dagvaarding aan klager was betekend, kon klager, geconfronteerd door [naam krant], zich niet verweren. Het gevolg was een eenzijdig en feitelijk onjuist verhaal in [naam krant] waarbij volgens klager wordt geïnsinueerd dat hij als burgemeester misbruik heeft gemaakt van zijn ambt. Daardoor is zijn reputatie bezoedeld. Daarnaast heeft verweerder zijn belangen onevenredig geschaad zonder doel. Verweerder had alsnog [naam krant] moeten inlichten over de vonnissen van de rechtbank van 5 februari 2020 en van 10 maart 2021, maar heeft dat nagelaten.

 

5. VERWEER

5.1 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad nog aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Volgens verweerder heeft klager onnodig lang, bijna drie jaar, gewacht met indiening van zijn klacht. Ook heeft klager geen belang (meer) bij zijn klacht, temeer omdat klager (aanvankelijk) niet op de zitting van de raad was verschenen voor een toelichting daarop. Voor zover de raad klager wel in zijn klacht ontvangt, heeft verweerder onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

5.2 Verweerder betwist dat hij de dagvaarding aan [naam krant] heeft verstrekt of anderszins daaruit heeft gelekt.

Klachtonderdelen b) en c)

5.3 Gelet op de definitie van het woord ‘dubieus’ in de Dikke van Dale in combinatie met het juridisch geschil over het optreden van klager als burgemeester heeft verweerder met dat woord een feitelijke beschrijving gegeven. Dergelijke uitlatingen zijn volgens vaste jurisprudentie ook toelaatbaar, net als de overige uitlatingen in de dagvaarding. Verweerder heeft bovendien het standpunt van zijn cliënten weergegeven, niet zijn eigen standpunt. Van onjuiste feiten is geen sprake geweest, aldus verweerder.

Klachtonderdeel d)

5.4 Verweerder stelt dat, voor zover de belangen van klager al zijn geschaad, dit is gebeurd in het belang van zijn cliënten die daarvoor een redelijk doel hadden.

 

6. BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager

6.1 Naar het oordeel van de raad heeft klager tijdig, binnen de wettelijke driejaarstermijn, zijn klacht over verweerder ingediend. Nu klager bovendien een persoonlijk belang heeft bij zijn klacht, wordt hij daarin ontvangen.

Maatstaf

6.2 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

6.3 De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

6.4 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a); lekken naar [naam krant] ?

6.5 De juistheid van het verwijt dat verweerder de dagvaarding aan [naam krant] heeft gelekt is voor de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Nu een feitelijke grondslag voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op dit punt ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b); onnodig grievende uitlatingen?

6.6 Verweerder heeft niet ontkend de gewraakte uitlatingen richting [naam krant] te hebben gedaan. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee de belangen van klager nodeloos (het was niet functioneel maar juist escalerend) en onevenredig (verweerder had minder stellige en andere bewoordingen kunnen gebruiken) heeft geschaad. Verweerder heeft daarmee de hem toekomende vrijheid als bedoeld in 6.2 overschreden. Juist omdat klager als burgemeester een publiek ambt bekleedt en gelet op het feit dat [naam krant] landelijk bereik heeft, had verweerder meer terughoudendheid moeten betrachten. Verweerder heeft daardoor niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal klachtonderdeel b) dan ook gegrond verklaren.

Klachtonderdeel c); uitlatingen in strijd met de waarheid?

6.7 Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (gedragsregel 8). Klager beklaagt zich erover dat verweerder een aantal onjuiste feiten heeft gesteld waarmee hij zowel de pers als het gerechtshof heeft misleid. Daartegen heeft verweerder verweer gevoerd. De raad overweegt als volgt.

6.8 Hetgeen verweerder tegen de pers heeft gezegd, weergegeven in 3.1 onder de feiten, blijft naar het oordeel van de raad binnen de grenzen van de vrijheid die hij als partijdig advocaat van de wederpartij van klager had. Dat verweerder daarmee feitelijke onwaarheden heeft verkondigd kan de raad niet vaststellen.

6.9 Dit ligt anders met hetgeen verweerder tijdens de mondelinge behandeling op 2 november 2021 ten overstaan van het gerechtshof heeft verklaard, opgenomen onder 3.7 onder de feiten, in een samenhangende zaak tussen vrijwel dezelfde partijen in het civiele geschil. Verweerder was op 2 november 2021 bekend met het vonnis van de rechtbank van 10 maart 2021. De rechtbank heeft daarin overwogen, onder verwijzing naar de e-mail van klager van 26 februari 2016 aan de cliënt van verweerder, dat daaruit niet kon worden afgeleid dat klager zijn ambt als burgemeester op enige wijze had misbruikt richting de cliënten van verweerder. Daarnaast was verweerder toen ook op de hoogte met de voor één uitleg vatbare inhoud van de e-mail van klager aan zijn cliënten van 26 februari 2016. Verweerder had die e-mails immers als productie 34 bij de dagvaarding in een andere civiele kwestie overgelegd. Verweerder heeft aldus naar het oordeel van de raad welbewust onjuiste informatie aan het gerechtshof verstrekt met de intentie om klager in een kwaad daglicht te plaatsen en het gerechtshof te misleiden. Daarmee heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder richting klager.

6.10 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel c), voor zover het gaat over het bewust verstrekken van feitelijk onjuiste informatie aan het gerechtshof, gegrond en voor het overige ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d); belangen klager onnodig onevenredig geschaad?

6.11 Zoals hiervoor al is overwogen, is niet komen vast te staan dat verweerder de dagvaarding naar de pers heeft gelekt. De door klager gestelde schadelijke gevolgen voor zijn reputatie als burgemeester door het artikel in [naam krant] kunnen tuchtrechtelijk dan ook niet aan verweerder worden verweten. Niet valt immers in te zien waarom verweerder niet mocht reageren op vragen van de journalist van [naam krant]. Een verplichting om als advocaat na publicatie van een artikel daarna nog actief de pers te informeren over latere uitspraken in de procedures, bestaat niet. Het stond klager daarnaast vrij om zelf ook de pers benaderen om zijn kant van het verhaal te geven. Nu niet is gebleken dat verweerder met dit handelen klager onnodig of onevenredig zonder doel in zijn belangen heeft geschaad, zal de raad klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.

 

7. MAATREGEL

7.1 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft door zijn handelen de kernwaarde integriteit geschonden. Schending van een kernwaarde is ernstig.

7.2 Naar het oordeel van de raad is verweerder, gelet op zijn houding op de zitting, kennelijk nog steeds niet duidelijk dat hij meer terughoudendheid dient te betrachten en zich er ook van bewust moet zijn dat hij de wederpartij niet onnodig nadeel mag toebrengen. Weliswaar zal een burgemeester zich door zijn publieke functie meer moeten laten welgevallen, hoge bomen vangen immers veel wind, maar ook daarin zijn grenzen. Die heeft verweerder, zoals door de raad is overwogen, overtreden.

7.3 Deze omstandigheden als ook het feit dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet, resulteren daarin dat de raad de oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden acht.

 

8. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

€ 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- kosten van de Staat.

8.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b) en c) - voor zover het gaat om het door verweerder bewust verstrekken van feitelijk onjuiste informatie aan het gerechtshof - gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a), c) - voor zover het gaat om het bewust verstrekken van feitelijk onjuiste informatie aan de pers - en d) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en N.C. Milani, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 3 juni 2024