Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-06-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:159
Zaaknummer
240050
Inhoudsindicatie
Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen, omdat het hier gaat om een vordering van € 1.000,-, zodat de kantonrechter de bevoegde instantie is. Voor een dergelijke procedure geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Gelet hierop biedt art. 13 Advocatenwet geen grondslag voor het toewijzen van het verzoek van klaagster. Beklag klaagster ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 10 juni 2024 in de zaak 240050 naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 7 februari 2024. Klaagster heeft op diezelfde datum een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 7 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier: - het verweerschrift van de deken van 6 maart 2024 met bijlagen; - de e-mail van klaagster van 19 februari 2024.
2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1 Op 29 januari 2024 heeft klaagster om aanwijzing van een advocaat verzocht met een beroep op art. 13 Advocatenwet, in verband met het opeisen van een bedrag van € 1.000,- bij haar rechtsbijstandsverzekering in het kader van een eerder gedaan aanbod ter finale kwijting.
3.2 Op 31 januari 2024 heeft de deken klaagster gevraagd om een toelichting te geven op het onderliggende geschil. Klaagster heeft op diezelfde datum per e-mail gereageerd op de vragen van de deken. Volgens de toelichting van klaagster is zij bijgestaan door een jurist, die volgens haar ondermaats zou hebben gepresteerd. Klaagster stelt hierdoor schade te hebben geleden. De rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft ter compensatie en in het kader van een minnelijke regeling tegen finale kwijting klaagster een bedrag aangeboden van € 1.000,-. Na enkele weken heeft klaagster dit bod geaccepteerd, maar volgens de DAS was dit te laat.
3.3 Op 7 februari 2024 heeft de deken klaagster laten weten dat de door haar gewenste procedure een kantonzaak betreft en dat de deken voor een dergelijke procedure geen bevoegdheid heeft tot aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet, nu er voor dit soort zaken geen vertegenwoordiging van een advocaat is voorgeschreven. De deken heeft het verzoek van klaagster om die reden afgewezen.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de deken om aan haar geen advocaat toe te wijzen, nu zij aan alle eisen voldoet. Verder stelt zij dat het niet aan de deken is om te bepalen of zij wel of niet kan worden bijgestaan door een advocaat. Verweer deken
4.2 De deken verweert zich als volgt. In het onderliggende geval gaat het om een vordering van € 1.000,-, zodat de kantonrechter de bevoegde instantie zou zijn om daarvan kennis te nemen. Dat voor een dergelijke procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt, vormt voldoende reden voor de deken om het verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Het hof is op basis van de stukken van oordeel dat de deken het verzoek van klaagster om toewijzing van een advocaat heeft kunnen afwijzen. Artikel 13 Advocatenwet biedt vervolgens geen grondslag voor het toewijzen van het verzoek van klaagster.
4.5 Het beklag van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 7 februari 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. T.E. van der Spoel en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juni 2024.