Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:143

Zaaknummer

230325

Inhoudsindicatie

Intrekking klacht door klagers. Vernietiging beslissing raad. De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van de advocaat van de wederpartij. De gedragingen van verweerder die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen, zien op de kernwaarde deskundigheid en gedragsregel 6. Klagers en verweerder hebben een minnelijke regeling getroffen en klagers hebben het hof in vervolg daarop bericht dat zij hun klacht tegen verweerder intrekken. Naar het oordeel van het hof bestaan geen redenen van algemeen belang die met zich brengen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet. 

Uitspraak

Beslissing van 31 mei 2024 in de zaak 230325

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerder

     tegen:

 

klager 1 

klager 2 

hierna: klagers

gemachtigde: mr. W.A.A.J. Fick-Nolet

 

1    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

1.1    De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 23-391/A/A) een beslissing gewezen op 23 oktober 2023. In deze beslissing is de klacht van klagers ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard en ten aanzien van klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:195 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. Bij het hof van discipline

1.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 14 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

1.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klagers van 1 december 2023;  -    de e-mail van de gemachtigde van klagers van 2 april 2024, inhoudende de mededeling dat partijen een minnelijke regeling hebben bereikt en klagers geen behoefte hebben aan voortzetting van de behandeling;  -    de e-mail van de gemachtigde van klagers van 25 april 2024, inhoudende de mededeling dat klagers na het bereiken van een minnelijke regeling hun klacht tegen verweerder intrekken.  -    de e-mail van de griffier van het hof aan de gemachtigde van klagers, met verweerder in de cc, inhoudende de mededeling dat een zaak bij intrekking van de klacht kan worden voortgezet in het kader van het algemeen belang en dat het hof in dat verband de deken om een reactie zal vragen;  -    het e-mailbericht van de deken van 6 mei 2024, inhoudende de mededeling dat de deken zich refereert aan het oordeel van het hof.    

2    BEOORDELING 

 

2.1    De eerste volzin van artikel 47a Advocatenwet bepaalt dat, in geval van intrekking van de klacht, de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij de tuchtrechter beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet. Blijkens artikel 57 lid 2 Advocatenwet is artikel 47a Advocatenwet van overeenkomstige toepassing op de behandeling in hoger beroep. Beslist het hof tot staking van de behandeling, dan leidt dit tot een dictum waarbij de beslissing van de raad wordt vernietigd (ongeacht de inhoud daarvan) en wordt verstaan dat de klacht geen behandeling meer behoeft. Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert het hof de navolgende uitgangspunten, onder aantekening dat het niet beoogt een limitatieve opsomming te geven: (i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en prima facie verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; (ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of prima facie geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; (iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling; (iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder; (v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. Geen voortzetting klachtbehandeling en vernietiging beslissing raad  2.2    De klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van de advocaat van de wederpartij. De gedragingen van verweerder die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen, zien op de kernwaarde deskundigheid en gedragsregel 6. Klagers en verweerder hebben een minnelijke regeling getroffen en klagers hebben het hof in vervolg daarop bericht dat zij hun klacht tegen verweerder intrekken. Naar het oordeel van het hof bestaan geen redenen van algemeen belang die met zich brengen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet. Het hof zal de beslissing van de raad daarom vernietigen.

3    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

3.1    vernietigt de beslissing van 23 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-391/A/A; 

3.2    verstaat dat de klacht geen behandeling meer behoeft. 

Deze beslissing is gewezen door mr. Blokland, voorzitter, mrs. J.W.M. Tromp en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 31 mei 2024.