Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:155
Zaaknummer
24-299/AL/OV
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalig eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Het is niet gebleken dat verweerder onvoldoende kennis van zaken heeft om klager in hoger beroep te kunnen bijstaan. Er kan op grond van het klachtdossier ook niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het feit dat klager geld aan zijn wederpartij verschuldigd is, vloeit voort uit de rechtsverhouding die bestaat tussen klager en zijn wederpartij en de afspraken die daaraan ten grondslag liggen. Dat klager negatieve gevolgen ervaart van die afspraken is niet het gevolg van de bijstand van verweerder in het hoger beroep. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2024 in de zaak 24-299/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 25 april 2024 met kenmerk 2277043.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2017 heeft klager in Utrecht een bestaande tandartspraktijk gekocht waarbij klager en de verkoper financiële afspraken hebben gemaakt.
1.2 In mei 2018 heeft klager de koopovereenkomst vernietigd, omdat de tandartspraktijk onvoldoende opbracht om de financiële afspraken met de verkoper na te kunnen komen. In de daaropvolgende procedure is klager bijgestaan door mr. S. De rechtbank Utrecht heeft de vorderingen van klager bij vonnis van 4 september 2019 afgewezen.
1.3 Vervolgens heeft klager verweerder benaderd om hem bij te staan in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank. Op 25 november 2019 heeft verweerder zijn voorlopig advies aan klager gemaild.
1.4 Op 7 juli 2020 heeft verweerder namens klager een memorie van grieven bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof) ingediend.
1.5 Op 15 september 2020 heeft verweerder de memorie van antwoord van de wederpartij inclusief producties aan klager gemaild.
1.6 Het hoger beroep is op 5 augustus 2021 inhoudelijk op zitting door het gerechtshof behandeld en is uiteindelijk geëindigd met een schikking tussen klager en de verkoper.
1.7 Op 10 augustus 2021 heeft verweerder het proces-verbaal van de zitting van 5 augustus 2021, zijn spreekaantekeningen en de spreekaantekeningen van de wederpartij aan klager gemaild. In zijn e-mail heeft verweerder opgemerkt dat zijn werkzaamheden erop zitten en dat hij overgaat tot sluiting van het dossier.
1.8 Daarna hebben verweerder en klager met elkaar gemaild over de betaling van de facturen van verweerder.
1.9 Op 5 juni 2022 heeft verweerder klager gemaild dat de memorie van antwoord inclusief productie 23 op 15 september 2020 aan klager is toegestuurd. Daarop heeft klager gereageerd: ‘Tja, die productie is dus blijkbaar 1 jaar voor de zaak naar mij toegestuurd. Helaas, niet gezien. Ik heb alles nagekeken maar niet zo ver terug.’
1.10 Op 31 oktober 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Op 2, 8 en 15 november 2023 heeft klager zijn klacht aangevuld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) verweerder had klager in het hoger beroep niet mogen bijstaan, omdat verweerder geen specialist is in het ondernemingsrecht; b) verweerder heeft de producties behorend bij de memorie van antwoord van de verkoper, vooral productie 23, niet met klager besproken. Klager heeft hier pas tijdens de zitting kennis van genomen; c) verweerder had de procedure, op grond van een uitdraai van het patiëntenbestand van de tandartspraktijk (productie 23), moeten voeren op grond van ‘dwaling’ in plaats van ‘bedrog’. Volgens klager is de omzet van een tandartspraktijk gekoppeld aan een patiëntenbestand; d) verweerder heeft door zijn handelen schade voor klager veroorzaakt. Klager heeft verweerder voor deze schade aansprakelijk gesteld. 2.2 De voorzitter zal bij de beoordeling, waar nodig, op de klachtonderdelen ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat klager hem nimmer heeft gevraagd een andere advocaat aan te bevelen. Volgens verweerder heeft hij met klager besproken dat klager een zwakke zaak had en dat een beroep op dwaling/bedrog weinig kans van slagen zou hebben, maar dat het beroep op dwaling en bedrog in hoger beroep wel is gehandhaafd. Verder voert verweerder aan dat alle stukken in het hoger beroep zijn ingediend en dat klager tot en met de zitting alle gelegenheid heeft gehad om de stukken van de wederpartij te bestuderen en daarop te reageren.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klager
4.1 Voordat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen moet de voorzitter ambtshalve eerst vaststellen of klager tijdig bij de deken heeft geklaagd over de verwijten die hij verweerder maakt. Het klachtdossier bevat onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat klager de klachttermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet heeft overschreden. Dat betekent dat de voorzitter de klachtonderdelen hierna inhoudelijk zal beoordelen.
Toetsingskader
4.2 De klacht gaat in alle onderdelen over verweerder als voormalig advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk moet voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de tuchtrechter of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond
4.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder dat hij hem in het hoger beroep niet had mogen bijstaan, omdat verweerder geen specialist is in het ondernemingsrecht.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is. Het is de voorzitter op geen enkele wijze gebleken dat verweerder onvoldoende kennis van zaken heeft om klager te kunnen bijstaan. Verweerder heeft dit ook uitdrukkelijk betwist. De omstandigheid dat klager van een andere advocaat heeft gehoord dat verweerder de zaak van klager helemaal niet had moeten aannemen, zoals klager heeft gesteld, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door klager bij te staan. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond
4.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij de producties behorend bij de memorie van antwoord van de verkoper, vooral productie 23, niet met klager heeft besproken. Volgens klager heeft hij hier pas tijdens de zitting kennis van kunnen nemen.
4.6 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft. Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat verweerder de memorie van antwoord met producties op 15 september 2020 per e-mail aan klager heeft gestuurd. Verweerder heeft toegelicht dat klager alle gelegenheid heeft gehad om deze stukken te bestuderen, omdat de zitting uiteindelijk pas op 5 augustus 2021 plaatsvond. De voorzitter heeft op grond van het klachtdossier, waaronder vooral de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klager, geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond
4.7 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de procedure, op grond van een uitdraai van het patiëntenbestand van de tandartspraktijk (productie 23), heeft gevoerd op grond van ‘dwaling’ in plaats van ‘bedrog’.
4.8 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft in zijn advies van november 2019 opgemerkt dat het beroep van klager op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling en/of bedrog hoogstwaarschijnlijk weinig kansrijk is en dat het maken van afspraken met de wederpartij over het vervallen van het boetebedrag de inzet moet zijn. Verweerder heeft in zijn verweer toegelicht dat het in de procedure bij de rechtbank door klager gedane beroep op dwaling en/of bedrog in hoger beroep is gehandhaafd en dat klager ruim voor de zitting van 5 augustus 2021 over alle stukken, inclusief productie 23, beschikte. Het is de voorzitter, op grond van de overgelegde stukken, niet gebleken dat verweerder daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond
4.9 Met klachtonderdeel d) verwijt klager verweerder dat klager door zijn bijstand in hoger beroep schade voor klager heeft veroorzaakt.
4.10 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft ten aanzien van de door klager gestelde schade. Voordat klager verweerder benaderde, lag er al een vonnis van de rechtbank dat niet in het voordeel van klager is uitgevallen. Verweerder heeft klager er in zijn advies op gewezen dat klagers beroep op dwaling en/of bedrog ook in hoger beroep weinig kansrijk is en verweerder heeft voorgesteld om afspraken met de wederpartij te maken over het boetebedrag. Dat laatste is uiteindelijk in hoger beroep ook gebeurd door middel van een tussen klager en zijn wederpartij getroffen schikking. Het feit dat klager geld aan zijn wederpartij verschuldigd is, vloeit voort uit de rechtsverhouding die bestaat tussen klager en zijn wederpartij en de afspraken die daaraan ten grondslag liggen. Dat klager negatieve gevolgen ervaart van die afspraken is niet het gevolg van de bijstand van verweerder in het hoger beroep. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 3 juni 2024